Het volk: christen werkmansblad

999 0
close

Why do you want to report this item?

Remarks

Send
s.n. 1915, 01 August. Het volk: christen werkmansblad. Seen on 20 April 2024, on https://nieuwsvandegrooteoorlog.hetarchief.be/en/pid/k93125rp71/
Show text

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software. 

CHRISTEN WERKMANSBLAD > Alle briefwisselingen vrat vrij te zenden aan Aug. 'S ïseghem, uitgever voor de naa tmaatsch. «Drukkerij Het Vo Meersteeg, n 0 16, Gent. Bureel voor West-Vlaan del gaston Bossuyt, Recollett Straat, 14, Kortrijk. Bureel van Antwerpen, E |>ant en Limburg : Viktor Kv vaartstr&at, 3, Leuven. Men schrijft in : Op alle postkantoren aan 10 f r. per jaar. Zes maanden fr. 5.00 Drie maanden fr. 2,50. Aankondigingen: Prijs volgens tarief. Voorop t< betalen. Rechterlijke herstelling, 2 fi per regel. Ongeteekende brieven worde: _ geweigerd. 1 TEL4F00N N° 137, Gent. 1 ^antlem liet nummer Ki&Eèzgz&M xjüijftjj-uuQi i\w 107, 1 Centiem liet nummer De Ramp van den Mont Cervin. Er zullen dit jaar ongetwijfeld weinige iMpinisten zijn. De moed en durf van den ïnensch vinden thans maar al te veel gedegenheid om zich ergens anders te uiten flan wel om de gevaren der maagdelijke bergtoppen te trotseeren. Al degenen echter die van bergstreken houden, zullen dezen zomer aan de ramp denken, welke, juist eene halve eeuw geleden, de eerste bestijging van den Matter-Jiorn, den Mont Crevin, kenmerkte, van dien kolossus, welke zijne met eeuwige Bneeuw bedekte toppen 4505 meter hoog Verheft. Tot in 1857 had niemand aan eene bestijging, welke onmogelijk scheen, durven tienken. Op dit tijdstip begonnen de pogingen Welke in even zoovele treurige drama's moesten eindigen. Verscheidene jmalen scheen de Matterhorn op het punt Van overwonnen te zijn :iederen keer trad Jiij als overwinnaar uit den strijd te voorschijn, welken stoutmoedige dwergen tegen flien reus hadden durven ondernemen... Eindelijk bleven twee Engelschen, pro-Jessor Tyndall en Whymper, over. Ieder Jiunner wilde de eer hebben van het eerst den voet op de maagdelijke sneeuw van 'den bergtop gezet te hebben. Alvorens echter dat Whymper zijn langgekoesterd «"waagstuk kon ten uitvoer brengen, vond bij een hardnekkigen mededinger in den persoon van een Italiaanschen gids, Carrel, die rijkelijk door den Minister Quin-tino Sella bezoldigd werd. Op zekeren dag, zeer vroeg, in 1865, ontwaarde Whymper met behulp van zijn Verrekijker eene kleine groep, die den 3Vlatterhorn besteeg... het was Carrel met Zijne vrienden. Hij besloot om zijnen inededinger voor te komen, door den bergpas Theodule te nemen, maar Carrel had £ijne voorzorgen genomen, Whymper «vond er geen enkelen gids. Gelukkig ont- Ïioette hij onderweg Lord Douglas, die ijne twee gidsen te zijner dispositie Stelde ; te Zermatt vond Whymper zijnen buden gids en vriend Michel Cross terug. t>aar deze aangenomen had om twee tendere alpinisten, Hudson en Halow, te begeleiden, beging Whymper, om Cross li iet te moeten missen, de onvoorzichtigheid om eveneens deze twee mannen mede te nemen. Na eene moeilijke bestijging, bereikten SVhymper en de zijnen den top van den •Matterhorn, den 14 Juli 1865 : zij waren er vóór de Italianen, want de sneeuw droeg geen enkel spoor. De Engelschen, tiaar de tegenovergestelde helling kijkende Ontwaarden op 400 meter beneden hen, Ihunne ongelukkige mededingers... r Na één uur, begon de afdaling. De leden jfler expeditie hadden de fout begaan om Eich met gletschertouwen aan elkaar te binden. Op een gegeven oogenblilt brak de koord en Whymper en de twee gidsen j^an Lord Douglas zagen met schrik hunne •liietgezellen in een afgrond van 4000 voet Verdwijnen.... Lsest en versprelilt HET VOLK. i 'g ii ui ' "im-JUMBHaaBgiB MENGELWERK 32 V Dj zoek naar den Schuldige xxxix. - Toen Mej. Vial aan het noenmaal ver-Scheen, bleek zij hare gewone kalmte Sberwonnen te hebben. I Het hart vol haat,met een valschen glimlach op de lippen, werd het meisje in den loop van den avond aangesproken door jde gewezen geleidster van Mad. de Morlant, de baronnes de Kardec. — Wat zijt gij afgetrokken, dezen avond iZegde zij; waarom mengt gij u niet onder jde andere jonge personen van 't gezelschap ? Zoo koud mogelijk antwoordde Alice : — Ik heb liever hier wat te blijven zitten en te zien wat rondom mij gebeurt. -— Ah 1 gij houdt er aan bemerkingen ;te maken... Opgepast, men zou u wel als eene bespiedster kunnen aanzien. — Madame, riep Alice verontwaardigd uit, het betaamt niet dat gij mij aldus beoordeelt 1 ; — Speel geene komedie Me juffer; ik ben eene goede beoordeelster in zake karakters. Ik weet dat gij op Marlinne verblijft met een geheim doel, mij voor den oogenbbk nog onbekend, maar dat ik welhaast zal doorgronden.... In alle geval, gij jfcijt deze niet voor wie gij u doet doorgaan, /daarvan bezit ik de diepe overtuiging jtp wees er zeker vaa: tusschen dit en De Herstelling van hel Pauselijk Palei te Avisnoa. CJ De herstellingswerken aan het paleis der Pausen te Avignon wordt voortgezet. Niet lang geleden werd een der zalen van het oude Paleis voltooid, welke zich in het westelijk gedeelte van het gebouw bevindt. Deze zaal, die het licht ontvangt door een kruisboog- en een vierkant venster, is van een zuiver kubieken vorm van 10 meter hoog, breed en lang, en heeft vier deuren, die het groote Vertrek namelijk in verbinding stellen met de beroemde Conclaafgalerij en met de zoogenaamde Eggen-zaal. „ De zoldering der zaal bestond oorspronkelijk in een aantal kepers, gesteund dcror twee reeksen zware balken. Dit alles is thans in den oorspronkelijken toestand hersteld geworden. Uit bet Beek der Droomen. ! (Verhaal door HERMAN RON SE.) r Het uitspansel was met grijze wolken overtrokken en de landstreek was licht J in den nevel gehuld. Bij mijn ontwaken, i heerschte eene groote stilte rondom mij; . enkel fladderde hier en daar eene gitzwarte raaf, die, na eene poos heen en 1 weder wippen, zich ging nedervleien op eene der menigvuldige hoopjes, welke ik, aldoor den mist, ontwaren kon op het drassig: en omwoelde veld, voor mij uit-' gestrekt. 1 Hoe lang ik daar gedachtenloos voor mij } uitblikte, ben ik riet in staat te zeggen ; maar opeens daverde de grond en knalde I er een gerucht als dit van den donderslag ' in de verte ; de raven klapwiekten en hieven zich krassende in de hoogte ; de r wolken scheurden vaneen in een hemel; de nevel werd bij brokken opgepakt, de e vochtige adem van den wind, over het e drassig veld gevlogen, lekte aarf al die * ontelbare zwartachtige hoopjes, waar dc raven op zaten, en voerde in mijne rust-e plaats een onnoemlijken geur aan. Opspringen en het lijken veld, want het s was er een, ontvlieden, was, pijlsnel als de gedachte, mijne eenige daad : ik liep ; ik e struikelde, doch liep weder voort; ik ijlde schier amechtig en altoos recht voor mij II voort, voort, voort ; 't werd mij duize- 11 lig; ik kon niet verder meer en recht-n staande, sloot ik de oogen Een schaterlach weerklonk nevens mij! L' Een gevoel van verontwaardiging bracht e mij tot bezinning weder. Ik zag, twee '' stappen van mij verwijderd, een man met eene groote zeis staan ; zijne gelaatstrek-n ken kon ik niet waarnemen, want zijn n hoofd was met een breedgeranden hoed £ bedekt, die hein gansch overschaduwde ; maar zijne kleeding en bijzonderlijk dio n zeis, gaven hem het voorkomen van eenen ;® landman. o Komt gij van uwen akker, vriend ? », sprak ik, om iets te zeggen. «Ja, en gij vlucht ervan weg I» grin-- nikte hij. — « Is dit hier uw land? » herhaalde ik. — « Het is mijn domein. » < eenigen tijd zal ik u wel weten te ontmaskeren. Gij ziet het; zonder omwegen zeg ik mijne meening. — Madame, onderbrak fier het jonge meisje, ik zal niet langer uwe grove be-leedigingen verdragen.... Alice liet de oude staan en stapte door het salon om haar hare kamer te gaan. Daar gekomen dacht zij na over 't geen haar voortaan te doen stond. Zij had lucht en beweging noodig om hare gejaagdheid wat te bedaren. De luchtgesteltenis was goed, niettegenstaande de wind nogal lievig blies. Zij wierp een sjaal om de schouders, daalde de trappen af en verliet het kasteel zonder door iemand te worden opgemerkt. Alice wendde de schreden naar de rotsen der zeekust, waar zij in eene holte beschutting zocht en zonder stoornis kon nadenken over het onaangenaam voorval tusschen haar en Madame Kardec. — Wat mag ik toch die oude booze vrouw misdaan hebben? vroeg zij zich af Zij heeft gehandeld als eene onverzoenbare vijandin tegenover mij Gelukkig dat Mad Isabella d'Esfort mij de gastvrijheid op Loutrel heeft aangeboden, want, moest dc vervolgingswoede der oude dame, ten mijnen opzichte voortduren, het ware voor mij niet mogelijk op Marlinne te blijven. Aan de kust werd het donker; dikke wolken dreven door de lucht. Men hoorde niets anders dan het gerucht der golven die zich tegen de rotsen kwamen verbrijzelen. Alice spande haren sjaal dichter om het lichaam en trok zich tot in het diepste liarer schuilplaats terug omvoordennogal bijtenden wind beschermd te zijn. Eensklaps werd hare aandacht opgewekt door naderende stappen en het geluid van twee stemmen. ,jg — «Het ziet er in alle geval niet lekker i uit, vriend ;» wierp ik op. — «'t Is nu de tweede maal, dat gij mij ,js vriend noemt en aan zulke lieftalligheid ben ik waarachtig niet gewoon ; kent gij 1 ^ mij niet dan ? » : jn Aldus sprekende, nan hij zijnen hoed 1 1W' af en ik zag een witten, ontvleeschden ' schedel, met twee diepe holten erin, in < or plaats van oogen, en twee half tandelooze sr bekkeneelen, die op elkander klapperden, ^ wanneer hij lachte : het was de dood 1 — «Wilt ge mij de hand drukken?» je_ vraagde hij mij op vertrouwelijken toon (|e en hij reikte mij zoo een slag spierloos anatomisch stuk toe. Ik voelde die kille knoken in mijne (n_ sidderende hand en drukte erop, ja, zoo weinig mogelijk, terwijl ik dacht : «Nu js ben ik er voorzeker aan 1 » ncj — «Gij moet niet bevreesd zijn mijne vingers goed te nijpen, ik kan daar tegen, . — zegde' hij sardonisch; — ik ben de stooten en den grooten arbeid gewoon ; « want dagelijks haal ik met mijn gelief-lcoosd werktuig — (en hij klopte op de ) zeis) — eenige duizendtallen halmen neder. » een — «Brrr !» deed ik onwillekeurig, want ;ht ik verstond te wel, dat hij door die halmen en, de menschenlevens bedoelen wilde, tij; — «Wees niet bevreesd, — hernam hij, ;it- — gij zijt nog te groen om aan de beurt te en zijn ; ten andere, ik ben thans in verlof. » op •—«In verlof... ? »herhaalde ik. ik, — «Ja, in verlof; de menschelijke het groote koppen hebben voor den oogenblik nt- mijn stieltje overgenomen en ik mag dus rentenier spelen ; ook dagelijks geven mij mij die heeren een groot concert; hoor : boem, ;n ; boem, kardas 1 't Is weder aan den gang 1 » 1de Het kanonnengebulder en de ontplof-lag fingen der shrapnels hielden niet op. en — «Dewijl die heeren mijnen arbeid de verrichten, blijft mij nu al de tijd over el; om in mijnen tuin te peuteren.» de — «In uwen tuin? » het — «Wel, ja ; ust het u soms niet mijne die kweekerij te zien? » dc Beleefdheidshalve, moest ik bevestigend ïst- antwoorden. Daarop geleidde mij de vreemdslachtige gezel in een beluik waar het zoogezegde groenten geteeld waren ; maar i de het stond er al verkeerd geplant: de selder ; ik was op hooge barmen en do tomate was jlde in aiepe voren geplaatst; de staakboonen mij moesten langs den grond kruipen en de ize- aardappelen lagen boven de aarde... :ht- «'t Is wonderbaar !»riep ik uit om mijn waar gepeins te verduiken, want ik vond, nij! niet zonder reden, dat die teelt oprecht cht zot spel was. wee — « lis zal u nog andere wonderheden net toonen ; » zegde hij en trok mij mede in ■ek- een slag winter tuin. zijn Hier zag ik eenjarige zonnebloemen in oed wijde kuipen gehouden ; daar stonden de ; eikenboomen in enge potten te treuren ; dia verder ontwaarde ik kwijnende water-nen rozen in eenen bijna uitgedroogden bas-sijn.? », Het was mij te straf en mijne zelfbe-heersching verliezende, riep ik uit : rin- «Maar, in Gods naam, wat beduidt dit altemaal? » ik. — «Wat dit beduidt? Ah, ah! — schaterde hij klappertanderde; — dat » — <n— aa—"' w De jonge dochter boog voorover; een n man en eene vrouw, die elkander den arm gaven, naderden de plaats waar zij zich e had nedergezet. Zij meende eerst dat het gasten van 't kasteel waren, maar was als van den ir bliksem geslagen, toen zij Felicita, de kamervrouw van Madame de Morlant n en Jacqucs Bourbet, den kamerknecht it van M. d'Esfort, herkende. d Jacques, die sedert verscheidene jaren ts het hof maakte aan Félicita, was nara il Marlinne gekomen om zijne beminde te e zien. Hij had haar uitgenoodigd eene :t wandeling op de rotsen te doen, iets n waaraan zij gaarne toestemele. Ziehier de woorden die zij op dit oogen-n blik wisselden : — Maar wie is toch die Mejuffer Vial? n vroeg Jacques op zoo onverschilligen toon il mogelijk. — 't Is eene vreemdelinge, antwoordde :e Félicita. Wanneer hebt gij haar gezien? h — Gisteravond op Loutrel. Is zij familie i- van Madame? it — Oh neen 1 't Is eenvoudig hare ge-d zelschapsjuffer. ;t — Zeg mij, mijne lieve vriendin, hebt gij n niet opgemerkt hoe treffend zij gelijkt op sr de de Morlants? — Zeker, die bemerking heb ik gedaan ;e op 't eerst ezicht. e —Heeft zij hare ouders nog? ie — Alleen haar vader is nog in leven, ï. Jacques Bourbet sidderde, n — Ah, zij heeft een vader ! Oh I Oh I... e De belerekcnisvollc toon zijner stem, bij il het uitspreken dezer laatste woordne, deed Alice beven en zij vroeg zich af of hij soms niet vermoedde wie zij was. ;- Er volgde een oogenblik stilzwijgen waaraan Jacques alrap een einde stelde. j. «jen r ;s nochtans zeer eenvoudig : ik doe hier aan symbolische sociologie.» j — « Symbolische sociologie... ? » 1 — « Inderdaad ; ziet gij daar niet die j fiere zonnebloemen staan? Welnu, dat zijn menschenkinderen, gevierde® der i mode, helden of heldinnen van den dag, i stokpaarden der domme massa, grooten i der wereld ; de grond is hun maar al te e breed toegemeten en toch als de eenjarige i( zonnebloemen, die in den herfst verkwijnen om niet meer op te staan, zullen die # aardsche grootheden weldra de prooi n mijner zeis wezen en niemand meer zal s ze herdenken ; men zal hun stof met verachting onder de voeten trappen.» e — «En de eikenboom?» opperde ik 0 nieuwsgierig. u — «De eik is een heilige, een denker, een wijsgeer, een dichter : hem is het ,e aardsche stof te karig toegemeten ; zoo-i, als de boom, in den pot gespannen, kluis-e tert hem het lijf aan den bodem vast; ; niettegenstaande miskenning en ont-f- bering, streeft zijne ziel, gelijk het eiken-[e loof, immer hooger, zonder ooit het doel n te bereiken, in de hemelwaartsche richting, en dan eens, kom ik onverwacht en it ongenoodigd tusschen : met een knikje, n ligt de pot omver, is de man naar de betere wereld overgeplant. Alsdan eerst, ontij, waren de achtergebleven kortzichtige ;e stervelingen de verhevenheid van hem, » dien zij verloren hebben : hij telde voor weinig of niets in zijn leven ; na zijn af ce sttrven, groeit zijn roem dag om dag en ik wordt hij doorluchtig.» is — «Daar steekt veel waarheid in !» lij — «Ik zal u nog meer laten zien : blik n, eens in dezen diepen waterput; deze is 1 » gevuld met de tranen der moeders, welke !f- mij schreiende baden om hun afgestorven kindje te mogen weder omhelzen. » id — «En hebt gij hun dat niet toege-er staan? » vraagde ik onthutst. — «Blik in den put!» bevool hij. Ik zag star naar beneden; ik bleef ie kijken en op den'duur, kwam ten gevoel van vergetelheid mij overvallen, overman-id nen, bedwelmen... de — Papa, 't is zeven ure en tijd om op ar te staan 1 » riep eene kinderstem mij toe : ar ik was nu oprecht ontwaakt, er (Mag overgenomen worden.) en Kabylen als Hotelbedienden. de Nu schijnt er voor de Franeaises.een jjn kink in den kabel te zullen komen of liever, ■'l ze schijnen lconkurrencie te zullen krijgen van niet minder dan Kabylen uit Algerië, een krachtige, zeer krijgshaftige „n volksstam vormend, met bruine huid-in kleur. Aldus deelt de te Algiers verschijnende ;n Les Informations algêriennes mee. en Men wil namelijk trachten, aldus schrijft n . genoemd blad, de keur van onze Kabylen-' arbeiders op te leiden tot bedienden in de hotels, café's en restaurants in Frankrijk. Het «Sijndieat nalional des li-)e_ monadiers, restaurateurs et hoteliers de France» heeft daartoe besloten. J-r De Kabylen moeten wegens hun zin voor discipline voor de onderhavige betrekkingen geschikt wezen en ook om jat hunne goedkoope werkkracht begeerens- t hunne goedkoope werkkracht begeerens- i — Zeg mij, Félicita, sprak hij, denkt gij ! dat Madame de Morlant met mijn meester ! zal huwen? — Daar ben ik zeker van. En M. d'Es-i fort zal een prachtigen slag doen. Madame 1 is eene lieftallige vrouw en haar vader e heeft haar een groot fortuin nagelaten. t — Wat is de wind toch geweldig, riep t plotseling Jacques. Weet gij Felicita, waarom ik dezen avond bij u ben gekomen? ï aldus het onderwerp der samenspraak op a een anderen grond brengende. e — Om mij te zien, veronderstel ik. e — Ziedaar 18 jaar dat wij elkander s kennen, mijne beminnelijke vriendin; gij weet dat ik u altijd trouw bleef, niet . waar? Stillekens aan worden wij ouder; het wordt dus tijd dat gij mij eens bepaald 7 zegt of gij met mij wilt trouwen,, ja of neen, [i die staat vai zaken duurt reeds lang ge-hoeg.e — Luister, Jacques, ik heb lang en veel nagedacht; ik vraag niets beters dan uwe e vrouw te kunnen worden, maar gij doet toch zooveel verteer en zijt altijd zoo kostelijk gekleed dat ik vrees welhaast in armoede te vervallen. Gij draagt klee-ij deren van 't fijnste laken, geglaceerde 13 handschoenen, rijke halsdoeken ; gij bezit allerhande juweelen en zijt van kop tot a teen geparfumeerd; gij leeft breed met uwe vrienden. En nochtans, gij hebt niets anders dan uwe wedde om al die zoltiglieden, welke \olstrekt niet staan voor een kamerknecht,, Ie betalen. Zie, al die zaken spelen mij reeds lang in 't hoofd en ik ben te-ij vree',en het u eens zonder omwegen gezegd te hebben. Jacques Bourbet lachte zonderling. — Oh, riep hij uit, had gij mij dat -j vroeger gezegd ; ik zou u ook vroeger gerust hebben gesteld. Ge moet weten V i waardig zijn. Het Syndicat des holeliert heeft reeds in verschillende bad- en winterverblijfplaatsen in de Alpen en in de Auvergne vakscholen opgericht. Daar worden ze geoefend en men verwacht, dat ze bij goeden aanleg na eenige weken of, indien ze wat meer hardleersch zijn, na eenige maanden als poortier, gargon de salie of de bains, als koetsier, chasseur enz. dienst zullen komen doen. De eerste proefnemingen schijnen de goede verwachtingen te rechtvaardigen. Althans de eerste door de scholen afgeleverde Kabylen-leerlingen hebben zich in hunne nieuwe betrekkingen goed ingewerkt en in de moderne hotelpaleizen kunnen ze of in den stijf-deftigen rok óf in hunne meer schilderachtige Oostersche kleederdracht dienen — wat een niet te onderschatten voordeel oplevert 1 Hulp aan Krijgsgevangenen. Aan de volgende soldaten zijn pakken toegekomen : Boulanger Paul, Havelberg. — 12578 Ducastelle Geeraard, Goltingen. — 18019 Voghelaere G., Grafenwohr. — 27002 Van Putte, Gottingen. — 27018 Verhaege P., Celleiager. — 28749 Marce Robert, Gottingen. — 28790 Jaeek Raoul Virgile, Munster. — 38006 Stevens Petrus, Soltau. — 38082 Cornille Karei, Munster. — 38098 Cambier Cyriel, Munster. — 38110 Taquet Hilaire, Soltau. — 38151 BruneelBasiel. Parchim. — 38155 Tys A., Gustrow. — 38188 Rumtyn Karei, Sud Édewecht (Soltau). — 38231 Moens Karei, Bohmte Soltau. — 38243 Audenaert Cyriel, Soltau. — 38247 De Waegenaere Ach-, Soltau. — 38386 Sterck, Giessen. — 38301 Knowles William, Gottingen. — 38302 Mettens Fernand, Gottingen. — 38319 Demulde, Soltau. — 38372 ? ? ?,, Gustrow. — 38385 Van Kerrebroeck J. Soltau. — 384-12 Van de Mergele, Soltau. — 48446 Broers Leonard, Soltau Edewech'. — 38448 Vandegehuchter O., Soltau (Sud Édewecht). — 38449 Péde Leon-Henri, Soltau. — 38480 Vinc Pieter, Gottingen. — 38572 Claeys Alfons, Soltau. — 38601 De, Rudder Th., Soltau. — 38606 Van Dam Ch-r Soltau (Grossenmoor). — 38610 Lemmens Oscar, Soltau (Oberhode). — 38611 De Meester Ed., Soltau (Oberhode). — 38651 Van. Melle Rudolf, Soltau. — 38695 Traclwz Maurice, Munden. — 38721 De Bruyne Henri, Gustrow. — 38736 Vanderhseghe Achiel, Munster. — 38745 Caprasse Laurent, Gottingen. — 38791 Vaemewyck, Soltau. — 38794 Leyns A., Munster. — 3885S en 38859 Nicaisse Ernest, Sotau. — 38869 Dheygers Jules, Munster. — 38901 Verninamen Arthur, -Gottingen. — 38910 Vanderdonckt A.. Lugumkloster. — 38913 Straubroeck Jules, Munstere. — 38920 Proost Arthur, Munster. — 38925 Temmerman Henri, Parchim. — 38927 De Vos Gustaaf, Parchim. — 38962 Van Giabecke, Lamstedt. — 38987 Vandor Steene, Havelberg. — 42217 Demanet. Friedrichsfeld. — 42286 Michel FJ., Gottingen. — 45289 Dereuse Emiel, Parchim. — 45291 Ghuys Karei, Magdeburg. — 45510 De Nève Cyriel, Lugumkloster. — 45523 Schelstraete Theofiel,Munsterlager. — 45525 Connehaye Ch., Giessen. — 45547 Begyn M., Soltau. — 45562 Merlevede Cyriel, Soltau. — 45564 Sterre Arthur, Parchim. — 45565 Stevens Oscar, Hakenmoor. — 45566 Van den Bulcke E., Eriedrichsfeld. _ — 45576 De Wispelaere Ernest, Holzminden. — 45583 Gansbeke Ferdinand, Parchim. — 45592 De Zutter Richard, Celleiager. — AZilQI T>ft■.>«!-.i ttüUOi XTJ-tJJJLUü»Cl.O, J- CU I V-ZAHAJ,. dat ik sinds zekeren tijd aan 't hoofd ben eener belangrijke som geld. Ik heb geërfd van eenen oom — Van een oom?.... Maar ik ken ze allen, uwe oomen, zij woonden te Vannes, het waren arme schoenlappers 1 Eenigszins verlegen hernam Jacques : — Maar 't is van eenen broeder van moederszijde. Hij was handelaar te Phiia-delphia, waar hij fortuin vergaderde, welke hij mij gedeeltelijk bezette.... zoohaast wij gehuwd zijn koopen wij een schoonen eigendom en gij wordt van stonde af eene ware dame... Deze grootsche beloften misten hun uitwerksel niet. — He wel, zegde Félicita, zoo mijne meesteres in den echt treedt, huwen wij ook. In warme bewoordingen drukte Jacqucs zijne blijdschap uit. — Komen wij een oogenblik terug op uw fortuin, zegde de kamervrouw, die er 't fijn wilde van weten. Ik heb nooit geweten dat uwe moeder een rijken broeder had. 't Is zonderling, gij hebt daar nooit aan eene levende ziel over gesproken. — 't Is wel mogelijk, hernam dt kamerknecht ; zoo gij er de bewijzen van wilt zien zal ik u mijn spaarboekje toonen. , — Ik twijfel geenszins aan uwe woorden enkel versta ik niet waarom gij als rijk man een loonslaaf wilt blijven. — 't Is omdat ik aan mijn meester gehecht ben, evenals gij aan uwe mee s-te res ; maar het spreek vai zelf dat ik hem verlaat van zoohaast ons huwelijk vast belsoten is. Bij deze laatste woorden legde hij de hand van Félicita in de zijne en beideij vervolgden hunnen weg. • ('t Vervolgt.) \ — " 1 1 gg YijfenTïïiatigste Jaar. — N. 211 Godsdienst — Huisgezin — Eigendom Zondag, i Aügiisti 191,1

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software. 

Er is geen OCR tekst voor deze krant.
This item is a publication of the title Het volk: christen werkmansblad belonging to the category Katholieke pers, published in - from 1891 to 1918.

Bekijk alle items in deze reeks >>

Add to collection

Location

Periods