De Vlaamsche stem: algemeen Belgisch dagblad

1470 0
04 September 1915
close

Why do you want to report this item?

Remarks

Send
s.n. 1915, 04 September. De Vlaamsche stem: algemeen Belgisch dagblad. Seen on 19 April 2024, on https://nieuwsvandegrooteoorlog.hetarchief.be/en/pid/xd0qr4q05w/
Show text

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software. 

I r-srsis Jaargsng No. SCS«5 Zâterçlîrgl, 4 Sspîemfeer 1«MS s €3erat DE VLAAMSCHE STEM I fgs volk zaS niet vergaan! ALGENBEEN BELGISCH DAGBLAD Eendracht maakî mac-kî REDACTIE- EH ÀOIBIWESTKATIEBE5REELEN : KALVERSTRAAT 64, bovenhuis, AMSTERDAM. Telefoon No. 9022 Noord. Onder leiding van RENE DE CLERCQ en Dr. A. JACOB. ABO\NEMEX'lSPiît.TS (b:j vooruitbetîiling) : \ oor Nederland per jaar RÏd. 6.5 — per ku'artaal gld. 1.75 — per maand gld. 0.75. Voor België, Engeland, Frank'ri) en andere landen dezelfde prjjzen, met verliooging van verzendingstosten (2Ù oen per nummer), A DVERTENTIES : 20 Cent per reerel. iaar Data! En nu, vaa,rwel. flauwe gemakzuchE. _ N'iet langer wil ik zijn een leutig-lustige nnger, een sfeille die zong in dagen van .J|e, een woeste die zweeg in'dagen van 4njd nu wil ik worden een man van den i^fde tôt de voeten, een die gaat rechb ■n'hoog, zonder neer- en zonder omzien. 1 alarm roepen in het Vlaamsche ;-ampen mij envelen beschuldigen van laf-jeïd mij en velen van verra ad. "Vfin lafheid: # Oindat wij denken iets gedaan te hebben oor ons volk, wanneer wij liet uniform van flamingant hebuen aangesohoten> en links-rmkeôr5 en rechtsomkeer zijn doende, gelij-vja enop maafc als de anderen. Omdat wij vrienden hebben die we ver-ntsckuldigen aïs ze falen en loven als ze îi'ets meer doen dan hunnen plicht. Om er gehunkerd wordfc naar poetjes, en rebeefd voor broodroof. : Omdat wij, Jos en lich'6, door het opeteken tjd allerlei" vreugdevuurtjes onze vijanden n olk lintje, in elk kruisje, een eervolle ownpensatie willen zien voor de ontbre-É«nde hart- en geestesgaven. Omdat we den moed hebben van het .Dreken3 noch den moed van het zwijgen. V^n verraad: Omdat wij de onwetende massa wijs ma-ien dat ailes rust en rusten zal,. wanneer 2'1« gfet en gisten moet. Omdat wij haar doen gelooven în leiders die haar verdedigcn en paradeeren met de ;«it«ekenen onzer onmacht. Ômdat wij Ios en liqht, docr het opsteken v» allerlei vreugdevmirtjes onze vijanden art onze ligging en inrichting bekend aaakten en vlijtig in de hand werkten. Omdat een hoop zwakkelingen de kracli-::gen sîuipmoordt om door hen niet over-vbadnwd te worden. Uit moet het. zijn met dat naieve: Mijn landeken, gij zijfe maar kleen, Niet grooter zou 5k il geren ; En 'k zie u, zulk en is er geen, En 'k zie u toch zoo geren. Neen, de grond van Vlaanderen, liet pjradijs der halfelachtigen, het luilekker-hnd der middelmatigen, de hemel op aarde m die arm van geest zijn, moet omgewerkt en reingewied, opdab de meerderen, die ko-men zullen, imn voeten niet kwetsen aan d»tels en doornen. Vlaanderen wil ik grooter en op econo-nisch en op verstandelijk en op kunst- en irtterkundig gebied, of gehaam me langer :oo Vlaming te zijn. • Declamatie? lacht gij. Hoe anders? De kelen zijn echor van c-clamatie ; en gij, voorloopers, hebt ons dat geleerd. .Wie anders wiegde ons in met die school-i'ngenslofgedichtftn op helden die niet me«r îijn, v.ie met dié waterfleeuwe minneliede-rcn aan Vlaanderens maagd, die elke guit Mar koost en kiist als een allemansgerief-®che leur, die klachten van breede bedel-monden, die meetingispreeken van a-lle Zon-^?6ii 't eigenste, die manifesten vol deftig 'kantisme, dien sieur van ouders voor en Anders na? ' Haar de tijd van louter woorden is 'voor-kj. Wij zeggen en wij doen. weerhauen, die vastgeroest zit op de tpîl vaa 't verleden, gooien wij af. Wij voe-w den wind liefst, ruw in het aangezicht. t En u, die vleit: de toekomst hoort der i^gd, wij lachen u uit als dien kruidenier heden voor geld en morgen voor niet. | 'j willen geen macht van morgen- Het •âkn is ons, want wij zijn de kracht. Kracht is geen. zaak van nalatenschap en frfrecht. Kracht is door haarzelf. Omdat wij jong zijn, ongebogen en onge-stçrk, breed, stout en geweldig, om-^U'ô. een hart durven, en een kop willen , Wfben, daarom zijn wij de kracht. Ouderen, die gelapwerkt hebt, en zelfs , j ^ niet meer kunt, u eerbiedigen wij voor ; moeite van uwen arbeid, u prij^en wij | ^ het weinige dat gij veriicht hebt, maar 'a?t drukt te zwaar op uw teedere licha-en, neemt het niet kwalijk, wij nemen -•a op onze schouders. v le taafc is de vrijmaking van het volk. , ; zullen wij bereiken door aan het volk U ^ geven van onszelf, brood voor , '.!cûaam en brood voor den geest. Voor ^tellectueelen kunnen we niets, want Y Zijn vrij, of zullen het nooit w'orden. •'emand zit meer vast dan een zichzelf noe-J,n(i J^telleetueelj gesnonnen in het vernes-Je kobbenet van zijil dundroog intellect. ^ ^et volk gaan wij nie.t met machine-van draai-maar-voort, maar met echte, . ^ f■ 6P^js die spieren kweekt en krachteu vo^ ïUlke spijzen mag ? Of het ze ^e,n kaa? Ja, wanneer wij het slappo / j Vau zijn tafel wegnemen, en voort-^ Seller en beter in 'de plaats zetten. , ,ees^ niaar gerust. De magen zijn ge-ji ' ^?ar de koet deugt niet. Ik ken men-n die schrijven in langgiftkranten en ^ Qen dat hun etij 1 moeten aflangen naar j, ^^^gsvermogen van wat ze heeten 1|Ç(J u®?erds der kleine klas, alsof de werk- j L n, ? slechts een paar centen daags aan ; -ng te besteden hebben, zelf niet ; DiW" 26 VOOr 0011 bestolen zijn. i d ?lne en .gro°te rekels echoppen we i içi eiL^ant. Het hooge woord aan kloeke Wi" daad aan kloeke handen! niet i n Romands hulp af. Wie zich *jj ^r05pen_ voelt, is het niet. En 6tonden ïrift e€û' ^ stormen vooruit met ^eest-tuçj]e fn ^ierheid, met stouten moed en Mei+T mannen van twintig •^WinàanJ ^ nieuw6î JIENÉ DE CLERCQ. Oorlogsgepeinzen. ( Vervolg vcm nr. 206). yi Ik kan wel den oorlog vergeten, doch de oorlog vergeefe mij niet. Hij gaat gestadig zijn harden, meedoogenloozen verdelgings-. gang en zijn slaande vuist reikt ver* Een dezer avonden neem ik, uit onbewus-ten gewoontedrang, de krant op en doorloop de laatste berichten. Daar staat het en al mijn bloed verkruipt. De oogen van mijn huisgenooten hebben mijn oogen gevolgd en ze weten wat ik lees. Maar ik zwijg en zij durven niet vrageu. 't Is al te wreecl. Noch ik, noch zij wagen de wonde met woorden noch teekens a.an te roereii. Ze is nog te versch, te diep, te bloedig. Ik ga vroeger naar bed dan anders. Maar inslapen doe ik niet. Ik kan den slaap niet vatten. Ik moet aldoor denken, dof en kwellend denken, en ^daarbinnen schrijnt het. Ik lig stil, on-machtig verzonken in namelooze droefenis. Leuven verwoest... Leuven in asch ge-legd... Leuven, tôt straf, een hoopje puin... Die woorden uit de krant bonzen voort-durend als mokerslagen door mijn hersens, ze boreoi en wroeten als priemen en haken door mijn hart. Leuven verwoest... 't Is te veel voor mijn geest. Ik kan het onmogeîijk bevatten. Hoo is dat nu? Hoe lijkt dat nu? Ik kan me Leuven verwoest niet voofstel-len. Ik weet hce een afgebraud huis er uit-ziet, maar een heele stad... Ik herinner me hoe Leuven was, toen ik het een maand ge-leden verliet. Ik zie me nog zitten op de elektrische tram, de eierste, de morgen tram, met mijn valiea naast me en de regenjas over mija.kn-ieën. Ik zie de Naamsche poort en de vesten vol boomen, ik zie de klimmen-de Naamsche straat, de huizen, de men-schen op gang naar hun werk, Sint Quin-tens, Sint Michiels, de Hallenr den boeken-^nkel va-n Desbarax nog dicht, ik zie de Markt, 't Stadhuis met den steiger, Sint Pîetera met haar herstelde koor, de Statie-straat, Van de Weyer op zijn pleintje van bloemen en groen. Ik herinner me dat ik weer opgelucht herademde, toen de trein het station uitstoomde, want ik houd niét van Leuven, en allerminst van Leuven in de vacantie. Ik heb het land aan haar ver-franschte, bekrompen, géestelooze burgerij, reddeloos dom-.duister spijts het lioht der hoogeschool, alleen inhalig azend en terend op de beurs der ingekwartierden. Bot anti-paapsch filisterdom, ontaard en vervallen nageslacht van de Layens en Quinten Met-sijs. En nu? Heb ik mezelven niét gekond en houd ik tocli van Leuven? Heeft mijn ziel, tegen wil en dank, haar wortels gescho-ten in dien onbeminden grond ? 't Moet wel zoo wezen. Hoe kon ik andere om Leuvens lot zoo bedroefd, zijn aïs ik nu ben. Wat is het dan wat me zoo smartelijk-innig aan Leuven hecht? Ach, ik heb daar lieve, dier-bare Aiienden wonen, niet vele, maar o, nu voel ik het, zoo'n goede en zoo'n geliefde. Waar zijn zé nu? Wat is er in dien vuur-poel en moordkuil van hen geworden ? Hun lieve gezichten 'en gestalten verschijnen me, één voor één, op mijn nachtdonkere, slaap-verlaten legerstee, en ik staar ze aan met békommerde deernis. Is 't mogelijk, dat' zo dood zouden zijn en dat ik ze voor 't laatst heb gezien? Groote God, en ik heb hun nog niet eens gezegd hoe lief ik ze heb. Ze zijn weggegaan en hebben dat niet geweten. Ik klamp me vast aan 't geloof dat hun zielen leven en me zien. Even' doorflitst me het ontetellend besef dat ze mijn sponde om-zweven en me aanstaren en toefluisteren ik weet niet hoe, maar zoo veraf en vreemd ; dat ik hun blikken en woorden niet ont- j raadselen kan. Mijn eigen ziel rukt aan ; haar boeien, dringt op naàr bu item en naar omhoog, aangetrokken door sterke, onpeil- 1 bare machten. Maar ze zinkt terug, ver-mceid van haar nutteloos pogen, treurig; op-zuchtend naar het lokkende Onbereikbare, j naar het wenkende, wijkeude Bemînde. Doch rusteloos en stuurloos gaat mijn j donken dpor en denkende ontdek ik, dat ; het niet de vrienden alleen zijn, ook om de i stad zelve lijd ik als om een verloren vadër-huis, om het verlies van de straten, de ge- j bouwen, het gedoe en bedrijf, de benvegin- ! gen en geluiden, de kleuren en lipien, waar-mee mijn zintuigen alléngs vertrouwii waren geraakt, waarin ik genoeglijk was gaan leven en thuiszijn als in ©en wijdere kamer, waarin elk meubel, eljc hoekje tôt de bar-sten en vlekken toe, bekend en eig€>n zijn. Ik denk aan de Groote Markt, vanwaar al d® groote straten uitgaan als de stralen uit een ster, het levende middelpunt, het kloppende hart van de stad, de plaats waar het volledige streven en willen, kunnen en gelooven der oude Vlaamsch-Leuvensche. vclksziel, zich uitgesproken, verzinnebe^ld, gehuisvest en vereeuwigd heeft in een prach-tige kerk en een prachtig stadhuis. ïk denk aan de Sint Pietere waar de pro-fessoren, tusschen twee hagen nieuwsgierig-vermaakte stu4enten, telkens heentogen in schilderachtïge, wat verouderde plecht, wijl klokken en beiaard vroolijk bainden en tjingelden in de lucht, de Sint Pieters die al het wel en wee van Leuven van den beginne heeft gezien en gedeeld, die in tij-den van enge ommuring en bange noodweer de kleine, armelijke voîkshuisjes heeft laten aanleunen tegen haar goedig-schuttende ge-vels, die de zielen heeft getrjost, verblijd en gesterkt in haar wijde beuken, pralend I koor en stille zijkapelletjes vol oude, wel-sprekende, vertelgrage sohilderijen en beel-den, de kerk waar een stokoude Christus, met den eenen arm los van 't kruis, aile dieven waarschuwt voor heiligschennende begeerlijkheid, waar een andere overoude Gekruiste in donkerrood fluweel noodlijden-de lieden om zich schaart, die knielend smeeken en, eerbiedig yertrouwend den kleedzoom kussen van den wonderdoenden | Heiland, waar achter 't hoogaltaar, veilig omtralied, in gouden schrijn het gebeente rust van Fier Margrietke, de kuische maagd, de glorie der stad... Mooie, die^bare Sint Preters, geestelijke moeder van Leuven, heerlijk huis Gods, zijt gij thans ver-nield door de heiligschennende hand van ruwe, goddelooze benden, en zal ik u nooit meer zien in uw ouden, mij lief geworden luister ? Ik denk aan de Hallen, de o.uwe, grauw^, groezelige Hallen, stevig ^steengewrocht van stevige kooplui, indrukwekkende zetelplaats van 't gezag dat heerscht over de leerende jeugd, geheimzinnig gebouw met koele, schemerige ruimten onder lage, j^vare, zui-lengestutte gewelven, met weidsche ardui-nen trappen leidend naar duistere hoogten, met lange, holle gangen langs vreemd-sta-rende deuren, met hooge, bruine zalen, waar duizenden boeken zwijgend neerzien van de wanden, met portretten, geschilderd " en ge-beeldhouwd, van wijzen en geleerd en uit vervlogen eeuwen, met ingetogen, aandach-tige levenden, leergierig gebogen over de schriften der dooden.Gewijd, beschermend tehuis van den eeuwig bezigen, zoekonden, levenwekkenden geest, zijt ge bezweken voor 't verwoestend geweld van de blinde stof ? Ik denk aan 't stadhuis, dat kantwonder van steen, te fijn en te bros voor een kli-maat van klétterende regens en barre vries-getijden, ik denk aan- de Sint Geertrui met haar ranken, doorluchten toren en haar kunstig besneden koorgestoelte, ik denk aan 't .Begijnhof met zijn \Tiendelijke, blanko straatjes en 't. bloeiend kruid op den einde-. loozen omheiningsmuur, ik denk aan de Sint Jacobs met haar klokje dat de duivel buiten den toren hing, aan den hoogçn, weelderig versierden gevel der Sint Michiels, aan de Sint Quintens, helder en bevallig boven op haar groenen, beheesterden heu-vel... Is al die schoonheid, al die zorgvuldig bewaarde kostbaarheid, ailes, ailes, vergaan in vuur, verworden tôt asch en puin? Wee, wee, die man moet wel een duivel zijn, die dergelijke vernieling heeft bevolen. Ik vloek niet, maar mijn ziel schreit en klaagt over zooveel boosheid en zooveel el-lende.En aldoor, uren, uren lang tob ik en ween ik inwendig over de gevallen stad, over de huizen die vele, vele jàren trouw en vâst naast elkaar hebben gestaan in zon en wind en sneeuw en regen, en die nu hul-peloos en onkénnelijk neergestort liggeii tôt een warklomp van splinters en grui6, over de menschen die daarin hebben ge-woond en goleefd, gearbeid en gerust, ge-lachen en geschreid, geliefd en geleden, ge-dobberd tusschen hoop en vrees, tusschen ramspoed en voorspoed, over de vaders, de moeders, de kinderen, de ouden, de jongens, de meisjes, die nu dood zijn, gruwelijk ver-moord, of haveloos en broodeloos op vlucIlH;, angstig dolend door een ovecweldigd land langs verre, onbekende wegen, waar dood en verschrikking loeren achter huis en heg. Ik ken er geen twintig onder die menschen, hun levensloop niet en^hun naam niet, maar velen zijn me bekend van aanschijn en leest, of zijn m« lief om een vluchtigen, herken-nenden blik, om een welwillend knikje, om een glimlach in 't voorbijgaan, om een , ,,goeden dag" of een beleefden groet uit de verte. En allen zijn ze stadgenooten, deelen ze met mij het leven van dag aan dag, zijn zon mijn evenmensch, koetbare schepselen , Gods. Hoe zou ik dan niet begaan zijn met hun lot en droef zijn om hun leed? J. DE COCK.* (Wordt vcrvolgd.) F. k SueJtasrt. 1809—1372. WSSIems' gceste!i]^e Zoon. Het ware onmogeîijk Snellaert's lejven te beschrijven, zonder terzelfdertijd, met hoe weinig woorden ook, de opvolgende ontwik-keling aan te duiden van den strijd voor de Nederlandsche taal, dien mon gewoon is de VIaamsche Beweging te noemen. Inderdaad, van zijn teederste jeugd af i aan, was de zedelijke verhef/ing van Al a anderen, door beoefening der nationale let- , terkunde, zijn vurigste droom; en op man-nelijken leeftijd heeft hij de schoonste krachten zijns harten en, zijns geestes aan de wedereisching der Vlaamsche volksrech-ten en aan de verdediging der moedertaal toegewijd. Waar er voor dit grondbeginsel. te worstelen viel, stond hij immer, de anderen tôt on vers a agdh ei d aanhitsende, in de voorste rangen ; en zelfs mogen de mees-te voortbrengseh zijner pen aanschouwd worden als zoovele bakens, die den gang der VIaamsche beweging afteekenen. Ferdinand Augustijn Snellaert- werd den 21 Juli 1809 te Kortrijk geboren, van weinig bemiddelde burgers, die evenwel zich o}X)fferingen genoeg konden opleggen, om hunnen zoon door de studie der humani-teiten tôt eene.vrije loopbaan te bereiden. Hij volgde gedurende eenige jaren de leergangen van het Kortrijksch collegie, en deed zich daar opmerken, niet alleen door een. ongëmeen scherp verstand maar tevens ; door eene vastheid van wil, die natuurlijk, in zulk jong menscli, somtijds als hard- ! nekkigheid moest voorkomen, terwijl .<ij ; later in hem als mannelijke hoedanigheden | van sterkmoedigheid en onvermoeibare aan- , houdendheid zich openbaarde. Het was omtrent het jaar 1826 : België ' en Holland waren tôt één koninkrijk ver-eenigd. Het Staatsbestuur werkte ijverig ; om de studie der Nederlandsche taal in j Vlaanderen te verspreiden, en er de be- I oefening der nationale, letterkunde te doenj . herbloeien. Dat deze pogingen alsdan schenen te zullen gelukken, bewij'st de daadzaak dat vele personen, in de Waalsche gewesten te huis behoorende, zich op de kennis, de ^rondige kennis van het Nederlandsch toelegden. Snellaert trad deze vaderlandsche terug-werking, tegen de heerschende verfran-F-ching van Vlaanderen, met geestdrift bij. Zij ne boezemvrienden in het collegie waren M. D h a n e, die later een tijdschrift uit-gaf, en M. Doornaert, wiens dicht-stukjes, in het Letterkundîg Jaarbotkjc van R e n s opgenomen, onder de zacht-vloeiendste verzen van zijnen tijd mogen geteld worden. Deze drie jonge vrienden moedigden reeds alsdan elkander tôt het beoefenen en verdedigen der moedertaal aan, en aile drie zijn zij getrouw gebleven aan hunne beîoften. Buiten zijne zuclit om op letterkundig gebied werkzaam te zijn, lag er in Snellaert's hart nog een tweede niet min vurige wenscli. Hij wilde soldaat worden en in den militairen stand zich eene loopbaan openen, die hem des te meer toelachte, daar zij waarschijnlijk meer dan anderen met zijne inborst overeenkwam. Maar zijne ouders verklaardén zich. onoverwinnelijk tegen zijn voornemen, eh eischten dat hij zijne stu-diën zou richten en volledigen, om eens het diploma van doctor in de medicijnen te be-komen.Er werd, tôt groote vreugd van den jon-gen Snellaert, een middel .uitgedacht om terzelfder tijd zijne neiging en den wil zijner ouders te voldoen : hij zôu krijgsdokter worden. Ten gevolge dezer beslissing, vertrok hij, in 1826, naar Utrecht, om er de lessen der Militaire-Geneeskundige School te volgen. Na drie jaren studie bekwam .hij het diploma van gezondheids-officier, en trad als zulks in w^rkelijken dienst bij de 15éAfdee-ling infanterie. Op dit vroege tijdstip van zijn leven — terwijl hij te Maastricht in garnizoen lag — moet voor de eerste maal, en voor de laatste waarschijnlijk, in zijn hart een teeder gevoel voor eene vrouw ont-loken zijn. Snellaert, die op zijn aangezicht de nagelaten sporen der kinderpokjes droeg, was niet schoon van gelaat. Is hij in zijn oprecht en diep gevoel door verstooting gekwetst. geworden ? Heeft de dood het voor-werp zijner genegenheid van de aarde weg-genomen?— Niemand Aveet het; want zelfs met zijne meest vertrouwde vrienden ont-snapten hem daarover siechts onduidelijke woorden, droeve zuchten van immerdurende treurnis; en hij bekende zelf, dat hij, zijn gansche leven, niet opgehouden heeft aan haar te denken, die eens zijn jongelingsge-moed zoo diep had getroffen. Snellaert is ongehuwd gebleven. Zou niet de-trou we herinnering aan eene eerste neiging, aan eene pijnlijke miskenning misschien, hem tôt de eenzaamheid hebben doen besluiten ? Het is te denken, dat hij, van dan af, troost en leniging zocht in letterkundige | studien ; want toen hij, eenige jaren later, in de rangen der Vlaamsche schrijvers plaats nam, verscheen hij er gewapend met eene geleerdheid, in zake van taal- en letter-kunde, wel ko meu slechts door ijverig zèlf-onderricht kan verkrijgen. Ondenvijl ontwikkelde zich allengs meer en, meer de naijver tusschen de twee deelen van Nederland, en de Statenkamers werden het tooneel van lievige twisten tusschen de vertegenwoordigers van Noord- en Zuidne-derland. De katholiekea, uit vrees voor het overwicht van het protestantismus ; de Wa- ' len, uit vrees voor liet overwicht van het , j Nederlandsch ; de libéra len, in de hoop op meer vrijheid, verbonden zich met elkan- . der en worstelden met vëreende krachten tegen den invloed van het noordelijk gedeelT te des lands. In Frankrijk zegevierde de revolutie, — en eenige maanden later, brak in ons -land de omwenteling van 1830 los, die de beide deelen van Nederland geweldig van elkander rukte. Op dit oogenblik lag Snellaert te Anfc-werpen in garnizoen. Zijnen eed getrouw, volgde hij zijn regiment naar Holland, waar hij, korten tijd daarna, als gezondheids-officier bij het 4e regiment dragonders werd geplaatst. Snellaert a-anzag de omwenteling van 1830 als een groot ongeluk, en hij betreur-de het diep, dat het reeds kleine Nederland door dezen volksopstand in ^twee zoo zeer verminderde gedeelten was gescheurd -geworden.Toen, in 1831, een Hollandsch leger naar Brabant afzakte, om de Beigen tôt onder-werping te dwingen, stond Snellaert in de afdeeling van den hertog van Saksen-Wei-mar en was tegenwoordig bij den slag vap Leuven. Als herinnering aan dezen Tien-daagscheyi veldtocht was Snellaert gedeoo-reerd met het Metalen Kruis. Toen echter de scheiding der twee gedeelten van Nederland als beslissend mocht aangezien worden, en het nieuw Belgisch Koningdom op vaste gronden scheen geves-tigd, ontwaakte in SnellaeVt de zuclit om zijnen geboortegrond weder te zien, en gat hij zijn ontslag van den krijgsdienst. In 1835 kwam hij naar Gent, om daar, .bij de Hooge School zijne geneeskundige studiën te hernemen en voort te zetten, ten einde het dipîoma van doctor te be-koinen.HENDRIK CONSCIENCE. 'Wordt vervolgd.) (Met de welvnllcndc toestcinming van■ Mcvr. M. AnthcunU-C'onsciencc herdruht door de Vlaamsclie IStem.) iaMCP n ^ DE KWÂDEN ZIEN BEMEÊN DE TRANSEN DE LEEUWffJ DANSEN. KLEINE KRONIEK Kern. Hadden we voor de oorlog ooit> de mogelijk-heid verondersteld van een arm Europa? Toch is de vootrstelling nu niet langer denkbeeldig. Al de opgespaarde schatten worden gebruikt om middelen te maken tôt verwoesting van nog meer schatten. Zij die schatten voort-brachten worden gedood of dooden anderen die schatten voortbrachten. Millioenen mannen zijn werkeloos, grondstoffen worden niet ge-kweekt of niet aangevoerd, handen komen te kort om te voorzien in het verbruik van vol-ken en legers. Schaar^te is in elk land merk-baar, zuinigheid het wachtwoord van rijkeren. En de armeren — zij wa-ssen in aantal on ar-moede. r We voelen nu hun last nog niet. Zij moeten geholpen worden, zoover het gaat dan, bij wij7e van noodhulp, tijdens de oorlog. Maar straks, wie weet na hoelang^ als de oorlog ge-oindigd is, zal de hulp eerst recht noodig zijn. Dan zal het'gebrek, dat we ons nu nog verhei-melijken, ons aajigrijnzen. Zelfs de oorlogs-win^ten blijken dan schijnbaar. De personen die ze maakten, zullen toch niet verwachten dat een noodlijdend Europa ze hun laten zal? ALBERT VERWEY. Hls Master's Voice. De beer Louis Raernaekers krijgt telegra-phische mandaten om zijn eigen volk te ,,ver-hondschen'>. 0 groote ziele! Een Poolsche stem. Het onlangs opgerichte Poolsche blad ,,La Tribune Polonaise", dat te Lausanne ver-schijnt, sprèekt in bittere bewoordingen over do beloften, in den loop van dezen oorlog aan Polcn gedaan door grootvorst Nikolaj en door Goremylcin, den eerste-minister. ,,Deze betui-ging en mpeten — zegt het blad — worden be-oordeeld met een koeï hoofd en een onpartijdig-heid, gegrondvest op kennis van het Verleden on ee*'bekendheid met hen, die het woord voe-ren. Het gaat om een zeer belangrijk vraagstuk waarin de toekomstige vrede en ook de toekomst van een volk van 20 millioen menschen afhangt. Wat de manifësten der legeraanvoer-ders botreft, daaronder begrepon dat van grootvorst Nikolaj, staat het voldoendo vast, dat deze slechts daden van strategie waren, volmaakt in 6trijd met de langdurige politiek vân Rusland en Duitschland ten opzichte van Polen, een politiek, zelfs gedurende het eerste oorlogsjaar voortgezot. Dit beleid kan in deze woorden worden uitgedrukt: ,,do uitroeiing van do Poolscho nationaliteit door aile middo-len." En verder: ,,Mcn moet de inconsequen-tie bezitten der RussisAe réactionnairen om in een zoo ernstig oogenblik iëmand, als bodo van ! vrijheid en rechtvaardigheid, naar de Doema te sturen als Goremykin, diezelfde Goremykin, die door zijn soldaten de eerste Doema, die het werkelijke Rusland vertegenwoordigde, uiteen liet jagen; die een groot aantal afgevaardigden in do gevangenis liet sluiten, die gedurende heel zijn leven zich wijdde aan do uitroeiing van aile vrèemde nationaiiteiten in Rusland. Een middel tegen bloedspuwing. In een oud handschrift vonden we een pro. baat middel tegen bloedspuwing. Het is zeer eenvoudig, en mocht men er tpch geen baat bij vinden, dan zal het allerminst schaden, dunkt ons. Do mispelen zoodanig* te Braden, dat zij kunnen gestampt worden als poeder, en hier van gebruiken des morgens, des namiddags en des avonds, de hoeveelheid van een gewo-nen vingerhoed met koud water. Het bovenstaande ontleenen wij aan het geneeskundig weekblad ,,Vos Medicorum". Een gevaarlijke operatie. Operat.ies aan dieren zijn voor de art-vsen, welke zij moeten toepassen, dikwijls heel intéressant, maar niet zelden zeer gevaarlijk. Voor.al de operaties aan roof dieren en andere groote beesten zijn geen benijdenswaardige verrichtingen. Zoo nu en dan leest men van ! operaties toegepast aan leeuwon en tiigers, i soms ook aan nijlpaarden, slangen en olifan-ten. Zoo werd eens in den. dieren tu in in Posen een operatie verricht aan een groote n ouden olifant. Dit dier was nog in het bezit van een onkelen^ grooten slagtand. Colin, zoo heet de dikhuid, had zich den laatsten tijd vers^hillendo- keeren schuldig gemaakt aan onvriendelijkheden met dezen tand, welke gevaarlijk konden worden. Zoodat men het, om ongelukken te voorkomen, maar beter vond den tand te verwijderen. Nu is 't niet zoo erg gemakkelijk om een olifant te opereeren. Het beest moe^t onder narcose gebraclit worden, maar het spreekt van zelf, dat daarvoor een lapje met chloroform niet voldoende is. Meû moest dus zijn toevlucht nemen tôt andere maatregelen. De arme Cohn moest een paar dagen hongor lijdèn. Toen men hem zoo goed had laten vasten, werd hem een sterke oplossing van chloralhydraat ingegeven. Met •blijkbaar welbohagen slurpte het ibeest acht liters van deze vloeistof naar binnen. Het ge-volg was dat hij na 20 minuten in volkomcn staat van verdooving verkeerde. Toen kon men met do operatie beginnen. Met een zaa<ï begon men den slagtand, die een -lengte had van ongeveer een lialven moter en die bijna. een a'pn. dilc was, door te zagen. Toen do tand verwijderd was, was het werk natuurlijk nog niet afgeloopen, wanfc in dergelijke tanden zijn evengoed als in de andereg kiezen van het ge-bid zonuwon. De zenuw moest dus worden gedood on men vreesde, dat gedurende dat werk de olifant van pijn uit zijn verdoovinp; zou ontwakon. In dat geval was natuurlijk, de mogelijkheid voor ongelukken niet gerïng, zooclat men daarbij de grootste voorzichtigheid moest in acht nemen. Het dooden, dus heb uitbranden, van de zenuw gelukto bovenmate goed en nadat dit werk was geschied, werd de tand geplonibeerd. Daarvoor werd noch zil-ver, noch gips gebruikt. Do zenuwopeninp; werd met watten opgevuld en het stompje, dat j nog van den tand over was, overdekt met was. Daarmede was dus ook het plombeer-proces afgeloopen. Gedurende de operatie had de olifant nïet het minste teeken An pijn gegeven ; de a oh h liters verdoovende stof hadden hun werk goed gedaan. Na vrij langen tijd ontwaakte do dikhuid op vrij normale manier en de gevolgen van de operatie waren niet de moeite waard. ■'-M. a. w. do operatie was goed geslaagd. Hot regiment: Ik weet het niet. Paul I, keizer van Rusland, had een vrij zonderlinge gewoonto. "Wanneer hij eene wa-pensohouwing hold, stelde hij don officieren de gekste vragen, die men onmogeîijk in ernst kqn ^boanrtwoorden. Verscheidene officieren van een | regiment, dat te Sint Pctersburg in garnizoen | iag> waren dan ook het antwoord echu'ldig ge-I bleven en van dien tijd af placht de keizer te zeggen ,dat die hecren dienden in zijn regiment ,,îk weet het niet". Op zekeren dag, terwijl de vorst over de Ne-wabriig reed, ontmoette hij een officier, die op zijde ging en hem eerbiedig groet te. De keizer herkende de unifonn en zei tôt zijn ho-velingen : — Dat is er een van mijn regiment : ,,Ik weet het nietj". — Sire, ik weet ailes, zei daarop de officier. — Dat zullen wij zien: hoeveel spijkers zijn er noodig eweest om de planken to bevestigen van deze brug? — Drie en vijftig milliioen, negen honderd zeveen en zeventig, drie duizend honderd drie. —- Niet kwaad. En hoeveel visschen zwommen er in de Newa, van deze brug af tôt* Kroon-stadt ? — Zes honderd twee en veertig milliard, honderd een millioen, vier honderd twee en der-tig duizend, dnie honderd negen en tachtig. — Zijt gij daar zeker van P — Zou ik ihet anders Uwe Majesteit zeggen? — Dat dacht ik wel. oo mag ik, dat mijn vragen l>eantwoord worden ,een officier moet ailes weten. — Zeker; en de Keizer? — iDe is nooit verlegen. — Veroorlooft Uwe Majosteit mij een vraag? — Sjîr.eek. — Hoe is mijn naam. — G'raaf van Balowi. — Mijn graad? Kapitein in mijn garde. — Hartelijk .dank, Sire. Op cfIze wijze werd de tweede luitenant Kra-zanow, dank zij een oogenblik van vrijpostig-heid en de gril van een vorst, graaf en kapitein van de Koizerlijke Ruesische garde. Hot paftdijs tîer govangenen. De New-Yorksche correspondent van de ..Daily Telegr." doet een verliaal over ^et .,paradijs der govangenen", waarmede hij dan • de Sing Sing-gevangenis bodoelt. De cipier, Thomas Osborne, keerde van ^cn kort vacan-tie-uitstapje terug en de gevangenen bereid-den hem een sc)iitterende ontvangst. De hee-ren die in de Sing Sing geïnterncord zijn, ge-nieton blijkbaar nog al eenige vrijheden, want de cipier werd aan het station afgehaald door het muziekcorps van de gevangenis en een .deputatie der gevangenen. In de gevangenis zelf hield Thomas Osborne een toespraak tôt zijn ,,gâste"n", die liem geestdriftig toejuich-ten. liet feest eindigde met een optocht van aile gevangenen om de gevangenis heen, waar-bij vaderlandsche liederen werden gezongen. Alva op reis. De staaltjes van snelle verplaatsing in vroeger tijden, toen de verkeers-middelen zoo gtfed als geheel ontbra-ken en elke Jangere, of snelle reis als een soort sport-prestatie diende te worden aan-gemerkt, zouden zijn aan te vullen met den tocht, door den Hertog van Alva iu zijn jo.ige jaren gemaakt. Motiey maakt in zijn ,-Rise of the ! Dutch Republics" (blz. 90 deel II) mel-ding van een stout stukje tourisme van on-' zen Alva, lang eer hij zijn bloedig werk i n ons land kwam vervullen. Die tocht wordt als volgt beschreven : ,,Zijn dollo rit van Hongarije naar Spaiijo i en terug in 17 dagen (Is dit niet een àl te kOrte termijn voor zùlk een afstand ? — O. d. S.) om een kort bezoekje te bren-gen aan zijn jonge vrouw, is niet de minst aantrekkelijke période in de ge-schiedenis van een bestaan, dat voorbe-sohikt was, donker en blcedig te zijn." Welk een ander beeld zou onze tachtig-jarige oorlog wel hebben opgelevertl, indien die dolle Spaansche edelman bij zijn ver-licfde galop, op heen- of terugreis, den nek ' had gebroken ! Hoe lang rieugt eon k^ncn? Bij het voortduren van den Europec-sohen Oorlog komt ook de vraag ter sprake hoe lang het moderne geschut wel bestand is tegen het veelvuldigë gebruik, dat er van wordt gemaakt? Bepaalde oijfera zijn er natuurlijk niet. voor te geven; doch artillerie-specialiteiten zulleti u wel zeggen, dat het zware geschut \veel meer te lijden heeft dan het lichtere. Van de grootste kanonnen der Engelsche dreadnougts heet het, dat deze 34 en 38 centimeters niet meer dan 80 schoten zui-ver kunnen af geven. De Duitschers l>e»sve-ren, dat hun zware Krupp-kanonnen van vaster staal zyn en het driemaal zoo lang uithouden. Dooh van het aller- nieuwste be-legering-geschut, dat indertijd voor Luik, Antwerpen, Maubeuge, en nu weer onlangs tegen de Russisclie vestinglinie gebruikt werd, beworen kennors toch, dat het maximum aantal sohoten de 100 niet overtreft. Tegen de explcsieve kracht eener moderne ontbraijding is op den duur geen staal-.^oort bestand. De verbrandings-warmte van nitro-glyzerine is 2800 graden Celsius, dus hoo-ger dan het smeltpunt va^ii het omringende staal, dat 14.00 graden Celsius bedraagt. De rtiimte, waarin het projectiel tôt ont-branding komt, heeft verreweg het meest te lijden J de loop ^eel minder, daar deael slechts aan de steekvlam is blootgesteld. Is aanmaal de stalen wand aangetast, dan zijn daai-van bsrt-rekkelijk spoedig ernstige afwij-kingen. vooral bij de juistheid van het richten, een gevfolg. Bij zware ontladingen zullen zich deze nadeeïige invl'oeden het vlugst doen gevoelen. Zoo necant men in vakkringen aan, dat het geschut der lichte veld-ai*tillerie tôt het 6000ste schot zuiver kan .blijven. Houwitoers, die in dezen oorlog veel gebruikt worden, heeten echter ckfn langs ten levensduur te hebben; en van dit artille-rie-tiyg vooi*spelt men zelfs, dat de nu ge-bruikte stukken wellicht den tegenwoordi-gen oorlog zullen overleven. „Mits deze niet te lang duurt !" voelen voorziohti^ deskundigen er aau-t-r-e

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software. 

Er is geen OCR tekst voor deze krant.
This item is a publication of the title De Vlaamsche stem: algemeen Belgisch dagblad belonging to the category Oorlogspers, published in Amsterdam from 1900 to 1916.

Bekijk alle items in deze reeks >>

Add to collection

Location

Periods