Zondagsblad: letterkundig bijblad van Vooruit

1006 0
close

Pourquoi voulez-vous rapporter cet article?

Remarques

Envoyer
s.n. 1916, 23 Janvrier. Zondagsblad: letterkundig bijblad van Vooruit. Accès à 23 avril 2024, à https://nieuwsvandegrooteoorlog.hetarchief.be/fr/pid/nk3610xg80/
Afficher le texte

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software.  

ZONDAGSBLAD ZONDAG 23 JANUARI 1916 Bijblad van " VOORUIT „ Nr 45 Prijs 5 centiemen Het Sprookie van Dichtersheim Toen Myrrha ter wereld kwam, werd zij geschaakt door de schoone tooverfee Idea. ...Het was nacht. De hooge palmen wiegden in den wind en de bronnekens fluisterden zilveren liedekèns aan de rozen, die waren ingesluimerd in een gouden droom van liefde. Door de hooge boomen, rijzend in onmachtig verlangen naar de onbegrepen sterren, stil en plechtig staande in de wijding van den zomernacht, gleed, als een adem van zuiverheid in de slapende weelde van het land, de ziel van den kussenden wind, en de bladeren, gewekt door die heilige aanraking, bewogen in lange sierlijke golvingen, zich uitspreidend en wegstervend van kruin tôt kruin, of in kleine, haastige tiillingjes, als het gewiek van duizenden vlinders in den s^errennacht Licht als een droom gleed Idea over het slapende land-schap.Zij had het kind ontrukt aan de liefde zijner ouders, maar goud achtergelaten, een schat van goud, die misschien wel geluk en zegen brengen zou in de nederige woning. Nu gleed zij, met den dierbaren last in de armen, licht ah een droom over het slapende landschap. Een zacht geruisch kwam uit de verte tôt de wonder-schoone fee, en het eentonig klagen dier geliefde muziek tooverde een glimlach van blijde verwachting op haar gelaat. Dat was de zee —• de ou de, de groote, de weemoedige zee. Nu lag zij, onmerkbaar deinend, klagend haar oud lied aïî weemoed, in het zilverblauwe licht der maan. In zachten rhythmus zweefde een gouden gondel naar het strand, getrokken door vier blanke zwanen en om-stuwd door een vlucht van witte duiven, die om het goud-stralende vaartuig wiekten als teeder-levende gedachten van zuiverheid en onschuld. Idea steeg in de gondel en stiller nog gleed het vaartuig over de wateren. Wisten de golven dat een hulpeloos wezentje aan haar was toevertrouwd ? Ze ruischten zoo innig, ze zongen zoo zacht en zoo droomvol, het klonk als het streelend wiege-lied van een moeder voor haar slapend kind... Zij dreven heel den nacht, en het kindeken sliep, en de witte duiven spreidden hare blanke vleugels over zijn on-schuldig hoofdeken... Toen verbleekten de gouden sterren en over de wateren, die vredig ruischten in hun plechtige eindeloosheid, gloor-de het licht van een nieuwen d'ag. Trager roeiden de zwanen, stiller gleed de gondel over de zee, en toen het heelemaal licht geworden was, wiegelde het slanke vaartuig in gracielijke rust aan den oever van een heerlijk eiland. Als een verzinnelijkte droom van weelde en schoonheid lag het daar, het geheimzinnige Dichtersheim, in de glorie van een prachtigen zomermorgen. Hier was het hoofdgebied der toovergodin, en van hier uit heerschte zij, met onbe-grensde macht, over de wonderen der zee. Een eeuwige jeugd bloeide in dit zonnig verblijf. Een staalblaruWe, vlekkelbOze hfemel breidde zijn majtesteit uit over de wonderheden, die lijk pari.dijzen waren opgerezen uit de diepten van den oceaan ; bloemen van staag- afwis-selende vlammende kleurensymfonieën tooverden tusschen hemel en aarde bedwelmende wolken van aromen en ont-vouwden triomfantelijk, in den nimmer verbleekenden zon-ntgloed, haar overvloedige levenskracht en haar bovenaard-sche schoonheid van vormen, gebaard in een land van lied en droom; hooge boomen verhieven als reuzen hun blader-rijke kruin, trotsch als de zielen van dichters, die rijzen willen uit de gemeenheid van omlaag naar de reinheid ni de hoogte ; en overal en altijd, van den rooskleurigen dageraad tôt den paarsen zonnedood1, klonken de duizend-voudige hymnen van ontelbare vogels, die daar geboren werden in het goudlicht der zon, beminden en paarden b'j den wiegezang der winden en het geuren der rozen en vergeten, maar gelukkig stierven in een eind'eloos stralend vergezicht van loover, bloemen en zonne. Over zilveren keien, glinsterend in het gouden zaad van de bedding, murmelden duizenden beekjes, helder en vroolijk als de oogen van een kind, en hier en daar vielen watervalletjes van de schilderachtig-begroeide rotsen en fluisterden naïeve wijsjes van zachte bekoring, die alleen vernomen werden door de speelsche windjes in het riet of de gele hartjes der bleeke waterrozen. De stormen van de groote zee woedden nooit op dit wonderschoone eiland, waarvan de rust, zuiver en klaar was als een kinderziel en elke dag licht als een \lottende droom... Steeds was de hemel, van den morgen tôt den avond, en van den avond weer tôt den dageraad', rein en onge-rept. Daar was geen winter op het eiland, daar was geen laagheid, geen kommer en geen ellende. De drie jaarge-tijden, lente, zomer en herfst, volgden elkander in besten-dige orde op. Den zomer kende men alleen aan de meer indrukwekkende stilte en somberheid der maagdelijke bosschen, terwijl de bruine herfst zijn zegevierende in-trede deed op Dichtersheim met een rijken oogst van zoete peren en purperen druiven. , Hier zou de kleine Myrrha worden opgevoed ; hier was het dat Idea het hulpelooze kind opleiden wilde tôt het hooge doel, waarvoor het door haar was uitverkoren. Aan den oever der azuren zee stond een paleis van wit marmer, omslingerd door een groenen gordel van bloemen en loover en badend, als een schitterende symphonie van steenen weelden, zijn witte treden in den schoot der eindelooze blauwe zee en zijn sierlijke, blank-marmeren koepels in de oneindigheid van den hemel, die zich welfde boven Dichtersheim als een azuren droom van schoonheid.Plechtig, in het gouden licht van den nieuwen dag, gleed de fraaie gondel met de blanke zwanen naar het lustslot der toovergodin. Rondom het paleis lag in zilveren rust een breed en onbewogen water. Droomend staarde de purpereïi iris naar de eerste stralen der zon en langzaam ontplooide de roerlooze waterlelie haar witte bladeren voor den blon-den morgenluister. Ov'er het zilVerglanzige water met de blanke watterlelies

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software.  

Il n'y a pas de texte OCR pour ce journal.

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software.  

Il n'y a pas de texte OCR pour ce journal.

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software.  

Il n'y a pas de texte OCR pour ce journal.
Cet article est une édition du titre Zondagsblad: letterkundig bijblad van Vooruit appartenant à la catégorie Culturele bladen, parue à Gent du 1915 au 1928.

Bekijk alle items in deze reeks >>

Ajouter à la collection

Emplacement

Périodes