Het tooneel

1527 0
close

Warum möchten Sie diesen Inhalt melden?

Bemerkungen

senden
s.n. 1918, 09 Februar. Het tooneel. Konsultiert 25 April 2024, https://nieuwsvandegrooteoorlog.hetarchief.be/de/pid/fn10p0xr5f/
Text zeigen

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software

Het Tooneel 3e Jaarganj N' 22 9 Februari 1918 Beheer en Redactie : Kerkstraat, 13, Antwerpen 15 Gentiem JAN FABRICIUS, schrijver van «SONNA». Kon. Ned. Schouwburg " Ghetto ,, Zouden we Ibsen clan toch onvoorwaardelijk moeten gelooven, als hij ons kost wat kost wil bewijzen, dat het verleden om vergelding roept, en dat een zwakte, ééns begaan, u 't heele leven bedreigt en onbewust door de menschen wordt ge-bruikt, om u neer te halen ? Heijermans staat nu wel te straf op zijn voetstuk, gestut door sterke puike steunpilaren, om slechts een enkel oogen-blik te twijfelen aan zijn groot talent, maar des te spijtiger is het, dat men uit zoo'n prachtige rij, eén van de zwakste, minst-zeggende kiest. Inderdaad,nergens vindt ge in «Ghetto» de die-pe, eeuwige menschelijkfieid uit «De Opgaande Zon», «Schakels» of «Uitkomst». Nochtans zou Heijermans zeker die Ghetto-wereld moeten door-voeld hebben. Hij heeft echter te veel opgeofferd aan de tendenz, die hij niet eens vermocht tôt kunst om te scheppen. 't Is ailes — menschen en toestanden ,beide op een paar na, maar dan ook de moeite waard om aan te stippen — oppervlak-kig van buitenaf gezien en gevoeld. Niets is er gedaan aan 't zieleleven van de personnages, en het weinig tragische bij den vader, vloeit dan nog voort uit een technische middeltje: de blindheid. Wie de Ghettoziel wil voelen leze maar eens : «De kinderen van het Ghetto» of «Droomers van het Ghetto», door den Engôlschen achrijver J. Zangwill. Waarom — 't is hier al meer gevraagd — durft het bestuur toch de proef niet eens wagen met «Schakels» b.v.,waar de fijne kunstenaar Heijermans aan 't woord is, en waarin de artiesten eens b\\jkeTv kvnmen geven van echt, groot talent, door zich in die Vielden te werken, door den schrijver gehouwen uit gezond vleesch ? «Ghetto» versebeen in 1898. In 1905 kregen we een nieuw, een verbeterde uitgaaf, met een ver-loop dat heel wat hooger staat, heel wat men-schelijker is, waarin de veelal theoretische Rafaël eens echt praktisch wordt. Alhoewel het bestuur van den K. N. S. er verleden jaar reeds attent werd op gemaakt, heeft het zich toch bi,j die eerste versie gehouden, — Heijermans noemt de tweede een gelapte broek. Ons bestuur vindt het dus verkieslijk een geha-vend ding op te hangen ? Is dit soms om ons niet te doen watertanderi voor een tamelijk knap plun-je, zoo zeldzaam te verkrijgen en zoo kostbaar in dezen tijd ? Maar wie g«eft het het recht — langs artistie-ken kant heelemaal niet te verklaren — om — primo — en dat werd hier ook verleden jaar ge-vraagd-werk op te voeren, dat door den auteur slecht is erkend — en secundo, het publiek voor het lapje te houden, door het wat melodramati-sche misselijke ziekelijkheid te doen slikken, als er een gezonder gelijke bestaat ? Liefst van ailes geen «Ghetto», maar als 't dan toch komt, waar^ om het slechtste gekozen?... Gémis aan goeden smaak — onwetendheid — of — een beetje ge-makzucht ? Nou-ou ? In «Ghetto» trekt de schrijver te velde tegen allen godsdienst- en rassenhaat, en breekt een lans voor een algemeenen menschenbond, — een maatschappij zonder grenzen, zonder goden en zonder slaven. Hij heeft dit echter gedaan op weinig talentvolle wijze, met meestal holratelen-de, snobbige, literaire frases, en daarbij zijn eigen ruiten ingeslagen, als zijn held zich een pre-diker noemt, droomt van een nieuwe orde (zal die ook geon «Ghetto» worden, als 't al niet zoo-ver is?) en slechts eerbied voelt voor den «God van de nieuwe Gemeenschap», een gezegde dat inslaat tusschen al die godenafhaspelingen, maar | ontbloot is van reëelen zin — een mooidoenerij blijft. In 1905^ heeft Heijermans veel goschrapt, alhoewel hij veel gefrazeer no£ verdedigen blijft (maar wie laat zijn eigen kind door vreemden geeselen?) en slechts als verontschuldiging voor-voert, dat «Ghetto» een stuk is uit zijn «Sturm und Drang» periode. En daarin zal dan ook wel een uitleg te vinden zijn voor den ietwat hoogdra-venden titel : «burgerlijk treurspel» en voorts voor een boel slordigheden. Een mensch die zegt: «vraag wat 't mijn hindert» en «zoo'n stomme on ziet niks», zal bezwaarlijk een minuut later pra-ten van «De verdiensten leveren tegenwoordig nog al wat op», net en deftig als een oude school- i meester. En Rose, de vuile sjabbesmeid, doet nog I deftiger: «Hc heb me verlaat» en «omdat ik dacht je wakker gemaakt te hebben». — Voor Rafaël's zonden openen we straks een nieuw alinéa. Rafaël, zoon van Sachel, een uitdragersjood, walgt van het Ghetto-gedoe van zijn vader, walgt van aile bedompt, kamer-Ghetto-gedoe, geeft den brui aan aile gewoonten en goeden raad, weigert een prachtige partij met de voorbeeldige dochter van Aaron, en trekt met de Christenmeid van zijn vader de wijde wereld in, met de hoop van zijn zoon, buiten het bereik van aile Ghetto-vervloe-king, een mensch te maken. Aldus het uitzicht van de gelapte broek, maar door het gescheurde gedeelte van het à - jour -exemplaar krijgen we meer pakkende griezelighe-den en sentimenteele scènes: een lijk uit een stin-kende gracht, een wanhoopsaanval van een waan-zinnig droeven minnaar en een bewijs van zijn trouw, door het lijk van zijn teerbeminde Rose in de handen van de hatelijke Ghetto-menschen te laten en vierklauwens op de vlucht te slaan... Of is dat misschien een symbool: zich losrukken van aile banden en alleen de toekomst tegemoet te snellen ? Een mooie karaktertrek is het niet, vooral niet voor een prediker vàn een nieuwe orde.Als de auteur beweert — en iedereen daarbij met een mooien draai onbevoegd verklaart om de Rafaël - figuur te kritizeeren — dat deze niet gesneden is uit wormstekig hout, en beter te we-ten dan iemand, dat ze nog altijd leeft — be-doelt hij natuurlijk niet de Rafaël zooals hij ons wordt getoond, het onlogisch, aan de tendenz opgeofferd, sentimenteel socialistje, met de teere zenuwtjes, die bij ongeluk de zoon van Sachel is, en staat tôt een mensch van vleesch als een uit-geblazen ei aan een koperdraad tôt een versch el uit een warmen nest. Heijermans bedoelt de «Rafaël» zooals hij hem droomde en voelde misschien — de ontwakende - Ghetto - moeë geest, symbool van verzet en bevrijding — maar* in zijn «Sturm und Drang» periode nog niet vermocht weer te geven! Gelukkig voor het socialisme beschikt het over andere fakkeldragers dan over dergelijke, ziekelijke,schimmige Rafaël - figuurtjes, die tegen een sjabbesmeid oreeren van: «En overal in de vrije^ Christenmaatschappij zag 't de wrijving — de vijandschap van de rassen — de vijandschap-van de godsdiensten». En verder: «Ik zou je zoo graag willen opheffen van dat lagere levensplan». En nog: «'t Wordt lichter over de wereld» of «'n Nieuwe tijd breekt aan. Als je goed luistert hoor je 't breede rumoer van 't opgaande volk, zie je banieren en vlammende oogen, voel je de lucht sidderen». — De meid verstaat niet, gaapt en moet natuurlijk toejuichen of ze is hem niet waar-dig. En waarachtig, in de nieuwe versie krijgt Rafaël de pretentie om de meid opzij te zetten, omdat ze — terwille van een verzoening — zich opofferen wil (jodin worden), en ze mag van groot geluk spreken, dat ze moeder is, of ze had haar lieverd toch verloren. Zoo doet de teere, droomerige Rafaël uit I zich kennen, als hij tusschendoor eens eventjes op zijn spreekgestoelte wordt getild, vanwaar hij toch altijd, kost wat kost, theorieën moet verkon- digen. Erger, soms is hij een ploert. Tegen Rebecca, Aaron's dochter, die in vertrouwen tôt hem komt, valt hij schunnig uit, spuwt haat en gai en een boel vieselijkheden in een verschrikkelijke bui van sarcasme, hij die ergens anders heel poëtisch praat over: «'n bleeke hemel met een enkel violette streep» en die «God voelt in het licht van de zon, in den dauw van 't veld, in het glanzen van het water, in de bloemen op het graf van zijn moeder». . .. . Rafaël, de hoofdfiguur, is een van Heijermans ongelukkigste scheppingen. Tendenz is m zekere maat aan te nemen, op voorwaarde dat de kunstenaar ze vermocht om te scheppen tôt kunst. — Hier is de kunst aan de tendenz opgeofferd, het blijft bij gepraat en welk gepraat dan soms nog. Heijermans biedt zijn excuses aan de joden,omdat hij hen zoo onbarmhartig meent gegeeseld te hebben in hun sjacheraarsgedoe. Maar er zijn ook katholieke, protestantsche, vrijzinnige en socialis-tische sjacheraars en andere sjacheraars ook al... Het excuus is nutteloos, omdat — hij zegt het zelf — «ailes lak en ailes Ghetto is», en omdat er in heel het stuk ampertjes één jood - sjache-raar voorkomt, n.l. Aaron. Sachel is weinig gelukkig uitgebeeld. Een jood-sjacheraar bazelt zoo niet en zal nooit een. ge-sprek forceeren (zooals met den Rabbijn), daar-voor is hij veel te groot diplomaat. En een ach-terdochtige blinde met SacheFs wantrouwend ka-rakter, zal nooit zooveel sclielden, maar handiger, door een knappe kuiperij, de lui onder den duim zien te krijgen. Aaron is 't best geteekend en ook 't meest mensch. Dat i s de jood - sjacheraar. Hoor hem zijn dochter maar verkwanselen, zoo tusschen de wol door, en hoor hem de meid maar bewerken. Aaron is een joden - type, en wie uit nieuwsgie-righeid eens in klein - joodsche kringen sloop, zal honderden Aaron's gezien en gehoord hebben. Hij is de sjacheraar - diplomaat, die de menschen met hun eigen woorden vastlegt, en aan wien ge toegeven moet, zelfs al zegt ge bij u zelf : «Ik wor' gefopt!» Esther en de Rabbijn staan, alhoewel nog goed, al heel wat minder in relief. Van Esther weten we enkel, dat ze wat meer mensch is dan haar broer, maar even fanatiek als de belangen van de zaak of van de familie op 't spel staan. In de Rabbijn geeft Heijermans de kleinzielige tekst-uitlegger.De Rose van 1898 is valsch van kop tôt teen... Een stoere meid, die zoolang reeds al de hatelijk-heden van de Ghetto - menschen heeft verdragen en zoo dolveel van Rafaël houdt, gelooft niet op het woord het gepraat van haar tyrannen, zou heel wat meer doen en willen lijden om haar liefde te behouden, en nooit een weldaad voor haar vijanden verrichten door heel zoeties onder water te verdwijnen. In 1905 is ze heel wat meer mensch ge worden, daar redeneert ze even en ze wordt heerlijk in haar opoffering ter wille van de verzoening, al zou die gebeuren ter wille van Rafaël's princiepes. En al die lui zijn, over 't algemeen, maar zwak-jes bij elkaar gebracht. Het eerste bedrijf is kaaî, met weinig intéressants buiten het tooneel met Aaron. Maar dat is dan ook knap bewerkt. Daar voelt ge den Heijermans met de interieurtjes, de knappe opmerker en talentvolle realist. Daar, en ook in II, in het tooneel met den Rabbijn — tôt Rafaël weer op zijn kansel klimt, voelt ge recht-streeks, sprakend. wel iets van de joodsche hui-selijkheid, de joodsche tucht, de joodsche roede, het echt joodsch «Ghetto», zonder nochtans een diepe levensuiting te voelen. Maar door zoo reeds de waarheid te toonen, veroordeelt Heijermans veel heviger al het gedoe, en aile Ghetto-gedoe, dan door Rafaël's theoretisch geleuter. In die tooneelen ligt ook tendenz, als ge wilt — aile satyre is feitelijk tendenz — maar daar is ze onder den greep van den kunstenaar tôt iets wezenlijk artistieks verwerkt. In III kunt ge voor uw genoegen eens heerlijk griezelen en krijgt ge lust om te roepen: — «Domme meid, zet geen dolheden uit!» — Veel emotie geeft dat slot niet. Aaron weer redt dit bedrijf door zijn gesjacher om Rose om te koo-pen. Zijn tooneeltje — evenals in I — is kenmer- kend voor Heijermans' realistisch temperament. « * * Het is goed aan te nemen, dat, na de opvoering van een_ werk als «Koning Hagen», die heel veel inspanning vereischt, een zekere moeheid op de' artiesten drukt ■en deze niet ailes kunnen geven wat ze misschien graag zouden willen. Maar als ze dan met genoegen aan 't werk gaan en toch nog een zekere hoogte bereiken, moeten we te-vreden zijn. Zaterdag 11. was er geen enthousiasm in de zaal, een paar bloemen deden wat toejuichen en het gordijn nog eens halen, maar er werd ook gespeeld met een roerende onverschil-ligheid. Best mogelijk dat ook het stuk daar wat toe bijdroeg, maar weinig van de spelers hebben ziel in hun spel gelegd. En hoe slordig van opvoering! Niet eens eenheid van uitspraak! Heijermans heeft het stuk niet geschreven in Amster-damsch joodsch dialect, maar ingeval niemand dat juist kende had men zich toch kunnen bepa-len bij een norma. Nu praatte iedereen zoowat op zijn eigen handje in een taaltje van eigen vin-ding, dat vooral bij heer Piet Janssens van minuut tôt minuut veranderde. Het was een karika-tuur en het deed pijn omdat het zoo schaadde. Zelfs de kenmerkende h achter den begin - mede-klinker ontbrak, als in Ghetto b.v. Hoer Piet Janssens kende niet al te best zijn roi. Hij leefde haar weinig mee, en maakte op een prachtige wijze van zijn blindheid misbruik om maar strak den opgever te bezien. Daarbij be-gon hij in I, als hij de prijs vaststelt waarvoor een schoondochter in huis komt, nog wat aan charge te doen, van 't oogenblik dat hij een paar. bezoekers had hooren giechelen. Spijtig dat een acteur met talent als heer Piet Janssens soms zoo onverschillig voor zijn kunst kan staan, als ge nagaat dat zich heelemaal geven aan de kunst toch het grootste genot op aarde is. Zijn typee-ring was anders goed en bij het bascuul verhaal in I was hij puik van mimiek. In III bij Rose's zelfmoord, was zijn tragiek maar oppervlakkig en zijn verder spel als in I en III weinig uitge-diept.Heer L. Bertrijn was veel beter op dreef. Zijn optreden in I was heel goed, somber, gelaten. Hij gaf een echt doorvoeld beeld van een man, die nâ veel strijd en vertwijfeling zichzelf overwonnen heeft en vastbesloten is door te drijven wat hij zich voorgenomen heeft. De innerlijke strijd tusschen de Ghetto-moeë ziel en den Ghetto-zoon, die toch, ondanks ailes nog van zijn vader houdt en spijt heeft dat zijn vader Sachel is, heeft hij , weergegeven met intens gevoel, en bij het bas-cuul-verhaal bereikte hij een prachtige dramati-sche hoogte. Door zijn sober artistiek spel kreeg hij het publiek te pakken. Ook in II was hij puik met zijn zachte ironie bij het gepreek van den Rabbijn. In III was hij sober en gaf diep spel bij de ontdekking van Sachel's leugen. Hij heeft misschien het minst van allen geleden onder de druk-kende matheid. De roi van Esther werd goed doorvoeld weergegeven door Mevr. Ruysbroeck. Haar spel heeft echter veel g'eleden door Sachel's zielloos getater. Heel het stuk leed er immers onder. In I en II bij het koffiedrinken vooral, was ze roerend echt. Van zoo'n rollen heeft deze artieste een handje weg. Haar spel was goed verzorgd en ze kon zich heelemaal geven, omdat ze haar roi tôt in de puntjes kende. Ook in III, met Aaron, was ze treffend van natuurlijkheid in haar meegeleefd spel. Ook heer Ruysbroeck leed in I onder de de-pressie die uitging van zijn kollega. Anders kont ge wel zien dat hij een kolfje naar zijn hand had. Zijn typeering is ook altijd goed verzorgd. Over 't algemeen — behalve als hij wat overdreef om een beetje trak of gémis aan rolkennis te ver-maskeren^ gaf hij natuurlijk en los spel en een goede dictie. Hij heeft misschien wel 't meest zijn roi meegeleefd, zeker zoover als 't mogelijk was in aangehaalde omstandigheden. De Rabbijn-rol werd vertolkt door heer Gorlé. In 't begm was hij nevens den toon, later kwam hij beter op dreef en in de discussie met Rafaël was hij een echte tekstuitlegger geworden. Oo: zijn typeering was heel gelukkig. Had hij wat rus-tiger geweest had hij zijn spel ook wat dieper kunnen doorvoelen. Mevr. Noterman was heerlijk in Rose, vooral in II, in haar scène met Rafaël. Voor die soort van rollen (zie ook Lotte in «Het Zevende Ge-bod») heeft Mevr. Noterman een best gesc.hikt orgaan en kan haar diep voelen weergeven door een mooie mimiek. Zoo was ze ook groot van ex-pressie in I als Aaron, Sachel en Esther bij een lekker koekie over Rebecca en wol sjacherden... Ook in III, in het tooneel met Sachel, bereikte haar spel een tragische hoogte. De zelfmoord-in-leiding echter was maar flauw. Als deze artieste nog wat losser van gebaar werd zou ze misschien volmaakte oogenblikken kunnen bereiken. Mej. Janssens maakte van Rebecca wat er van te maken is. Waarom keek ze echter, voor elke repliek, zoo eens even de zaal in? Dat is een ge-woonte van Mej. Janssens, die wat naief aan-doet.De heer De Wachter was goed in zijn rolletje en sprak misschien wel 't best joodsch dialect van de verschillende pseudo's, die we te hooren kregen. De andere rolletjes werden niet bedorven door heeren Angenot en Van de Putte. De bewoners van de jodenwijk waren echter wat stijf, hadden lood in hun schoenen en schenen zooveel uitstaans te hebben met het drama voor hen, als de haan van Sint-Jozef met de kippen van den Boschuil. * * * De winkel in I was wel wat kaal. Een uitdra-gerswinkel is precies geen oud ijzer winkel. Daar was heel wat van den zolder gekomen, en wat 't meest in 't oog sprong was Laroche's serpent uit «De Maire van Antwerpen». Waar is de tijd' Het décor in II leed aan hetzelfde gebrek : ook kaal voor een jodenhuiskamer en daarbij veel te licht om te passen in een milieu, als III dan weer aangaf. WILLY. -n r t ±.1 * Kunstfotograaf Rene LOnthie Camotstraa., ,»3 — Specialiteit van Kinderopnamen — In en Om de Schouwburgen KON. NED. SCHOUWBURG. — Zaterdag 16, Zondag 17 (dag- en avondvertooning), Maandag 18 en Donderdag 21 Februari, opvoering van : «De Onbekende Vrouw», drama in vijf bedrijven van A. Bisson. — Rolverdeeling : Fleuriot, heer E. Gorlé. — Jacqueline, Mevr. Dilis. — Raymond, heer G. Cauwenberg. — Noël, heer Ruysbroeck. — Laroque, heer L. Bertrijn. — Perissart, heer P. Janssens. — Chesnel, heer De Wachter. — Valmorin, heer Van de Putte. — Mérivel, heer R. Angenot. — De voorzitter van het Gerechtshof, heer Van Gool. — Fontaine, heer Thees. — Victor, heer Schmitz. — Een griffier, heer W. Cauwenberg. — Een deurwaarder, heer De Groodt. — Rose, Mevr. Ruysbroeck. — Mevr. Varenne, Mev. Noterman. — Hélène, Mej. M. Bertrijn. — Féli-cie, Mej. J. Janssens. VERWACHT : «Spoken» van Ibsen. «DE FAVORI ETE» TE BRUSSEL. — Heer ; Georges Villier verzoekt ons te melden dat het, niet het gezelschap der Nieuwe Operayereeniging was dat op 25 Januari 11. «De Favoriete» in den Beursschouwburg te Brussel opvoerde, maar wel dit van dezen schouwburg zelf, waarvan Mevr. Nordier en heeren Scapus en Morello deel uitma-ken. Anderzijds schrijft heer A. Fabry ons dat hij de roi van Don Gaspard — die hij hier steeds heeft vervuld, — te Brussel niet heeft gezongen. HEER LOUIS BELLOY, de graaggeziene kunstenaar, is in ons midden weçrgekeerd, nadat hij tijdens verscheidene maanden, naast Mevr. Van de Wiele, in den Olympia te Brussel, knap werk presteerde. — Tijdelijk ziet het bestuur van het Olympia - theater van haar onderneming af, en dit juist is te betreuren, daar de belangstelling vanwege het publiek zeer groot was. «WACHT EEN BEETJE!» — De herhalingen der nieuwe revue van Paul Robert en J. Fatum; zijn begonnen. De eerste opvoering grijpt op Zaterdag 16 Februari plaats in den Palatinat. De kunstschilder Lambert Laureys zorgt voor eene reeks prachtige nieuwe décors die ophef zullen maken. Gust Janssens, uitgever, Kerkstraat, 13, Antwerpen. ELKE WEEK verschijnt bij mij minstens één I(AA 1 vlaamsch boek. Zooeven kwam van de pers : V&y IN 'T WONDERJAAR door Hendrik Conscience, herdrukt naar de eerste zeldzatne uitgave. — Volledig, gebrocheerd 0,50 fr. Philemons Dans om de Bruid door Maurits Sabbe 15 Cm. (Uitgave : Onze Leestafel.) Het Onderwijs in de Aardrijkskunde door Fr. De Meyer, Schoolopziener. 50Centiem. (Uit-gave : Pedagogisch Magazijn.) De Idealisten HET HUIS DER HAREN MUTSEN. Laat het je niet afschrikken dat er nog eens een vagebond of een dronkaard van je terecht komt. «Het Duel». A. Koeprien. De gendarmerie was een rood, baksteenen ge-bouw met arduinen stoep en boogramen met blauwe kozijnen en richels. Boven de deur in kleur van geronnen bloed, stak de vlaggestok uit. Rechts was de woning van den Commandant, links het gevang, boven de woning der manschap-pen... In het achtergebouw stonden de paarden gestald. In het tuintje, afgesloten met ijzeren rasterwerk, bloeiden dahlia's, stonden boonstaken en groeiden savooien en roode koolen. Heelder dagen floten de treinen die over den dam achter het huis rolden. Daarachter lagen de weiden, de Scheldedijk en het klotsende water. De schepen bromden en gilden, de beiaard aarzelde en boven de torens en tinnen der stad troonde Onze Lieve Vrouwetoren. Wanneer de Commandant van zijn ronde terug-keerde bleef hij steeds staan kijken naar het le-vende water,de bedrijvige vaart en de rumoerige stad. Tegen de glooiing van den dijk zaten vrijen-de koppels, eenzame vagebonden of zonneklop-pers. Een meisje liet haar geit grazen terwijl zij een zeilbootje en zwemmende jongens nazag. In de weiden drentelde het vredig vee en loeide. De avondzon speelde roodblikkerend op de ruiten aan den overkant, twinkelde op de wijzerplaat en de toren stond, lichtgrijs tegen den hemel vol stij-gende duisternis. De Commandant was een eenzelvig, rustig man, met ziekelijk, vaal gelaat. Boven zijn uitstekende jukbeenderen zaten de goedige, bruine oogen diep in de kassen gedoken. Zijn afgebeten, neerhan-gende snor gaf hem een neerslachtig uitzicht. Zijn kepi scheen te groot en stond scheef, zijn witte met zwart gespikkelde brandebourgs waren verkleurd en zijn broek met roode biesjes hing afgezakt op zijn laarzen. Hij wachtte tôt de overzetboot gemeerd lag, zag het volk over de valbrug op de kade strom-pelen en kuierde dan huiswaarts. In de huiskamer, voor het raam, zat tante Trees, de oolijke, negentigjarige schoonmoeder. Zij droeg een gebloemde jak, een kempische kan-ten muts en zat kousen te breien. Het was een klein, verneuteld vrouwken met pientere, zwarte oogjes. Haar gelaat was gaaf en haast ongerim-peld, en in haar platgestreken blessen begon het eerste zilver te lichten. Het raam stond open. Op het bloemberd fleur-den géraniums, fuchsia's, heliotropen en muskus-planten. Beneden achter den steenweg boog de vestingsgracht, waarachter de groene wallen van het fort oprezen. In de kamer hing een geur van gestreken lin-nen en verschen koffie. Trinette liet haar strijkijzer rusten en zag be-kommerd op naar haar man, wiens stem ver-moeid klonk. Zij was een stevige, flinke vrouw, met zachtbruine oogen in haar bleek gelaat. De Commandant lei zijn kepi af, knoopte zijn tuniek los, ging in een leunstoel zitten en onder-zocht de ingekomen dienststukken. Hij hoestte. Trinette keek hulpeloos naar haar moeder. Dat hoesten wou maar niet beteren, het klonk nacht en dag in het huis en op de koer. De stille Commandant kloeg nooit, maar hij scheen nog mis-troostiger in de laatste maanden. Die leelijke ver-koudheid had hij opgedaan in den nacht toen hij de dievenbende te Burght gesnapt had. Tôt aan den hais had hij in het grachtwater op loer ge-zeten, was doornat thuis gekomen in den kil-ligen voorjaarsnacht. — Hij lag in zware koorts toen zijn oversten hem feliciteerden om zijn ijverige plichtsbetrachting. — Bevor-dering had hij van de hand gewezen, omdat hij te zeer aan zijn werkkring gehecht was. Hij kende al zijn vieze klanten en was een vriend voor de manschannen Nooit moest hij er op uit om een weerspannige te halen. Zij kwamen zich uit eio-en beweging bij den Commandant aanmelden wanneer zij wat te boeten hadden. Op kermisda-gen was het voldoende dat hij kalmpjes rondwan-delde om de brooddronken woestheid te doen be-daren. — Oudere soldaten namen dan de jonge schachten, die zich te buiten gingen, onder den arm, en voerden hen naar het fort. De droefgees-tige Commandant scheen het niet te merken... Dronken kerels of vagebonden gehoorzaamden aan het teeken van zijn oogen en liepen gedwee voor hem uit naar den amigo. 's Anderdaags ver-schenen zij voor hem, hij zuchtte dan en schud-debolde, vermaande zachtzinnig, en liet ze be-dremmeld hun weegs gaan. Daarna ging hij de paarden een klontje suiker geven en streelde hen. Wanneer hij uitreed met de haren muts op, dan groette men hem met gemeenzamen eerbied-.. Droomend knikte hij, maar zijn blikken dwaalden over den wijden polder naar de groene, zompige weilanden en de roerlooze wielen. In huis was hij even teruggetrokken, zat stille tjes te luisteren naar wat de vrouwen vertelden, schreef stipt zijn dienststukken, las aandachtig de gazet of rookte zijn pijp. Maar zijn pijp lag sinds lang nu onaangeroerd op zijn werktarel in de groote huiskamer. — De Commandant zal honger hebben, zei tante Trees. Zij kende de gewoonten, de diensturen, was vertrouwd met het leven in de gendarmerie. Zij was zeli de wecluwe van een juitenant aer gen-darmen.Trinette begon den strijk op te bergen en de tafel te dekken. — De pastoor is mij komen bezoeken, ver-trouwde tante Trees. — Ja, zei Trinette, en «Het Laatste Nieuws» lag op tafel. — De pastoor vroeg of ik die slechte gazet las... en ik zei dat het geen kwaad meer kan voor een oude vrouw van negentig jaar!... — Dan lachte de pastoor, vulde Trinette aan, en hij vroeg waarom Moeder niet meer naar de , kerk komt... • — Ik zei, de beenen deugen nog wel, Mijn-hcer Pastoor, maar ik vrees de bekoring! — Hij trok een vies gezicht... — Wel ja, mijnheer Pastoor, zei ik, er loopt nog een oude flierefluiter van zes - en - tachtig jaar rond, Tist Vermeulen, ik vrees de bekoring! Daarom blijf ik maar liever uit de kerk... Ik heb dat nog zien gebeuren in mijn jonkheid en dat 1 doet leelijk bij oude menschen... Maar vertel het in Gods naam niet voort, Mijnheer Pastoor, want moest de Commandant het weten hij zou in staat zijn om Tist in den bak te steken... Mijn galant wandelt nu al te veel onder mijn venster. — Moeder, moeder, glimlachte de Commandant.— Wat wilt ge, ik blijf jong van hart én ik kan de kwezels niet verdragen. •• Onze Lieve Heer ziet gaarne menschen van mijn soort, hij laat ze oud worden en hun verstand bewaren! — Dat zal wel, beaamde de Commandant ern-stig.Het laatste avondlicht week uit de kamer en schemerde over het bloemenberd. Het vuur lichtte met een vurige tong op den donkeren vloer. De waterketel zong. Op den weg blafte een hond. Er hing een zoete weifeling in den rustigen val-avond, wat weemoedige ijlheid. — Sander heeft paling gebracht, zei Trinette, levende en dikke paling. — Hij droeg ook een portie naar de Pastorij, bedacht tante Trees. — Ik heb hem natuurlijk betaald, meende Trinette.— Natuurlijk, oordeelde de Commandant. Toen werd er op de kamerdeur geklopt. — Commandant, sprak een der manschappen, er zijn twee mannen... — Stuur ze maar binnen! — Ja maar, Commandant. — Laat ze maar binnen, Louis... — Zooals ge wilt, Commandant. Twee schaduwen donkerden in het kamerduis-ter.— Wel, vroeg de Commandant stroef. — Ik ben gekomen omdat het mijn tijd is, — sprak een harde stem. — 't Is nog te vroeg, zei de Commandant. — Ik wou den Commandant de moeite sparen mij te komen halen... — Dat is heel goed, jongen, maar kom dan overmorgen... —Ja, Commandant. — Wie zal er voor uw kinderen zorgen wanneer ge weg zijt? De stem klonk nu zacht en moe, zoodat de ko-nijnendief er door getroffen werd. — Mijn zuster, Commandant, fluisterde hij week, maar die heeft zelf niet te veel. — Ik zal Mijnheer Pastoor spreken... — Tôt overmorgen. — En pas nu op in 't vervolg... De man schoof de kamer uit. In den gang trap-te hij in zijn klompen en slefte weg. — En gij ? — Ik kwam den Commandant verzoeken in den bak te mogen slapen, antwoordde een krijschen-de stem. — Ge zijt onverbeterlijk, Solferstek! — Ja Commandant. — Kunt ge het niet laten? — Neen, Commandant... en 't is te laat om mij te betereh... ik moet rondtrekken en drinken als ik cens heb... — Gaan de zaken slecht? — Er valt niet te leuren... Morgen ga ik naar de stad om beenhouwerszagen te scherpen... Van-daag heb ik niets gegeten!... En 't is te koud op den dijk om er te slapen... — Hoe lang zwerft ge nu reeds rond? — Ik weet het niet meer Commandant... Ik heb nog een aardigen naaldenkoker voor Madame Trinette, mag ik hem aanbieden? — Wat kost hij ? — Niks, Commandant... Gij zijt zoo goed --Doe mij het plezier en laat mij hem geven?... — Waarom gaat gij niet naar Hoogstraeten ? — Solferstek trekt liever rond, Commandant, en hij doet niemand kwaad... — Neen, zei de Commandant met vreemde be-vangenheid. Trinette zal u wat te eten geven. . Ga nu maar naar den bak. — God zal u zegenen, prevelde de schuwe vagebond, de wereld is nog vol goede menschen!... — De Commandant zorgt voor zijn klanten, zei de kittige oude vrouw, terwijl de man weg-ging.In de verte, op de rivier, toette een stoomer. — Nonkel Jan van hierover, — bazelde tante Trees, bracht weer eten aan de kinderen van den arm en schoenmaker... Zijn vrouw was naar het lof... zij mag het niet weten, want zij is gierig... Zij zou kijven en zij bracht de cens mee in net huwelijk... Doe nog maar wat meer melk in zijn koffie, Trinette, en breng Solferstek maar eerst zijn boterhammen. — De arme sloeber, zei Trinette. — Lekkere paling, smulde de oude vrouw. Na het avondmaal probeerde de Commandant een pijp te rooken, maar een geweldige hoestbui overviel hem. Weggezakt in den leunstoel staarde hij voor zich uit, luisterend naar al de varende avondgeruchten. Hij hoorde manschappen uitruk-ken, de beiaard rammelen en kindergeschrei op-stijgen uit de schunnige, wrakke huisjes aan de overzijde van den steenweg. — Slaapt wel, kinderen, groette tante Trees. — Ik ben moe, kloeg de Commandant. Trinette had de tafel afgedekt ,de stoelen aan kant geschoven en stak het nachtlichtje aan. Het venster sloot zij, draaide de lamp neer die met een lichtflap uitging. In zijn bed woelde de Commandant. Hij hoestte zonder ophouden, en Trinette lag bezorgd en klaar wakker naast hem te waken. De angstige vrouw vond geen opbeurende woorden. Plots, midden in den nacht, gaf de Commandant bloed op. Het verfde donker zijn oorkussen en het laken. Trinette wipte het bed uit, kleedde zich haas-tig, zond Louis om den dokter. Tante Trees kwam met droef omfloerste oogen aan het bed. — Wel, Commandant, toch, kreunde zij. Hij knikte haar toe, staarde dan naar zijn vrouw met droeve oogen, zag haar weenen. — Trinette, hijgde hij, ik had zoo gaarne stil-lekens in den buiten gewoond... een hof met bloemen... een windwijzer op het dak... met u en met moeder ...ik zal nooit mijn pensioen genieten... een hof met bloemen... een geit... een klein hui-zeken in ons dorp... wat zult ge eenzaam zijn... De wereld is zoo schoon... en de menschen zijn niet slecht... de menschen zijn maar ongelukkig... Solferstek weet het wel, de wereld is vol goede menschen. . Een hof met bloemen... 's Morgens, wanneer de zon opging, bleven de luiken van het huis der haren mutsen gesloten. LODE BAEKELMANS. Het vervolg van «Domien Sleeckx», door Lode Baekelmans, wordt tôt het volgend nummer ver-daagd.Kon. Ned. Schouwburg Zaterdag 9, Zondag 10 (dag- en avondvertooning), Maandag 11 en Donderdag 14 Februari 1918, opvoering van : JUFFROUW DOL, Spel in één bedrijf door Gust De Lattin. Verdeeling : Marie Dol Mevr. Dilis Greta, haar nicht Mej. Janssens Frans Hr Van do Putte Gust Wouters Hr E. Gorlé Een besteller Hr Van Gool Een bedelaar Hr J. Schmitz Een lijnwaadkoopman •• Hr Jaaks DAARNA : SONNA, Indisch tooneelspel in drie bedr. van Fabricius. Insceneering en regie van L. Krinkels. Verdeeling : Sonna, een Soendaneesche vrouw Mevr. H. Bertrijn Bartholomeus Velsen, kapitein der Infanterie Hr G. Cauwenberg Julius Overdiep, zijn vriend, assistent ... Hr L. Bertrijn Niti, Sonna's lijfmeid ... Mev. Noterman Njo, zoontje van Velsen Mej. M. Bertrijn Ario Prawiro, een Soendaneesche klerk Hr P. Janssens Matuparisa, een Ambonees Hr R. Angenot Korte inhoud : Kapitein Bart Velsen leeft se-dert veertien jaren in Indië met Sonna, een Soendaneesche vrouw, die meent, volgens de mahome- daanscn,e gebruiken, met nem getrouwci te we-zen. Een kind is uit hun betrekkingen geboren. In het begin werd dit kind door Velsen met tegen-zin bejegend, doch later is hij_ er van gaan houden, in zooverre zelfs, dat hij het naar Europa zond en het daar naar Hollandsche wijze liet op-voeden. Als hij na een verlof uit Europa terug-komt brengt hij zijn zoon mee, die natuurlijk met brandend ongeduld door zijne moeder wordt ver-wacht. In Holland heeft Velsen echter eene vrouw leeren kennen, die op hem diepen indruk heeft gemaakt. Hij is zinnens met haar te trouwen, — maar daarom moet zijn zoon eerst door hem worden erkend, voor de wet. Hij weet Sonna's toe-stemming te verkrijgen daar deze niet vermoedt welke de gevolgen daarvan zijn. Als zij echter verneemt dat zij nu niet alleen haar man maar ook haar kind verliest, komt zij geheel in op-stand; zij verdedigt haar recht met klem en vuur doch te vergeefs. Bart Velsen blijft bij zijn be-besluit. Gebroken gaat Sonna heen, zonder zelfs van haar zoon afscheid te nemen. * * * Het orkest onder de leiding van toondichter hr Karel Candael, zal uitvoeren : Voor «Juffrouw Dol», Voorspel en optocht uit «Carmen», G. Bizet. — Voor het eerste bedrijf van Sonna : Openingstuk van de «Stomme van Portici», Auber. — Voor het tweede bedrijf : Gebed, Popper. Cello-sol: heer Everaerts. — Voor het derde bedrijf: Minneklacht van Chérubin uit «Figaro's bruiloft», Mozart. Viool solo: heer Van der Borght. Met het maken en veranderen van aile klee. ding en hoeden voor damen en kinderen gelast zich het huis P. Van de Velde-Huygens 8, St-Jacobsmarkt, 8, Antwerpen Neemt ook stoffen en benoodigheden der kalanten aan Nieuwe Operavereeniging ANVERS - PALACE. «CARMEN». In 1875 beleefde «Carmen» de eerste opvoering te Parijs en in hetzelfde jaar overleed aldaar de componist Georges Bizet aan eene hartziokte in den nog jeugdigen ouderdom van zeven-en-dertig jaar. De betreurde toondichter mocht dus het reu-zensucces van zijn opéra niet beleven. Inderdaad, «Carmen» is een der zeer weinige opera's die overal, heel de wereld door, op al de grootste theaters bij voortduring enorm succès bekomen heeft, zoowel bij de muziekkenners als de minder ingewijden. Er gaat inderdaad van de frissche, zonnige muziek, vol kleur en atmosfeer, een bekoring uit die tôt hiertoe nog niet geluwd is en wij mogen gerust voorspellen dat «Carmen» een operawerk is dat door de eeuwen heen zal voort-leven. Het libretto van Meilhac en Halévy, naar het beroemd verhaal van Prosper Mérimée, — is minder gelukkig en het is alleen de geniale par-tituur die aan «Carmen«» de onsterfelijkheid ge-schonken heeft. Het was — of liever het scheen — een gewaagd stuk van de Nieuwe Operavereeniging dit mees-terwerk van Bizet aan te durven, dat te Antwerpen door en door gekend is, en waaraan de beste artisten steeds met voorliefde hunne medewerking verleend hebben. Bij regelmatige gezelschappen, met artisten van ondervinding en groot kunste-naarstemperament, heeft zelfs een «reprise» als die van «Carmen» nog altijd een prikkel, een ze-nuwspanning die zich zelfs doet gevoelen bij het publiek. Er is een angstige spanning, een zekere oeklemdheid bij het auditorium die de aanhoor-ders tôt religieuze aandacht dwingt. De première van «Carmen», door het huidig gezelschap, werd dus te gemoet gezien door de honderden. gewone bezoekers en de uitslag was zeker voor velen een vraagteeken. Laat ons maar onmiddellijk bekennen dat de verwachting niet beschaamd is geworden en dat de vertooning, over 't algemeen genomen,verdien-stelijk, in sommige gedeelten zelfs uitstekend was. Het zanggedeelte wras goed gekend, maar het spreekgedeelte had voorzeker nog gewonnen met een paar repetities. Nog zelden was het publiek zoo talrijk opgekomen als verleden Dinsdag. Mej. Nordier heeft, in de titelrol, uitmuntend bevallen. Haar spel was soepel, los en zwierig, buitengewoon dramatisch waar het paste en in de verleidingstooneelen bereikte het eene supérieure hoogte. De mimiek was buitengewoon gelukkig en het wondere spel van haar schoone oogen vol expressie. Zij is voorzeker een der beste Carmen's die we te Antwerpen gezien hebben. De dictie heeft daarbij veel gewonnen en is, niettegen-staanden den Franschen klemtoon, reeds zeer ver-staanbaar. Haar succès was overweldigend en meer dan eens werd zij bij open doek toegejuicht. Bij het overhandigen der bloemen viel haar een waro ovatie te beurt. Ook Mej. Krinkels mogen we complimenteeren. De dankbare roi van Micaëla heeft zij met veei brio gezongen, vooral in het hooger register en in het derde bedrijf werd haar groot aria welver-diend toegejuicht. Zij moet echter trachten haar dictie duidelijker te maken want de meeste woorden gaan verloren. Mej. Matthoy en Troyard hebben zich verdien-stelijk onderscheiden... De eerste vooral beschikt over een zeer goed geschoold, frisch en sterk orgaan.De roi van Don José werd door heer Scapus gezongen op een zeer aangrijpende wijze en zijn spel was vol hartstocht. De arias in I en II met halve stem, heeft hij recht meesterlijk voorgedra-g:en. In het slotbedrijf kon zijn vurig en zeer artistiek temperament de voile maat geven. Meermaals werd hij bij open doek toegejuicht. Heer Georges Villiers heeft de zware partij van Escamillo gezongen met een furia die het dank-baar publiek zijn zoo machtig torerolied in II deed bisseeren. Zijn stem klonk genereus en buitengewoon krachtig en zijn spel was in evenre-digheid.De andere mannenrollen waren in goede handen: de heeren Wera, Dils, Fabry en Marcou ga-ven niet onverdienstelijk spel. Vooral heer Fabry vie) to. prijzen. Hr Werner als Lillas Pastia viel heelemaal uit het kader. Het orkest onder de zeer kundige leiding van heer Cluytens verdient voorzeker lof. Het voorspel van het derde bedrijf vooral getuigde van een homogeniteit en klankzuiverheid die algemeen bewonderd werden. Over hf t koor zijn we niet te spreken, zoomin als over de regie. * * * Mogen wij het bestuur verzoeken den dienst tijdens het eerste bedrijf wat beter te regelen ? .. De bedienden, gelast met de aanwijzing der plaat-sen, zijn nu nog niet op de hoogte hunner taak en zoeken naar de nummers lijk de blinden naar de kleuren. Daardoor ontstaat regelmatig een over-en-weer-geloop en geharrewar, zeer storend voor de menschen die gaarne aandachtig zien en luisteren. Het gebeurt daarbij dat plaatsen in dub-bel worden gegeven. tôt groot misnoegen van de menschen die naderhand komen. * * * «CAVALLERIA» en «PALJAS». Dinsdag a.s. 12 Februari, allerlaatste opvoering van «Cavalleria Rusticana» en «Paljas». Men her-innert zich dat met dit laatste zangspel het speelseizoen der «Operavereeniging» zoo schitte-rend werd ingezet. Het zal dus eenieder genoegen doen Mev. Blanche Cuvelier en de heeren Paul Scapus en Georges Villier een laatste maal dit meesterstuk van Leoncavallo te zien vertolken. * * * ROLVERDEELING van «Cavalleria Rusticana» lyrisch drama in twee tooneelen door Mascagni. — Santuzza, Mej. Blanche Cuvelier. — Lola, Mej. Delvino. — Lucia, Mej. Troyard. — Turridu, heer Paul Scapus. — Alfio, heer Villier. De landbouwer Turridu die zijn dorp had ver-laten om dienst te nemen in het leger, vindt bij zijn terugkeer zijne verloofde, de schoone Lola, gehuwd met den voerman Alfio. Turridu wendt alsdan zijne blikken naar een zacht jong meisje, Santuzza, die hij verleidt onder belofte haar te huwen. Doch Lola is prokzuchtiç en jaloersch van inborst en benijdt Santuzza. Zi.i wordt uitdagend tegenover haar vroegeren verloofde en brengt hem o-emakkelijk tôt haar terug; zij maakt er haar minnaar van. Santuzza ontdekt ailes, ver-wijt aan Turridu, dien zij vurig bemint, zijn ge-drag, en beproeft hem van Lola af te wenden... Doch Turridu, woedend door haar venvijtingen, verstoot ze_ niet alleen, maar bedreigt ze, haar te dooden.Zinneloos van smart en gramschap ver-raadt Santuzza, in een oogenblik van opgewon-denheid aan Alfio de ontrouw zijner vrouw, en haar schuldige betrekkingen. Weldra staan beide mannen tegenover elkaar, een twist ontstaat, zij dagen clkander uit, en in een messengevecht wordt Turridu door Alfio gedood. * * * ROLVERDEELING van «Paljas», melodrama in twee bedrijven en een voorspel van Leoncavallo. — Canio, heer Paul Scapus. — Nedda, Mej. Blanche Cuvelier. — Tonio, heer Georges Villier. — Beppo, heer A. Fabry. — Silvio, hr Wera. —

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software

Er is geen OCR tekst voor deze krant.
Dieses Dokument ist eine Ausgabe mit dem Titel Het tooneel gehört zu der Kategorie Culturele bladen, veröffentlicht in Antwerpen von 1915 bis 1940.

Bekijk alle items in deze reeks >>

Zufügen an Sammlung

Ort

Zeiträume