Carolus: het weekblad van de Vlamingen

1344 0
close

Warum möchten Sie diesen Inhalt melden?

Bemerkungen

senden
s.n. 1914, 23 Juli. Carolus: het weekblad van de Vlamingen. Konsultiert 24 April 2024, https://nieuwsvandegrooteoorlog.hetarchief.be/de/pid/rx93777s7t/
Text zeigen

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software

WEEKBLAD VAN DE VLAMINGEN PRIJS PER JAAR : voor België fr. 2.50 voor Nederland .... f 2.— voor andere landen . . . fr. 5.— 4e Jaargang, Nr 30 — Dondcrdag 23 Juli 1914 Bureelen van het Beheer : — Bureelen van den Opstelraad : 8, OFFERANDESTRAAT, 8 - ANTWERPEN - TELEFOON 2178 PRIJS PER NUMMER : 5 Centiemen Aile brieven en mededeelingen dienen ten laatste Dinsdagavond ingezonden. Ook 'n Klepper! Eerlijk gesproken, ge moet toch bekennen dat er bij onze Fransch-Belgische letterkundi-gen ferme kleppers bestaan. Daar hebt ge nu weer dien Paul André, dat is er zoo ook een die van den eersten keer den oppervogel komt af te schieten. Le maître délicat et charmant, dont la plume dbssi alerte que spirituelle nous a déjà doté de maint chef d'œuvre, vient encore d'enrichir notre littérature nationale... Bah ja ! We kunnen wij ook wel een beetje fransoozen als 't past. Dat Fransch is toch eene wonderbare taal, de gemeenplaatsen vloeien u zoo maar van zelf uit de pen. Daar is geene taal ter wereld lijk deze, om de meest futlooze dingen in ron-kende zinnen uit te bazuinen, om met den on-benulligsten zeever toch nog altijd een hoogen toon aan te slaan. Het Fransch ! dat is de wonderhamer, waar-mee men de ledige vaten het luidste klinken doet. Ware de beeldspraak niet al te ver gewaagd, wij zouden dien grootmeester onzer nationale letterkunde, Paul André, hier voorstellen als den meesterkuiper die met den Fransch-Bel-gischen Beulemanshamer een luiden triomf-marsch op ledige tonnen te trommelen zit. Die menheer heeft het in 't hoofd gekregen den roman van een flamingant te schrijven. 't boek heet "Jan Moerloose, flamingant" ; 't Ding is natuurlijk geschreven in de zoet-vloeiende taal van "chez nous"... met een klein luchtje Beulemans, en ge kunt het krijgen bij uwen boekhandelaar voor drie frank en half. 't Schijnt wel, dat het stieltje winstgevend moet zijn : niet omdat er veel boeken worden verkocht (want wie, behalve een enkel nieuws-gierig flamingant, stelt belang in het proza dier beroemdheid van derden rang ?) maar omdat er zooveel vette bijkansjes aan vast zijn : klin-kende staatstoelagen, eerepostjes en bevoor-deeling voor hen, die, ter verheerlijking van de Belgische ziel, de Vlamingen belasteren of belachelijk maken. 't Ministerszoontje Davignon, dat in den Parkschouwburg te Brussel zijn stuk "Un i Belge" deed opvoeren in aanwezigheid van den koning, van 'k weet niet hoeveel ministers, van heel de officieele wereld — natuurlijk op de kosten der lastenbetalers, Vlaamsche er inbe-grepen — begon met die taktiek. Zoo plat, zoo lamentabel lamlendig en mize-rabel als het stuk van Davignon, is deze roman nu wel niet ; maar de manier waarop die hee-ren Fransche letterkundigen de dingen voorstellen, is juist dezelfde, en daarom kunnen wij hier niet weerstaan aan 't genoegen hun eens de broek af te stroopen en met eene flinke roede het achterkasteel te bewerken. Al de voorgestelde Vlamingen zijn natuurlijk lomp, onbeschaafd, bekrompen, kleingeestig en intrigant. De Walen hebben integendeel al de "qualités inhérentes aux nobles races gauloises" ; ge kent ze, ja, van buiten : le français est loyal, brave, généreux, chevaleresque... en wat weet ik nog al meer. Steeds wordt de lawaaierige bluf, de groot-spraak, de dweepzucht der'Vlamingen gesteld tegenover "le bon sens plein de bonhomie, la malicieuse ironie" van on-overtrefbare Walen, die toch met aile deugden zijn behebt. De bastaardtaal van het Nederlandsch met hare grove gewestspraken (langue batarde du néerlandais, rauque patois local) staat tegenover de zangerige Waalsche dialekten en den "clair et doux parler de France". Ailes wat maar betrekking heeft op die lieve Walen, is geestvol, fijn, vroolijk, luchtig ; voor hen zijn de "droits imprescriptibles" en de "justes revendications" ; langs den anderen kant vindt men lomperikken, avonturiers, zwendelaars en kortzichtigen vol blinden haat ; den dwang, de heerschzucht en de tirannie. En wat die Vlamingen toch voor plaatskenja-gers zijn : die Jan Moerloose, dank aan de intrigues zijner vienden, puur en enkel omdat hij flamingant is, geraakt zoo maar op een, twee, drie, over den rug van a! die arme Waalsche makkers heen, van simpel postklerksken te Gent, een voornaam ambtenaar aan het mid-denbeheer te Brussel. Als ge toch maar flamingant zijt, he ? 't Is maar jammer dat al die stakkerds die maande-lijks in "De Beambte" klagen over, en de be-wijzen leveren van verdrukking en achteruit-zetting, dat al de Vlaamsche jongens die zoo onmeedoogend geknakt worden, niet van het-zelfde gedacht zijn als menheer Paul André. 't Schoonste van al is dan nog wel,dat al die dingen met een sausken van schijnbare onpar-tijdigheid overgoten zijn. "De schrijver heeft geene stelling willen nemen in den rassenstrijd die Vlamingen en Walen verdeelt", zoo heet het in de kritieken der Fransche bladen, waar hoog de loftrompet voor dit ...verdienstelijke werk wordt opgestoken. Neen, dat heeft hij niet, daarvoor is die schrijver nog te laf, om eerlijk eene stelling te kiezen in den strijd. En dan, eene houding aannemen, wordt slecht gezien aan hoogerhand : slechts zij, die goed meedoen aan 't opkweeken der middelmaat en 't verheerlijken der Belgische ziel (d'expression française) hebben deel aan het ministerieele manna, dat zoo rijkelijk over onze Fransche kunstenaars vloeit. Maar wij hebben hier weer te doen met den ouden geniepigen laster : het verdacht of be-spottelijk maken van al wat Vlaamsch, en de systematische ophemeling vanalwat Waalschis. Zoo vormt men dan de openbare meening, tôt weldra zij die met onzen strijd onbekend zijn, er van overtuigd worden dat aile flamin-ganten lomp, onbeschaafd en intrigant zijn. Veel letterkundige waarde heeft dit boek overigens niet ; 't is geschreven in den gemak-kelijken journalisten-stijl van iemand die dage-lijks een paar kolommen uit Le Soir of La Chronique vullen kan. Tôt zelfs de versleten geestigheden over Gendarmerie Nationale — Nationale Gendarmerie ontbreken er niet. Maar toch, we zullen eens zien hoelang heel de officieele wereld — hooggeplaatste ministerszonen en vetbetaalde officiers, zij allen die zich wel bevinden bij 't verbasteringsysteem, met steun der regeering — mag voortgaan ons te belasteren en bespottelijk te maken. Een Energumène Flamingant. Menschen, die dikwijls zeggen, dat zij wen-schen dood te zijn, zijn over het algemeen zeer voorzichtig in hun levenswijze. Het ongeluk is het remtoestel van den voor-spoed. — Niemand heeft zooveel praats als een domkop dien iets gelukt is. 1 I Dood van Max Rooses Dr. Max Rooses is in den nacht van Dinsdag op Woensdag, 15 Juli, in den ôuderdom van 76 jaren overleden. Deze droeve tijding heeft niet alleen heel Vlaanderen ontroerd, in aile beschaafde landen van Europa zal zij met deelneming worden ver-nomen.Eene betooging, die ter gelegenheid van zijn aftreden als Conservator van het Plantijn-Mu-zeum moest gehouden worden, was uitgesteld wegens zijne lichte ongesteldheid. Maximiliaan Rooses werd den 10 Februari 1839 te Antwerpen geboren en was in zijn 76e jaar. In 1876 werd hij tôt Conservator van het Plantijn-Muzeum benoemd, welk ambt hij tôt voor kort bekleedde. Zijn helper, D' J. Denucé, is hem daar opgevolgd. Max Rooses schreef belangrijke werken over de schilderkunst en over het Plantijn-Muzeum, doch hij was vooral bekend als de kenner van Rubens bij uitnemendheid. Zelfs in het buiten-land stond hij op dat gebied als de meest be-voegde man aangeschreven. Verscheidene zijner werken mogen ontegen-sprekelijk als standaardwerken worden ge-roemd ; zoo b.v. de Geschiedenis der Ant-werpsche Schilderschool (Gent 1879) ; Oude en Nieuwe Kunst (Gent 1896) en Rubens' leven en werken (1902), dat door hem zelf ook in 't Fransch werd vertaald. Verder kennen wij van hem : Over de Alpen (1880) ; het Werk van P.P. Rubens (in het Fransch 1886-1892), Plantijn, Antwerpsche drukker (id. 1882 1888), Schetsenboeken (1877-85); het Muzeum-Plantijn-Moretus (1894); Vijftig meesterwerken van Antoon Van Dyck (1880) en Briefwisselingen van Rubens (1877-1904), dit laatste in samenwerking met Ruelens in het Fransch. De liefde van Max Rooses voor de Vlaamsche Beweging putte hij rechtstreeks uit de bron van het Vlaamsch leven. De taal, de letterkunde, de kunst, al de verfijnde uitingen van ons volk waren hem eigen — en zijn gansch lang leven was het één opgaan in de beoefening van het goede, het ware, het schoone. Mengelwerk van "Carolus" HET Liefdevers DOOR JOZEF ARRAS Bekroond in den Letterkundigen Prijskamp van "Carolus" Zoo sprak Jan Calaber, archivaris-bibliothe-caris : — Waarom ik jongman ben gebleven ? Gedenk de spreuk ■ kleine oorzaken, groote gevolgen. Dat was in den tijd, toen ik nog studeerde aan de Hoogeschool, want, nota bene, mijn oude heer had het in den bol gestoken een apotheker van mij te maken, en drie jaar lang heb ik gezweet op scheikunde, kruidkunde en andere kundigheden. Als ik zeg : gezweet, over-drijf ik misschien wel 'n beetje, want eigenlijk hield ik veel meer van fuiven en bommelen, dan van College-loopen ; en daar ik een inge-boren afkeer heb voor hoofdwerk, en maling aan al wat slechts naar wetenschap ruikt, zoo kan je begrijpen dat ik het nooit verre bracht in het droeve pillendraaiersvak. Tôt viermaal toe heb ik op de pijnbank gezeten voor 't examen, en geen enkelen keer ben ik er door ge-slibberd. Dan pas begon Papatje in te zien dat ik niet zoo buitengewoon tôt studeeren geschikt leek, en kort daarop kreeg ik mijn baantje van archivaris, dank zij nonkel Fritz, die toen ge-meenteraadslid was, en heel wat had in te brokkelen bii het stadshestuiir. Laat ik nu niet buiten de zaak praten, en terug op mijn onderwerp komen. Ik was dus student, en voor 't derde jaar reeds aan de universiteit, Heel breed had ik het nooit gehad, want de oude heer Calaber was van een zuinigen aard ; doch in den beginne kreeg ik al eens makkelijker een tientje of een bankje van hem los, omdat hij toen nog ge-loofde dat ik soms boeken noodig had en die wezenlijk kocht. Stilaan echter sleet dat geloof heelemaal weg en toen braken voor mij de magere jaren van Egypte aan. Mijn maandgeld werd ingekort tôt een armzalige nietigheid, en als kamer en kost-huis betaald waren, schoot er nog amper ge-noeg over om een enkelen avond op fuif te gaan, Ongelukkkig sukkelde ik dan reeds met die ellendige maag : die wou niet trekken of teren, of ze moest minstens haar vijf liter ouden uitzet daags krijgen, en met de inkomsten waarover ik beschikte, was het glad onmogelijk haar dat te geven. Van 'n kei scheert ge geen haar, en ik zag me dus genoodzaakt naar nieuwe mid-delen van bestaan uit te kijken. Eerst werd er gesmousd op de kosthuis-rekening ; ik trok mijn buikriem 'n paar gaatjes dichter aan, en belegde broodjes, of broodjes droogweg, vervingen het souper, dat feitelijk toch maar een overbodig luxe-artikel bleek, waar ik best over heen kon stappen. Dat bracht me reeds 'n heel eindje verder, en had de Booze er zich niet mee bemoeid, 't was al op wieltjes verloopen. Een paar maanden lang leefde ik als een heerken, sliep een gat in den morgen, dronk een gat in de nacht, en voelde mij opge-ruimd lijk een baarsje in 't water. 't Was te véél geluk ineens, en 't duurde dan ook niet lang. Ik geraakte verliefd, en dat werkte doorslecht op mijn ziekelijke maag. Niet zoo zéér mijn liefde zelf, als wel de omstandig- hpHpn wflflrmpp tp arpnaarH orina 't 7r»p+p 1/inH dat mijn hart aan 't rammelen bracht, was na-melijk de dochter des huizes van 't "Paradijs-ken", mijn gewone afspanning, en naarmate mijn liefde groeide tôt een waren drift, steeg ook mijn dorst in gelijke verftouding, immer crescendo, crescendo, en werd op 't eind een benauwende onleschbaarheid. Doch terwijl mijn noodwendigheden vergrootten, bleven mijn inkomsten onveranderd en 'k moest alweer aan 't tobben om evenwicht te brengen in mijn wan-kelend budget. Wellicht ware ik er nooit toe geraakt, zoo niet een gelukkig toeval mij uit de nesten had geholpen. Dien nacht had ik tamelijk laat uitgezeten, en 't begon reeds lekker op te klaren, toen ik met zwaren kop en lichte beurs naar mijn slaapkot zeilde. Half-dikkebollend landde ik er aan, en reeds had ik den sleutel op de huisdeur gestoken, toen een jammerlijk snikken mij op-kijken deed. 't Kwam van den overkant der straat, en daar bemerkte ik, aangeleund tegen een lantaarnpaal, een plompe massa — die bij nader onderzoek een treurend jongmensch bleek te zijn van minstens twee-honderd-veertig pond, grof geschat. Tegen tranen ben ik nooit best bestand geweest, en zoo'n dikken jongen te zien huilen, waarachtig, dat sneed me dwars door het hart. Ik tikte even op zijn schouder, en vroeg hem, meelijdend, of hem ook wat overkomen was. Hij bekeek me 'n oogenblik met opgezwollen traanoogen, en tusschen twee snikken in, jammerde hij : — Beenverslapping, meneer, beenverslap-ping 1 Ik had deernis met den armen duts, en bood hem gewillig mijne diensten : — Jan Calaber, als ik me voorstellen mag, student in de wetenschappen. Ik logeer op twee stappen van hier, en zoo 't meneer genoegen kan doen, deelen we van nacht kamer en hpH De dikke baas kwam rechtgekropen op zijn knieën, en klauwde naar mijn hand. De ver-slapping was nu ook al op zijn tong geslagen, want ik kreeg er geen woord meer uit ; en ik zou niet eens den naam hebben gekend van mijn onverwachten beddegenoot, had hij me niet, na lang zoeken en tasten in vest en over-jas, een kaartje overhandigd, waarop ik ont-cijferde, in het flauw-lichtende gasschijnsel : Albinus van Eyck Student in de Rechten. Arm aan arm sukkelden wij de straat over, en al sleurend en duwend kreeg ik den zwaren maat op mijn tweede verdieping. Ik hielp hem van kleeren en schoenen ontlasten, en dra lagen we beiden te ronken, dicht bij malkaar gekropen, als oude bekenden, onder de warme dekens. Maar dat ontwaken 's anderdaags 's morgens, als ik dat nog bepeins, God-lieve-Hemel, heb ik me daar 'n deugd aan beleefd ! 't Was reeds 'n heel eindje in den morgen, toen ik wakker werd, met 'n onaangenaam gevoel van kou en ongemakkelijk liggen, en ik keek eerst wel wat verbaasd, als ik daar naast mij dien dikkerd bemerkte, lekker in de lakens gedraaid, en snorkend als een varken. Doch dra schoot heel de nachtelijke historié weer in mijn bol, en ik besloot mijn vriend Albinus netjes zijn roes te laten uitmaffen. Pas echter was ik in mijn broek gesprongen, en met mijn opschik begonneri, of ik hoorde een diepen, welligen zucht, en geeuwend en armrekkend, kwam de slaper rechtgekropen in een berg van dekens en kussens. Ik gebaarde van krommen haas, en bleef rustig voortdoen aan mijn waschtafel ; maar heimelijk beloerde ik in den spiegel de versla-gen tronie van Jan-maat. Zijn verzopen oogen 7atpn wiiH-nnencpsnalkt in dpn rnnrlpn nncrp-

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software

Er is geen OCR tekst voor deze krant.

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software

Er is geen OCR tekst voor deze krant.

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software

Er is geen OCR tekst voor deze krant.
Dieses Dokument ist eine Ausgabe mit dem Titel Carolus: het weekblad van de Vlamingen gehört zu der Kategorie Vlaamsgezinde pers, veröffentlicht in Antwerpen von 1911 bis 1914.

Bekijk alle items in deze reeks >>

Zufügen an Sammlung

Ort

Zeiträume