Carolus: het weekblad van de Vlamingen

1629 0
22 January 1914
close

Why do you want to report this item?

Remarks

Send
s.n. 1914, 22 January. Carolus: het weekblad van de Vlamingen. Seen on 20 April 2024, on https://nieuwsvandegrooteoorlog.hetarchief.be/en/pid/cv4bn9zs9x/
Show text

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software. 

voor Beigië^S PER JAAR : fr 2 50 ^aarëan£» Nr 4 —• Dondcrdag 22 Januari 1914 PRIJS PER NUMMER : 5 Centiemen voor Nederland .... f 2.— Bureelen van het Beheer : — Bureelen van den Opstelraad : Aile brieven en mededeelingen dienen voor andere landen . . . fr. 5.— 8, OFFERANDESTRAAT, 8 — ANTWERPEN — TELEFOON 2178 ten laatste Dinsdagavond ingezonden. CONTRASTEN DE RIJP « Kom, o kom ! » zei hij tôt zijn neef, « ik moet u iets bijzonders toonen. » De neef stond op van zijn hoogen stoel, aan den hoogen lessenaar, waaraan hij zat te schrijven. , Daags te voren was hij aangekomen bij zijn oom den notaris, uit de groote stad naar buiten, op een dorp. Hij zou er zijn proeftijd uitdoen, met hoop van opvolging ; want de eigen zoon — tôt groote spijt van den vader — was een weerspannige geest en van in zijn vroegste jeugd gekant tegen de hem opgedrongen studie van het notariaat. Hij wilde en zou schilder worden, hield hij vol en zat gansche dagen met penseel en verf, wat de vader "vodden" noemde. Doch hij liet hem begaan. De beide neven waren van gelijken leeftijd. Hij — de zoon des huizes — zei dan : « Kom !» en de andere, een zeer ordelievend, onberispe-lijk jongmensch volgde hem, kalm benieuwd naar den tuin. Het was een winterdag. Maar welk een dag ! De triomîdag van den rijp ! De uitgestrekte tuin is herschapen in een reusachtig tooverpaleis, waarin men slechts met een siddering van ontzag den voet stelt, omdat droombeelden, visioenen van bovenna-tuurlijkheden,tastbare waarheid geworden zijn : ailes grijs-wit, vol als in de lente bijna en toch doorzichtig ; de groote boomenkruinen als grijs-witte wolken onder een grauwen hemel, en elke tak toch duidelijk afgeteekend in zijn hul-sel van dons ; elk sprietje zijn grilligheden behoudend, omwonden door de koude watte van den vorst, als kunstgewrochten door gaas gezien ; twijgen, struiken, lagere heesters wit-grijs ; myriadenvoudig in hun kantjes en v!ak-jes en rijmnaalden de matte klaarte opvangend : zilverpoeder van daarboven op zilverpoeder beneên. De Iucht — het wazig licht daartusschen — zilverig poeder zelf. Geen kleuren meer ; elke andere kieur zou er een wanklank in die harmonie van grijs en wit aanbrengen-. Grauw-wit, wit-grauw, eindeloos geschakeerd en af-gewisseld, dof en glansrijk tevens. Is dat een voorstelling van het Eden, bestemd voor eene feëenwereld ? 1s het een onmetelijk tabernakel ter natuuraanbidding opgericht ? een zinnebeeld 'der Goddelijke almacht, die eensklaps wonderen wekt met hare toover-roede ?... Het hart zwelt van bewondering en heilige ontsteltenis, vreemd aangedaan door het mys-terie, dat deze omgeving in zich draagt. De mond zwijgt als de natuur, die niet durft roeren, bevreesd voor stoornis van haar eigen schoon, machteloos om haar zelfbewustzijn van onge-woonheid door een geluid te vertolken, Het wit, hard gras kraakt ijzig onder de schoenen, die diep schieten in dit zonderling tapijt. De vijver — zelf een raadsel — nog niet toegevrozen, weerkaatst getrouw, aandachtig-liefdevol, met stillen eerbied, in zijn donkere waters al die raadselachtigheden. Rondom de sparrenspelden glimmen de geheimen ; in de sierplanten liggen ze onder dons bedolven, met de donzig-dorre ranken stijgen ze ten hemel op, in festoenen hangen ze neder. Fantazij en werkelijkheid zijn niet meer te onderscheiden : verbazing, begoocheling en een gevoel van vroomheids- en geloofsbehoefte, een zucht naar vertrouwen in 't eeuwig voort-bestaan, met de vage grieving van een onver-drijfbaren twijfel en tevens een jubelend genot bij hem, die vertrouwd is en in gemeenschap van aandoening leeft met de schepping !... Zij wandelen zij aan zij, de twee neven, onder dè boomen naar omlaag, langs de zin-kende paden, het kelderijs brekend onder hun hielen ; naar omhoog wandelen zij de kleine heuveltjes op. En beiden kijken in 't ronde. De neef uit de stad heeft zijn halskraag opgetrokken ; de neef van buiten draagt hem, zelfs in den winter — naar schildersaard — sleeds los. Soms stuift een greepje van dat wonderstof — door de schuwheid van een vogeltje afge-schud — voor hen uit de takjes schitterend of ijzig op hen neder. En aldus gaan zij rond, sprakeloos, tôt dicht bij hun uitgangspunt wederkeerend. « Waar is 't ? » vraagt eindelijk de stadsneef, bevreemd en ietwat wrevelig. Hij huivert van de koû onder zijn lichten huisjas. De gezel ziet hem aan, verstomd, uit zijn roes van kunstenaarsverrukking gewekt. « Wat ? » « Ja, dat bijzondere, waarvan ge spraakt, waar is 't ? » « Waar het is ? » vraagt de schilder, op zijn beurt, in de uiterste verwondering en hij blijft pal staan. Dan zich omwendend, de helft van den gezichtskring met den arm aanduidend : « Maar... » doch hij houdt zich eensklaps in. De gewone onberispelijke, naar iets bijzonders wachtende figuur heeft hem zeker getroffen als de verpersoonlijking van een gewonen beperkten geest, wanhoopwekkend verloren voor elken indruk van het hoogere en schoone. « Nergens, het is nergens, » antwoordt hij effen, verachtend glimlachend, « het was een grap, die ik doen wilde .» En de andere vloekt, het fatsoenlijke verge-tend, het menschelijk ongemanierde in zich openbarend. En met haastigen stap en dorst naar weder-wraak, gaat hij terug op den- hoogen stoel zitten, zijn copijwerk hernemend aan den hoogen lessenaar. Virginie Loveling. ROZEN (28-12-'13) Aan BEPPIE R. Is 't wonder, dat de roos het meest bekoort Aan 't oog der vrouw, die zelve toch behoort Tôt 'tfijn geslacht der eeuwen-oude rozen En rozen-zacht heur aanschijn doet verblozen ? De vrede wordt door maneschijn verstoord, De stilte wordt door slechten niet gehoord, Maar zij. die eigen ziel in schoonheid koozen, Verbinden eender schoon in mooi verpoozen. Dat gij de roos als schoonste bloem mit roemen, Werd, zonder dat, gereê door mij verstaan, Alleen het was u, voor ge 't wist, ontgaan, Ge kont uw sentimenten niet verbloemen, Liet gouden woorden als een goud-val gaan... Voorwaar l de roos is schoon, de bloem der bloemen ! Den Haag. 4-1-14 JOHAN SCHWENCKE. Internationale Peperbollen Als het niet te vroeg wordt, zal het wel te laat worden. Het gaat raar toe in het huishouden, dat voortgekomen is uit het huwelijk tusschen sin-jeur Publieke Opinie en mejuffrouw Openbare Domheid.Het kan gebeuren.dat men daar,zelfs zonder een veer van zijn mond te blazen, ge-steenigd wordt : en als men er dan eindelijk vanwege het gesteenigd-zijn toe komt, inder-daad veeren van je mond te blazen, dan gaanze je huldigen. Zoo komt het ook dat, als 't maar lang aan-houdt te vroeg te worden, het eindelijk toch nog te laat wordt. Wat hebben we Joe Chamberlain niet uitgescholden, toen hij de ware en eenige Chamberlainist terwereld was. HijCham-berlainde in die mate, dat hetoveral opdenaard-bol kraakte ; en onze tanden knersten terug, en onze stemmen heeschten tegen de zijne uit. Het was een algemeen en fel gevecht, waaraan nog al wat aardigheid was. Want ik wil het u wel zeggen, als er voor een steenen en stalen bak-kes flink gevochten wordt, dan heb ik pas goed aardigheid in mijn leven. Wat toch is er mooier dan een kloekronde klitterende uitwisseling van kaakslagen ? Daar heeft de wijsgeer prêt in, zooals de boer in een frissche regenbui. Met Chamberlain, toen hij begon, ging het ongeveer dien kant uit. Den man mag de eer niet onthouden worden, dat hij een ontkenner van zekere beteekenis was. Hij ontkende niet alleen de zielige leuterpraat van velen van zijn tijdge-nooten, maar ontkende.zelfs zijn eigen verleden. Dat is ongeveer het grootschte wat een mensch doen kan.Daarmee wentelt hij zich tweemaal om in het leven, terwijl dat in den regel,volgens de wet van de psychische mechanica,maar ééns per leven gebeurt. Toen het eenmaal zoover met Chamberlain gekomen was, begonnen wij van onzen kant toch ook te keeren in het rustige bed van onze lamzakkigheid. We begonnen te sputteren en vuur te spuwen,te schelden,en als we toevallig Mengelwerk van Carolus 4 MIJN WONNIG LAND door OSCAR SIX Menheere Thevelijn had zijn buiten-goed als een welverzorgd park laten onderhouden. De paadjes slingerden en kronkel-den allomrae door het groen. De weide gratielijk van vorm, in cirkelronde groenheid midden al de glorie van den tuin, prijkte glad geschoren onder 't blauwe uitspansel van den hemel, en achter 't laatste wandelpad, waar, op de kleine heuvel, een rustieke bank was opgeslagen, stond er een prieeltjeheele-maal met ranken en klimop gedekt. Daarachter strekte zich de wildernis. Dooreengewerreld en gekronkeld, heel het schommelende bosch, met hooge beuken en met eeuwenoude eiken daar de wind in zegevaarde. En in de diepte kabbelde de Ieperleie die nog maar een beek en was, al klaterend in kleine wa-tervalletjes door 't blijde zonnegloren. De vischjes schoten schichtig langs de keikens heen, de waterbloempjes tierden welig in de diepte, of het oogjes waren die u lonkende begroetten, en lichte kabbelingskens blies de wind er in, waardoor de schrijverkens in krin-kelende kronkelingskens, onbegrijpe-lijke woorden schreven. Dan kwam de knoestige, gebochelde, vereeuwde beukenhaag die zijn domein begrensde, en vlak er bachten, op de hoogte, stond Kasteele's molen die er ongenadig met zijn ronkende gevaarte door den hemel draaide. En 't was een lust voor Charel,om te weten dat hij nu gelukkig was, dat niets hem meer en deerde en de dag van morgen hem geen onheilen bewaarde. Hij wandelde van 's morgens tôt 's avonds door den warmen zonne-schijn, of in het lommer van de boomen, waar de schaduw van het loover, licht-levende gewemel langs zijn han-den en zijn wezen streek. Hij smoorde zijne lange pijpe en hij trok er blauwe wolken rook uit, die hij in het aangezicht des hemels blaasde. Hij droeg een langen kamerrok, zooals weleer Menheere Thevelyn ; en op zijn rood bebloemde slaffers keerde hij naar huis toe, van zijn lange wande-lingen heel en gansch tevreden. En op "De Avondstar", waarvan hij 't klein perron beklom, en de zware, gekapitonneerde binnendeuren open-duwde, was 't hem een heerlijk blij genot, de dikke wollige tapijten onder hem te voelen. Hij zag de meubels aan, de eiken kasten en de groote oude Vlaamsche i stoelen die zoo innig zijne woonst ver-sierden.Hem lonkten diepe zetels toe, zachte j kussens, wol en eiderdons, waarin hij I na zijn middagmaal tôt over beide ooren nederviel,en langen tijd van al de weelde zijner heerlijkheid kon droo-men.Als het laaiendzonnelicht, getemperd door de bontgekleurde ruitjes viel, met myriaden kleine stofjes in de breede balken vuur, die in tropheeën op de oude meubels straalden, was 't hem of heel zijn leven tooverije scheen in onbe-grijpelijke roerende métamorphosé. Nochtans gevoelde hij soms vrees daarin, en was het of hij in het huis van iemand anders doolde. En niettegenstaande Meelnie met heur witte muts met breede banden aan, hem ieder oogenblikje van zijn daar-zijn wilde doen begrijpen, dat hij in zijn eigen doening was, dat ailes hem hier toebehoorde,was 't of het hem van tijd te zwaar woog op de borst en of de wijde baan, den vrijen weg der doo-laars hem naar buiten poogde te doen komen. Maar 't was hier innig toch en goed alzoo te leven, bij het smakelijke maal, de donzen zetels en de schaduw van de groote ruime zalen. En 's nachts, het bed, waarin hij tôt den hais verzonk ; de groote bloemen op den muur die in den maneschijn een toovertuin geleken, en op de oude schouw het zachte tikken van het uur-werk, dat hem met zijn geluw-gouden plaat begluurde. En zoo als iemand die van al te groote weelde, somtijds wel de oogen luikend, toch nochtans niet slapen kan, draaide hij zich om, en keerde zich in rusteloos gewentel, overdaan van zachtheid, en genietend nu zijn al te groot geluk. Hij zette zich, zag hoe de mane schong, sprong uit zijn bed, deed kamerrok en sloefen aan en opende heel wijd het hooge raam. 't Sloeg langzaam in de verte op den toren. Maar buiten was het stille ; een stilte scheen het, onbeperkt en zonder einde. Geen windje in het loover, geen zuchtje dat hem blijde koelte bracht. Alleen de nacht, de zomernacht in maneschijn en in genoegen op de wereld. Vaag zag hij ginds de boomen staan, in donkerte, heel verre aan het einde van den tuin, en 't scheen hem of hij in de diepte weerom 't koele water hoorde spoelen. 't Was langs de wor-tels en de keitjes dat het frazelde en zong, 't was 't eeuwig liedje, 't blijde kabbelend gemurmel dat hem voren zong, gelijk een zoete begeleiding van den zegezang zijns levens. En zie, hij horkte langen tijd. Door den zaligen zomernacht, heel diepe in

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software. 

Er is geen OCR tekst voor deze krant.

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software. 

Er is geen OCR tekst voor deze krant.

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software. 

Er is geen OCR tekst voor deze krant.
This item is a publication of the title Carolus: het weekblad van de Vlamingen belonging to the category Vlaamsgezinde pers, published in Antwerpen from 1911 to 1914.

Bekijk alle items in deze reeks >>

Add to collection

Location

Periods