De bakkerijschool: vakblad ten behoeve van de bakkerij en aanverwante nijverheden, tevens gewijd aan de bestrijding van de vervalschingen der levensmiddelen

1387 0
close

Pourquoi voulez-vous rapporter cet article?

Remarques

Envoyer
s.n. 1918, 17 Mai. De bakkerijschool: vakblad ten behoeve van de bakkerij en aanverwante nijverheden, tevens gewijd aan de bestrijding van de vervalschingen der levensmiddelen. Accès à 29 mars 2024, à https://nieuwsvandegrooteoorlog.hetarchief.be/fr/pid/rj48p5wm78/
Afficher le texte

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software.  

Iste JAARGANG • N' 17. 0.10 FR. HET NUMMER. ZATERDAG, 18 MEI 1918. DE BAKKERIJSCHOOL m. BERICHT. — Gezien het bezwaar waar-mede het laten innen van den abonnements-prijs gepaard gaat, verzoekt het Beheer dringend de abonnenten, welke nog niet in het bezit zijn van hun kwijtschrift, den abonnementsprijs per postmandaat toe te zenden aan den Heer Fr. Wijnen, Lange Kievitstraat, 105 te Antwerpen. Bakkers Vereenigt U ! De strijd om het leven wordt steeds harder en harder. De klein-nijveraars en ambachtslie-den kunnen slechts met moeite aan de mede-dinging der groot-nijverheid weerstaan. Velen zien hun voorouderlijk ambacht stilaan verkwij-nen, zij verliezen het meesterschap en moeten zich weldra als werkman bij de groot-nijverheid laten inlijven. De groote broodfabrieken, met hare machtige hulpbronnen, hare krachtige kapitalen en hare moderne technische uitrusting stellen zich drei-gend tegenover den kleinen bakker. In dezen ongelijken strijd is de alleenstaande bakker op voorhand veroordeeld om onvermijdelijk het onderspit te delven, Waarom is deze strijd op voorhand verloren ? Omdat de kleine bakker hem uitvechten wil met behulp van wapenen die hem niet vol-doende uitrusten voor dezen strijd : omdat hij zich niet vereenigen wil, omdat hij liever mis-trouwend zijn vakgenoot gadeslaat en stilzwij-gend ten gronde gaat, dan bij dezen laatste hulp en aansluiting te zoeken. In 1914 telde België ongeveer 600 patroons-vereenigingen, waaronder misschien een 50 tal bakkersvereenigingen. Wat is dit getal in ver-houding tôt de duizende vereenigingen van kapitalisten, landbouwers en werklieden welke in ons land op dit tijdstip bestonden ? Is deze wanverhouding niet beschamend voor den bakker en legt zij geen getuigenis af van de ach-terlijkheid of de kwaadwilligheid, die hem, niettegenstaande het dreigend gevaar, blijft bezielen ? Waarom dan niet in nauwe aansluiting met aile welmeenende vakgenooten krachtdadig opgetreden voor de verdediging van de be-dreigde levensbelangen ? In de wettig erkende beroepsvereeniging, die ons met het oog op het gegeven doel de best geschikte vorm der vereeniging lijkt, vindt hij een krachtig middel ter heropbeuring van zijn bestaan. Wel mag de beroepsvereeniging zelve noch beroep, noch ambacht uitoefenen, doch heeft zij voor bijzonder doel grondstoffen of zelfs gereedschap aan te koopen dan mag in haar schoot een handelsafdeeling opgericht worden, welke alsdan verplicht is over hare werkingen afzonderlijk boek te houden. De aankoopen mogen voor de vereeniging geene winsten af-werpen, maar wel voor de leden. Onthoudt de vereeniging zich van elke han-delsverrichting dan ligt voor haar een uitgebreid arbeidsveld open, dan kan zij voor doelwit hebben : 1° De goede verstandhouding onder de leden te bevorderen. 2° De belangen der leden te verdedigen. 3° De comptante betaling in te voeren en het innen der achterstallige rekeningen te be-komen.4° De onderlinge verzekeringen voor de leden tegen ziekte, ongevallen, enz. in te richten. 5° De leveringen voor openbare aanbeste-dingen te bekomen. 6° De werk- en loontarieven op te maken. 7° De vakkennis der leden te bevorderen, door het aanmoedigen van de vakscholen, het beschermen van den leertijd, het oprichten van vakbibliotheken, het bespreken van de nieuwere werkwijzen, het lezen van de vakbladen, het oprichten van vakleergangen voor de eigen leden. 8° Het onderling krediet voor het aankoopen van ambachtswerktuigen, voor het uitbreiden van den handel te bestudeeren en in te richten. 9° Verzoenings- en scheidsraden in den schoot der vereeniging te stichten. Welk uitgebreid programma ontvouwt zich hier voor de werkzaamheid der vakvereeniging ! Welke kracht kan zij putten in het ruime arbeidsveld dat voor haar open ligt ! Daarom bakkers, vereenigt U. In de vereeniging vindt gij het machtigst wapen, den krachtigsten steun die U sterken zal in den strijd die U wacht. Aloïs Van Loy. Vervangmiddelen bij de Broodbereiding. Sinds het uitbreken van den wereldoorlog heeft men er steeds naar gestreefd planten op te zoeken welke op de een of andere manier als vervangmiddel konden dienen bij de broodbereiding.In Duitschland onder andere heeft men vele soorten met afwisselenden uitslag aange-wend. Wij vernemen dat daar nu ook proeven zijn genomen met een soort melde of wilde spinazie de Chenopodium guinona, die in Zuid Amerika, namelijk in Chili en Peru veel ver-bouwd wordt. Naar genomen proeven heeft het zaad hoogere voedingswaarde dan sommige onzer granen en zelfs dan de rijst. De groene plant kan ook als spinazie gebruikt worden. Verder hoorden wij dezer dagen over het aanwenden van meel gemalen uit kweek-wortelen (chiendent of triticum repens), gewas dat zoo verspreid is hier te lande. De wortels moeten in het voorjaar verzameld worden, gewasschen, gedroogd en in gewone molens gemalen waarna gebuild. Het meel is wit, geel van kleur, en wordt meestal aange-wend in mengeling met 2 deelen roggemeel. De voedingswaarde van zulk brood is be-trekkelijk hoog aangezien de kweekwortelen een hoog suiker- en zetmeelgehalte bezitten. In 't jaar 1847 heeft, naar men beweert, een groot deel van de plattelandsbevolking in Duitschland, maandenlang geleefd van brood, dat voor het grootste gedeelte bestond uit kweekwortelmeel. Galiaan. Het gebruik van den Thermometer in de Bakkerij. (Vervolg) Wil men dat de aanduidingen van twee (of meer) thermometers met elkaar overeenstem-men dan is het voldoende dat de aanduidingen voor twee, op een voldoenden afstand van elkaar liggende temperaturen, overeenstem-men, en dat verder de ruimte op de schaal tus-schen deze twee aanduidingen, bij iederen thermometer, in een gelijk getal deelen ver-deeld wordt. Komen de aanduidingen voor de twee eind-temperaturen overeen, dan zullen, vermits de uitzetting van de lichamen door de warmte evenredig is met de temperatuur, de aanduidingen voor andere daartusschen liggende temperaturen eveneens overeenkomen. De keus van de twee eindtemperaturen, die algemeen als basis voor het vaststellen van de uitgangspunten der schaalverdeeling genomen worden, is niet willekeurig. Men neemt hierbij temperaturen, die gemakkelijk kunnen verwe-zenlijkt woiden, zeer nauwkeurig te controleeren zijn en welke men gemakkelijk bestendig houden kan. Deze temperaturen zijn die van smel-tend ijs en van kokend water. Men weet dat de temperatuur van smeltend ijs, zoolang de overgang van ijs in water niet volledig is, on-veranderiijk blijft, niettegenstaande elken toe-voer van warmte, welke warmté enkel benuttigd wordt om het overgangsproces van ijs in water te bespoedigen maar waarbij de temperatuur onveranderlijk blijft. Is gansch het ijs in water overgegaan en verwarmt men vervolgens het water dan zal de temperatuur stijgen totdat het water weldra begint te koken. Eenzelfde verschijnsel grijpt nu plaats als bij het smelten van het ijs : ge-durende gansch den tijd dat de overgang van vloeistof tôt damp niet volledig is, verhoogt de temperatuur van het kokend water niet, niettegenstaande iederen toevoer van warmte. Merkt rnerï nu den stand van de vltfeistof in den thermometer als deze laatste in smeltend ijs gedompeld is, en vervolgens den stand van dezelfde vloeistof als de thermometer in kokend water gedompeld is dan heeft men op de schaal twee vaste verdeelingen bekomen. De ruimte tusschen deze twee eindpunten op de schaal kunnen wij nu in een willekeurig getal deelen verdeelen, welke deelen men gra-den noemt. Naar gelang het aantal graden waarin deze ruimte verdeeld wordt, onderscheidt men de Celsius-, de Réaumur-, en de Fahrenheit-schaalverdeeling.Bij de Celsius- of honderdgradige schaalverdeeling, wordt de afstand tusschen de twee eindstanden van de vloeistof in den thermometer, in honderd deelen of graden (°) verdeeld. Het laagste punt (temperatuur van smeltend ijs) wordt met 0° gemerkt, zoodat het hoogste punt, hetwelk de temperatuur van kokend water aangeeft, 100° wordt. Bij de Réaumur-schaalverdeeling worden dezelfde temperaturen (smeltpunt van ijs en kook-punt van water) als eindpunten genomen ; de schaal wordt echter verdeeld in 80 deelen of graden. Hieruit volgt dat 100 graden Celsius gelijk staan met 80 graden Réaumur. Wil men een gradental, uitgedrukt in de Celsius-schaal-verdeeling in de Réaumur-schaalverdeeling over-zetten dan zal men het opgegeven getal steeds door de verhouding 80 100 dienen te vermenig-vuldigen. Zoo zullen 40 C° gelijk staan met 40 maal 80, 100 is 32 R°. Omgekeerd kan men steeds de Réaumurgraden in Celsiusgraden herleiden door het opgeven Réaumurgradental te verme-nigvuldigen door 100/80. De 32 R° van zoo-even worden dan 32 maal 100,80 is 40 C°. Er is nog een ander schaalverdeeling in gebruik, namelijk die van Fahrenheit. De uitgangs-temperaturen zijn hier niet meer dezelfde als bij de Celsius- en de Réaumurschaalverdeelin-gen. De Fahrenheitthermometer markeert 32° bij het smeltpunt van ijs en 212° bij het kook-punt van water, hetgeen maakt dat de afstand tusschen de bij de twee vorige thermometers aangenomen eindpunten (smeltend ijs en kokend water) feitelijk in (212 min 32 is) 180° verdeeld is, welke dus met 100° C° of 80 R° overeenkomen. Wil men nu Fahrenheitgraden in Celsiusgraden omzetten dan zal men er eerst 32° van aftrekkèn en het overblijvende getal door de verhouding 100/180 vermenigvuldigen. Veron-derstellen wij dat wij 86 graden Fahrenheit moeten omzetten in de Celsius-schaalverdeeling. Daarvan trekken wij eerst 32° af, de overblijvende (86° min 32° is) 54° vermenigvuldigen wij thans door 100/180, wij bekomen aldus 54 maal 100 180 is 30 C°. Om dezelfde graden in de Réaumur-schaalverdeeling om te zetten hadden wij het overblijvende getal enkel hoe-ven te vermenigvuldigen door 80/180 in plaats van 100 180 vermits 180 graden Fahrenheit gelijk staan met 100 C° en 80 R°. Wij hadden aldus 54° maal 80 180 is 24 R° bekomen. Zooals men bemerken kan, ligt het nulpunt bij de Fahrenheitthermometer beneden het nulpunt van den Celsiusthermometer, dit is het smeltpunt van ijs of zoo men wil het vriespunt van water. Het nulpunt van den Celsiusthermometer is dus geen absoluut nulpunt, beneden hetwelk de temperatuur niet meer zou kunnen dalen. Het is maar een betrekkelijk nulpunt, dat enkel door overeenkomst vastge-steld werd. Men had evengoed het vriespunt van kwikzilver, dat ongeveer 40 C° beneden dat van water ligt, voor nulpunt kunnen nemen. Bij het gebruik van den Celsiusthermometer is men wel verplicht op een andere, overeenkom-atige manier de temperatuien aan te duiden die beneden het nulpunt liggen. Dit doet men door het gebruik van het — (min) teeken. Zoo zal men in den winter, bij strengen vorst, spre-ken van een temperatuur van — 10°, waarbij men dan bedoelt dat de warmtegraad 10° beneden het nulpunt of vriespunt ligt. Het abso-lute, dit is het echte nulpunt, waarbij geen warmte meer aanwezig is, ligt nog heel wat lager. Theoretisch heeft men vastgesteld dat dit echte nulpunt 273° lager ligt dan het gewoon nulpunt. Het absoluut nulpunt is dus — 273 C°. Zooals wij hooger zagen gebruikt men bij den thermometer als uitzettende vloeistoffen kwikzilver of alcool. Daar kwikzilver op — 40° bevriest en op 357° kookt zal men de kwik-zilverthermometer slechts gebruiken voor het meten van de warmtegraden liggende tusschen — 40° en 357° ; alcool daarentegen bevriest op — 140° en kookt op 78°. Alcoolthermometers worden dus maar gebruikt voor het opnemen van temperaturen liggende tusschen — 140" en 78°. Voor het meten van zeer lage temperaturen, b.v. — 50° is dus enkel de alcoolthermometer te gebruiken, terwijl voor het opnemen van temperaturen boven de 78° enkel de kwikzilver-thermometer kan gebruikt worden. Voor het vaststellen van zeer hooge temperaturen (b.v. 200 à 300° en hooger) zooals die regelmatig voorkomen in de bakkerijovens, gebruikt men meestal metallieke thermometers of pyrometers, wèlke, alhoewel niet zoo ge-voelig als de kwikzilverthermometers, toch be-trouwenswaardige aanduidingen kunnen ver-schaffen en daarbij veel praktischer en veel gemakkelijker te behandelen zijn. Aloïs Van Loy. Over de Bakkerijtoestanden. De Heer De Clerck heeft dus den alarmkreet voor de bakkers geslagen, maar tevens heeft hij ook het vaan der verdediging opgestoken. Is het nog te vroeg thans reeds te beraadsla-gen en plannen voor de toekomst te maken, nu de bakkers als in een kar gespannen zijn en men niet weet wanneer de oorlog zal ein-digen ? Mijns inziens, zou men van stonden af niet krachtig genoeg kunnen aandringen op het stichten van eenen sterken bond, waarvan ieder bakker die zijne belangen behartigt, 't zij groot of klein, het zich als een plicht zou re-kenen deel uit te maken, 'nen grooten en sterken

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software.  

Il n'y a pas de texte OCR pour ce journal.

Ajouter à la collection

Emplacement

Périodes