Carolus: het weekblad van de Vlamingen

768 0
03 september 1914
close

Waarom wilt u dit item rapporteren?

Opmerkingen

Verzenden
s.n. 1914, 03 September. Carolus: het weekblad van de Vlamingen. Geraadpleegd op 28 maart 2024, op https://nieuwsvandegrooteoorlog.hetarchief.be/nl/pid/m61bk18h6k/
Toon tekst

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software.

CAROLUS HET WEEKBLAD VAN DE VLAMINGEN PRIJS PER JAAR : voor België fr. 2.50 voor Nederland .... f 2.— voor andere landen . . . fr. 5.— 4e Jaarg. Nr 36 — Donderdag 3 September 1914 Bureelen van het Beheer : — ' Bureelen van den Opstelraad : 8, OFFERANDESTRAAT, 8 - ANTWERPEN - TELEFOON 2178 PRIJS PER NUMMER : 5 Centiemen Aile brieven en mededeelingen dienen ten laatste Dinsdagavond ingezonden. BOMBARDEMENTEN De ondervinding, opgedaan in het verleden, alsook de îeiten uit den oorlog van 1870, toen je Duitschers bombardementen ondernamen Dp groote schaal, laten geen twijfel, aangaande Je belar.grijkheid dezer manier van optreden. In 't algemeen wordt aangenomen, dat, in strijd met hetgene zich doordoet bij een beleg in regel, het beschieten veel eerder de groote sterkten doet zwichten dan de kleine. Dit zou eenigszins kunnen begrepen worden, voor deze plaatsen, waar men de burgerlijke ( bevolking in overmacht aantreft, en deze, door de drukking, welke zij, in gegevene omstandig-heden, op den plaatselijken bevelhebber kan uitoefenen, onder den indruk van den schrik en de stoffelijke schade welke het bombardement veroorzaakt, haren invloed zou kunnen doen gelden. Echter, in de huidige groote, versterkte ste-den van onzen tijd, heeft het bombardement weinig uitwerksel onder dit opzicht, oindat het over de gansche stad tegelijk niet kan woeden ; het voorbeeld van Parijs, in 1870, alleenlijk beschoten in zijne kwartieren van den linker-oever is daar, om dit te bewijzen. Daarbij, de voornaamste versterkte steden van Europa, — en Antwerpen, Luik en Namen zijn van dit getal, — zijn omringd van eenen gordel van îorten, die het bombardement zeer moeilijk maken. De commandant eener belegerde stad moet eerst en vooral het garnizoen en de inwoners onder zedelijk oogpunt weten op te beuren ; bij moet aile mogelijke voorzorgen nemen tegen brand ; hij beveelt de inwoners zich te ver-schuilen in hunne kelders, enz. In de geschiedenis der beroemde veldtochten, zijn de gedenkwaardige beschietingen aan te stippen van Landau, in 1702, van Valencijn, in 1793 ; van Dantzig, in 1813 ; van Thionville, Péronne en Parijs, in 1870-71. Daargelaten de gevallen, dat het bombardement op zich zelf een aanvallingsstelsel vormt, maakt het nog deel van de krijgsbewerkingen Menqelwerk van "Carolus" ! eener geregelde verovering en biedt somwijlen een uitzonderlijk belang aan. Onder dit opzicht rangschikt men het beleg van Dantzig, in 1807; de belegering van Sebas-topol, in 1854-61 ; deze van Straatsburg en Belfort, in 1870-71. Eindelijk, befaamd gebleven bombardementen werden ondernomen, om zekere versterkte plaatsen" langs de zeekust te tuchtigen ; onder deze rekent men de beschietingen van Algiers, in 1682 ; van Genua, in 1684 ; van Tanger en Mogador, in 1844; van Bomarsund, in 1854; van Fou-Tcheou,in 1884. Kortom, het bombardement is een middel, door den belegeraar gebruikt tegenover eene versterkte plaats, om derzelver overgave of hare ontruiming te bespoedigen. Er zijn in 't verleden, voorbeelden van opene steden die zich niet verdedigden, omdat zulks tôt niets leidt, dan tôt plundering en moord van wege den overweldiger. Zoo handelde nu ook de stadsoverheid van Brussel. Om het bombardement der versterkte steden eenigszins te verschoonen, wordt het voorwend-sel aangewend, dat eene beschotene stad zich eerder overgeeft, en dat aldus het lijden en de ontberingen der inwoners spoediger een einde nemen. Wat de opene steden betreft, zij mogen nooit gebombardeerd worden, tenzij deszelfs bewo-ners, in strijd met de wetten van den oorlog en met het gedrag van Génève, op den vijand geschoten hebben. In dit* geval, neemt deze zijne weêrwraak. Dit mogen onze landgenooten, die geen sol-daat zijn, nooit vergeten. Ziedaar in 't kort, de wetten van den oorlog van het bombardement, onder beschaafde natiën. Wij moeten hier nu ook, om der waarheid wille, aanstippen, dat men op onze dagen nog zoogezegde beschaafde natien aantreft, die deze voorschriften met de voeten treden. En de oorlog is in zich zelve reeds verschrik-kelijk genoeg. Laat ons hopen, voor de eer der menschheid, dat hij de laatste weze ! De wetten van den oorlog Er wordt thans veel gesproken over de voor-waarden, in dewelke de oorlogen thans ontstaan en gevoerd worden ; wij achten het niet onge-past, hieromtrent eenige inlichtingen te geven. Eerst en vooral, de oorlogsverklaring. Op onze dagen is die verklaring aan geene enkele bijzondere formaliteit onderworpen ; het is voldoende, dat zij blijke uit een uitdrukkelijk daargesteld feit. Dit feit bestaat somwijlen in het zenden van een manifest naar den vijand, somtijds in het zenden van een ultimatum of laatste beroep — gelijk thans het geval was, welk het voorwerp van het geschil aanhaalt, en die overhandigd wordt door een gevolmachtigde van den vijan-delijken Staat. Maar, indien het ultimatum geene aanduiding bevat van het laatste uitstel tôt overeenkomst, moet de oorlog aangezegd worden door een vast bepaalde daad ; bij voorbeeld, het terug-roepen der afgezanten. Eens den oorlog verklaard, verwittigt elk strijdend land hiervan zijne bevolking, om vast te stellen welke rechten en plichten de oorlog voor hen in 't leven roept : eerst en vooral : de~ terugroeping onder de wapens. Men maakt ook den staat van zaken kenbaar aan de onzijdige mogendheden, om hen de wederzijdsche verplichtingen te herinneren, waaraan zij zich te houden hebben. De strijdende Staat mag deze die tôt de vijandelijke natie behooren, buiten het land drijven, voor zijne eigene veiligheid ; men staat hen een redelijk tijdverloop toe, om te vertrekken en meê te nemen wat zij bezitten. Degenen die in 't land mogen blijven, stellen zich onder de bescherming van den vertegen-woordiger eener onzijdige natie. Men mag ook aan deze uitlanders het recht ontzeggen, hun land te vervoegen ; deze maat-regel wordt doorgaans niet meer genomen, omdat hij groote gevaren kan na zich slepen. Tegenover zijne eigene landgenoten, neemt de oorlogvoerende Staat de maatregelen welke de toestand vereischt, zooals mobiliseering, op-eischingen, binnenroeping van al degenen die in den vreemde verblijven. De goederen der vreemdelingen kunnen onder geen voorwendsel verbeurd verklaard worden, ten minste voor wat den oorlog op vasten grond betreft. De staat van oorlog doet tusschen de strijd-voerenden de vriendschappelijke betrekkingen ophouden, die bestonden door tusschenkomst van hun vertegenwoordigers. De diplomatieke agenten zijn teruggeroepen. Wat nu de kwestie betreft van de gevolgen der oorlogsverklaring op de traktaten, bestaande tusschen de Staten véôr de oorlogsverklaring. zulks wordt op vele verschillende wijzen uit-gelegd.Het wordt thans bijna algemeen erkend, dat de oorlog maar rechtstreeks mag bestaan tusschen de strijdenden, en dat de bijzonderen daardoor in geene deele rechtstreeks mogen te lijden hebben. 't Schijnt echter weêr, dat de Pruisen het anders verstaan... Aile feiten, die niet gerechtvaardigd worden door de volstrekte noodzakelijkheid, van de vijandelijke macht te vernietigen of te verzwak-ken, worden verboden. De strijdenden zijn gehouden de lijken te eerbiedigen, ze te doen begraven en zich van-hunne persoonlijkheid te verzekeren. In aile krijgswetten wordt het plunderen van een lijk gestraft met wegjaging uit het leger, met de graadafneming en zelfs met de doodstraf, wanneer de dief den gekwetste doodt om hem te bestelen. Zeggen wij, om te eindigen, dat gelukkiglijk voor de eer der menschheid, al deze wetten gewoonlijk geëerbiedigd worden. Van gebrek aan krakelingen Maakt u angst een hongersnood ; Praatjes maken menschen dood, Die nog vrij door 't leven springen. DE ZONOIGE HERRIJZENIS door Fritz Francken Bekroond in den Letterkundigen Prijskamp van "Carolus" Eenieder der genoodigden droeg de herinne-ring aan de zilveren bruiloft der echtelingen Slingeneyer nog versch en onverwelkt in 't hoofd, toen op een goeien morgen, kort na de heugenswaardige feestelijkheid, een doodsbrief het schielijke overlijden der doorluchtige jubi-larisse aankondigde... Bloedverwanten en kennissen haddenontsteld hun rouwdasjes aangestrikt en na de begrafenis-:ermoniën, bleven er nog enkelen handenschud-dend en schouderkloppend in het sterfhuis achter, om den kinderloozen echtgenoot troost in te pompen. Dit was nu zoowat vijf jaar geleden. Zijn broer, Polydoor, had de verkensbeenhouwerij overgenomen en dreef het winstgevend zaakje voor eigen rekening verder. Meneer Slingeneyer had ergens in een stille wijkbuurt der stad, een oolijk burgershuizeken gehuurd, alwaar hij idyllisch rentenieren ging. Van lieverlede ge-wende hij aan zijn zoetsappig leventje. Sinds zijn voorbarige weduwnaarschap was hij nog tien pond verzwaard ! Wel peinsde hij bijwijlen aan zijnen kapblok, de klantjes van 't bedrijvig spekslagerswinkeltje en zijn vrouw zaliger, had hij 't land voor een uurtje, maar wanneer hij dan 's avonds met de vrienden te kruisjassen of te pandoeren zat, in "De Witte Leeuw", —^^■ | dronk hij een potje meer en de nare muizenis-sen spoelden met het koele biertje van zijn ge-weten .. Meneer Slingeneyer had een buik als een doopvont en diende er menig zielemiske voor. Zijn buitengewone zwaarlijvigheid maakte zijn beweginkjes eenigszins komiek. Naast kaart-spelen was tuinieren zijn uitverkoren liefheb-berij. Hij zelf kende weliswaar niet al te veel van 't vak. Een oud kordaat ventje uit het arm-huis hielp hem daarin, kwam voor een appel en een ei, gedurende zijn vrijen tijd het primi-tieve kweekerijtje beredderen. En samen overlegden ze dan wat er diende uitgericht, schoten ze als karnhonden aan 't werk, gingen ze broederlijk aan 't spitten, smakten ze de bonkige aardkluiten op zwierige kadansjes van schup en spaê uiteen, trokken ze cierlijke elipsen en cirkels bij middel van eindjes touw, reven ze dorre blaêren en sprok-kelhout van 't grindpaadje, snoeiden en griffel-den en rakelden lijk doortrapte ambachtsliên. En ten uitkomende, als heel 't gedoe in bloei sprong en allerzijds nieuw jong leven opfleurde, voelden ze ook eénzelfde blijde verwachting hun hert doorpopelen, glommen hun \erbaasde oogjes lijk stukjes zon in hun opgetogen aan-gezicht.'t Gebeurde raar dat Slingeneyer bezoek ontving. Buiten zijn gehuwde broer huisvestte er geen ander familielid in de stad. Kwam er echter iemand op visiet, nog geen kwartiertje waren ze onder dak, of hij lokte ze met een loreleyische aanhaligheid naar zijn moeshof. Daar moesten ze heel 't spul afzien. Met bree-den armzwaai molenwiekte hij dan te midden van zijn plantage, wees naar gelang van 't sei-zoen op peterselie, selder, porei, radijs, knol-lekens, kropslâ, op de bloeiende aardbezie- en frambozenstruiken langsheen het wegelken, de verfomfaaide, dorre peren als leêren buideltjes aan den takkenharrewar van den ontsapten fruitboom bengelend, de perkjes met viooltjes, anjelieren, krysanten, géraniums en eenige exemplaren wondersoortige artsenijkruiden en vetplanten... Bij 't eerste morgengloren kroop hij 't bed uit. Voor koffiestond bij 't schoone getijde, be-sproeide hij bloemen en planten. Aan iedere hand een gieter, zoo kloefte hij den hof in, wiegend als een veerman op zijn schuit, wiedde en reinigde en harkte dat het een aard had. En zoodra de zon boven 't omheinigsmuurken uit-piepte, edelsteende er een schattigheid van dauwdruppels over 't plantsoen als bij een juweliersuitstalling, schitterden bepareldebosch-jes en struikjes als een stel lilliputteriaansche kerstmisboompjes... Om zeven uur klokslag klonk Marjan's roep : — Menier, de koffie ! Dan smakelijk ontbeten : lichte krakende broodjes met geurig dampende koffie. Daarna vluchtig de krant ingekeken, den gouden nijp-bril op 't sopke van zijn pokdaligen neus, en dan wasschen, aankleeden, een toertje maken, even aanloopen bij Polydor, wat kletspraten met de luitjes, tegen halftwaalf een bitterken geborreld iu den "Monico" en van daar huis waarts. Stevig gemiddagmaald, een dutje ge-daan, wat gemooscht in den hof en dan naar "De Witte Leeuw". Daar vond hij geregeld zijn partners van 't kaartspel : Meneer Vervliet, rustend onderwijzer ; Meneer Vingerhoets, koopman in garen, nestels, saai en lint ; Sooi Waterschoot, kaalhoofdig seefrentenierke van tegen de zestig. Om negen uur staakten ze 't spel, bespraken nog een poosje de bijzonderste voorvalletjes van den dag en scheiden met het geijkt-kameraadschappelijke "tôt morgen !" Om halfelf ronkte Meneer Slingeneyer lijk een bloeddog, lekkertjes in de wollen sargies ge-moffeld...Aldus verliep goedsmoedig en storeloos het abele leventje van Meneer Slingeneyer, sinds den dag waarop hij hossebossend achter een sombere iijkwagen, zijn knorrige eega naar het l/ûrl/Vin^ Karralairlo Hier begint eigenlijk de heroïeke liefderol van Slingeneyer. 't Was middag. En gelijk altoos had hij zijn keurig dineetje appetijtvol met gulzige slokjes Eau-de-Vïchy verorberd. Hij luiwammesde in zijn achter-buurtsch hovinkje en keek vergenoegd naar de ordelijk aangelegde moesbedden en bloemmot-ten waarover het prettige lenteweertje broeide. Hoog in den wolkenloozen hemel meystreelde 'tzonneken op zijn gulden harp, en 't prille licht tokkelde scheppend en weldadig langheen 't uitsprietelend gewas. Binnen huismoederde Marjan, de meid. Ze ruimte het eetgerei van de tafel en Slingerneyer hoorde hoe ze teljooren en schotels en roemers en vorken al klikklakkend in 't afwaschwater plonsen liet. Hij bukte zich amets en plukte wat onkruid weg, scharrelde daar wat mestaar-de rond een ontworteld stengeltje, dabde wat verder weer met pootige vingers een putteken, om er straks mogelijk een armtierlijk struikje in te verplanten. Hij had heelemaal geen lust om een uiltje te snappen. De bloemen verbloed-den hun rijk koloriet in de dansende zonnig-heid. Steenviolier en géraniums doorpoeierden de lucht met geurige vanielje-atoompjes. Witte vlinderkens klapwiekten van kelk tôt kelk ; luchtig en zoetekens wiewouterde er een win-deken over 't struweel, zefierde 't door de won-nigheid van den bloeienden perelaar. Meneer Slingeneyer beaaide die maagdelijke bloesemweelde met verteederde blikken.en vol zalig snoof hij de als appelcienschilen prikke-lende aromen op. Hij stond in zijn hemds-mouwen die in 't briesje sneeuwig rond de gekruikoorde armen oppoften. Zijn beenen steunden als een dobbel leertje onder de bui-kige romp. Hij voelde zich zôo welig, zôo doorsidderd van levensvreugde en herleefde en verjongde in de lentedavering der schoone maand Mei... In dutten had gij bepaald geen deun, in ar-

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software.

Er is geen OCR tekst voor deze krant.

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software.

Er is geen OCR tekst voor deze krant.

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software.

Er is geen OCR tekst voor deze krant.
Dit item is een uitgave in de reeks Carolus: het weekblad van de Vlamingen behorende tot de categorie Vlaamsgezinde pers. Uitgegeven in Antwerpen van 1911 tot 1914.

Bekijk alle items in deze reeks >>

Toevoegen aan collectie

Locatie

Onderwerpen

Periodes