Allerlei: lezingen voor het kristene Vlaamsche volk

647 0
close

Waarom wilt u dit item rapporteren?

Opmerkingen

Verzenden
s.n. 1918, 14 April. Allerlei: lezingen voor het kristene Vlaamsche volk. Geraadpleegd op 28 maart 2024, op https://nieuwsvandegrooteoorlog.hetarchief.be/nl/pid/zp3vt1jj86/
Toon tekst

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software.

Vierde jaargang Nr 22. Prijs 6 centiemen. Gent, 14 April 1918. HOOFDREDACTIE : VROUWENSECRETARIAAT met medewerking van het Aegemeen SECRETARIAAT en het werk der$ VOLKSBIBLIOTHEKEN .. T-VT? CTD A A T .. ALLERLEI Beheee: PEPERSTRAAT, 17. —«o»— ABONNEMENTEN : PER JAAR fr. 3,25 ZES MAANDEN . . » 1,60 Weekblad voor ons Vlaamsche Volk. INHOUD ; Wat is de Mensch? — De Vlinder. — Naar Lourdes. ^ — Burgerplicht. — De Lucht. — Nog iets over den j Ring. — Vergelding (20e vervolg). — Luim. — Voor-drachten en Lessen. ( - ~~ ( Wat is de Mensch ? : Eenvoudig en toch zoo verhevene vraag, £ waarop een klein kind, dat nauwelijks in zijn i ontluikend verstand een vast denkbeeld kan c vormen, u de schoone onovertroffen woorden « van het gekend antwoord van den Catechismus f zal opzeggen. Het antwoord is beknopt ja, maar zoo ' snedig en klaar, dat het u ineens een juist < gedacht geeft van zijne geestelijke, zedelijke <■ en stoffelijke waarde en de wijsgeeren der < Oudheid, die nochtans een onsterfelijke be- ■ roemdheid verworven hebben, ver in de < schaduw stelt. 1 Bekend is de historische trek van Plato. die 1 na lang zoeken en studeeren einaelijk op de : vraag : « Wat is de mensch ? » beweerde : 1 « Een tweevoetig dier zonder pluimen », ' waarop een leerling een levend gepluimd < kieken medebracht, het midden de zaal wierp 1 en tergend spotte : « Ziedaar de mensch van ' Plato ». Doch. dit terloops gezegd zijnde, laten wij ' al die wijsgeerige gedachten varen en bepalen 1 wij ons met het beschouwen van den mensch < op ééne, wel juist niet de voornaamste, zijde, ; maar toch ook waardig eens overdacht te ' worden, namelijk : in zijne verhouding met de i geschapene natuur waarin hij leeft en zich ' beweegt. ! Ongetwijfeld is de mensch de koning der i schepping en dit wel door zijn wil en verstand : waarover hij vrij mag beschikken. i Wanneer wij nu één oogenblik nadenken en i rondom ons al de wonderen die zijn scheppend brein en genie bewrochten, gadeslaan, als wij ! nagaan-hoe haarfijn hij sommige wetenschap- : pelijke vraagstukken weet uit te pluizen, hoe > hij zelf door zijn rusteloos wroeten en woelen sommige natuurkrachten weet te bedwingen en ten beste te gebruiken, dan drukken wij volgaarne de koningskroon op zijn klam-bezweette slapen en kennen hem de heer-schappij toe over de stoffelijke natuur. Maar wanneer wij dan, zat gedronken aan die opwellende bron van hoogmoëd en fier-heid, eens in ons innigste binnen dringen en daar den grendel ontsluiten van een deurtje dat maar al te veel gesloten blijft, dan moeten wij, helaas bekennen dat wij tegenover zoo talrijke zaken onmachtig zijn om te gebieden, ze te beheerschen, of al ware het maar om te verwijderen hetgeen ons onaangenaam voor-komt. Maar neen, de grenzen vafi zijn rijk zijn ge trokken ; paal en perk is gesteld aan zijnf macht en in het doodgewoon dageiijksch lever komen duizende gevallen voçr waarop hij zicl vruchteloos het hoofd afmartelt om tôt een( oplossing te komen. Eén klein voorbeeld za dit beter doen inzien. Ge staat op eenen mooien, prachtigen zomer dag midden de goudgelegraanvelden die in de verte opdeinen, midden de zee van groenwie-gelende en blauwuitsprietelonde vlasstengels midden de donkere rijzende aardappelvelden die bij het geheimzinnig suizen van den winc elkander de gekste liefdeverklaringen toe-fluisteren.Daar zinkt ge, bij het' zicn van het over heerlijk panorama dat zich voor uwe ooger ontrolt, als van heilgen schroom bevangen oj de knieën en denkt onwillekeurig aan Hem di< dit ailes met zooveel beleid b :stuurt en schikt Maar terzelfdertijd verplettert u de schoonheic en grootheid van 't geer. uwe ziel geniet er uwe oogen verrukt; ge voelt d^ luwe luch klapwiekend tegen uw br- ^dend voorhoofc zoeven ; ge wilt hem verjageh. maar ever koppig vervolgt hij zijne plagerijen ; ge wilt d( witgloeiende zonnebol in het aangezicht starei doch ze spietst en spettert ongenadig met har< felprikkende stralen, tôt ge nog eens overtuigc van uwe onmacht, het hoofd nederbuigt. Daar sliert en wipt een grauwe musch, eei bloedroode appelvink, een aardig sijsje vai tak tôt tak of beweegt zich sierlijk zwirrelenc en zwenkend in het brandend hemelruim alweer bekruipt u de lust evenals die poveri vogeltjes eene vrije en onbelemmerde bewe gingskracht te bezitten ; ginds ver twittert ei twettert een leeuwerik uit een korenveld op gestegen zijne dankhymnen uit>; nu wensch gij dat wonder, nooit vermoeid orgeltje te be zitten, waaruit zonder verpozen de wonderst tonen, de heerlijkste klanken, zoo gloedvo rellen. Een woedend tempeest is losgeborsten ; al grimmige beren die hunne schuilplaatsen ont slopen zijn, grommen en grollen de rukwindei en spelen met het reusachtig menschenwerl als kinderen met kaatsballen ; de koning de schepping voelt zich alweer de kroon van he hoofd gerukt ; ge ziet het schuimen en spattei der witte branding na ; een paar roeiers vindei er een dolle prêt in hare macht te tergen; maa plots kantelt het schuitje om en de zee als eei reusachtige walvisch, verslindt d'onvoorzich tigen in hare ingewanden; handenwringem . en met snijdend gegil schreeuwt ge het nog : maals uit dat ge overwonnen zijt. Maar kom, vertoeven we niet langer bij d i ons omringende natuurelementen; hoe vaa , voelen wij ons in ons eigen gemoed, nietteger ; staande ons koningdom, niet beklemd, ijdei droef, gepijnigd, verscheurd? Hoe dikwijl vragen we ons zelf niet af wat er daarbinne • schort, hoe menigmaal trachten wij denafgrond : van ons hart te doorgronden waar onrust in i spookt, waar vrees in roert, vertwijfeling in i dwaalt, waar somberheid en melancolie haren i troon hebben opgeslagen, waar heimwee in l tart of het zoet-wrange verlangen der liefde iil plaagt en sart. Hoe zouden wij, die ons zoo dikwijls over-: meesterd gevoelen, dan nog wel preusch durven gaan op eene macht die ons misschien , enkele uren, luttele dagen kan bedwelmen, maar ons daarna des te dieper doet voelen dat l wij on der leiding en bedwang staan van eene hoogere Macht? Buigen wij dan voleerbied en ootmoedigheid onze verwaande hoofden, onze stijve nekken, ; voor Hem die de opperste Kracht is en op i wier oogpink en handwenk aile aardsche ; rijken, aile stoffelijke wezens, al wat eens uit . zijn scheppenden Adem ontsproot, weer in het t niet verzinkt. s Dan zullen we niet streven naar gezag noch t macht, maar bewust van de hooge plichten en l zware verantwoordeliikheid die er noodzakelijk i mede gepaard gaan, zullen we ons tevreden ; houden in onzen nederigen stand, en zijn we i bekleed met aanzien en aangesteld over î anderen, overluigd van d'Eene en Onvergan-1 kelijke Macht, zullen we Hem de noodige verlichting vragen om die groote kunst wel te i verstaan en ten goede te richten. i 1 De Vlinder. • Te ontwaken met de lente en sterven met de rozen, i Door zephiers zacht gewiegd te fladderen door de lucht - Of tusschen 't geurig groen de bloemekens te kozen, t In wisslend zingen, in wellust en genucht; ■ Doch inimer onvoldaan, in dartle vreugd, te zweven 3 Door veld en hot en wei, — ziedaar des vlinders leven, 1 Zijn ingeschapen aard. Hij is het zinnebeeld van 't onvoldaan verlangen, 3 Den drift die hier beneên aan elke bloem blijft hangen, - Tôt hij de aarde ontstijgt, en naar den hooge vaart. ) k. Naar Lourdes. Toen men in het kleine stadje vernam, dat Toinon naar Lourdes ging, barstte men in dolzinnig gelach uit. Maar de dolle prêt nam nog in hevige mate toe, als de dikke Frognard, met zijn groote 1 handen op den omvang van zijn maag, aller-- komiekst de verklaring aflegde : — Als die Toinon genezen terugkomt, dan s wordt ik kapucijn... k Doch voor hem, die den dikken Frognard kende, was de gedachte alleen dat hij kapucijn , zou worden, iets zôô onmogelijks, en zôô be-s lachelijks, dat de maaiers op het land elkander n uit de verte toeriepen :

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software.

Er is geen OCR tekst voor deze krant.

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software.

Er is geen OCR tekst voor deze krant.

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software.

Er is geen OCR tekst voor deze krant.
Dit item is een uitgave in de reeks Allerlei: lezingen voor het kristene Vlaamsche volk behorende tot de categorie Katholieke pers. Uitgegeven in Gent van 1914 tot 1918.

Bekijk alle items in deze reeks >>

Toevoegen aan collectie

Locatie

Periodes