Carolus: het weekblad van de Vlamingen

1187 0
19 februari 1914
close

Waarom wilt u dit item rapporteren?

Opmerkingen

Verzenden
s.n. 1914, 19 Februari. Carolus: het weekblad van de Vlamingen. Geraadpleegd op 20 april 2024, op https://nieuwsvandegrooteoorlog.hetarchief.be/nl/pid/vt1gh9d625/
Toon tekst

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software.

^2^HET weekblad VAN DE VLAMINGEN voor Beig^1"'S PER JAAR : tr 2 50 Jaargang,Nr 8 — Bonderdag 19 Fcbruari 1914 PR1JS PER NUMMER : 5 Centiemen voor Nederland . . . . f 2.— Bureelen van het Beheer : — Bureelen van den Opstelraad : Aile brieven en mededeelingen dienen voor andere landen . . . fr. 5.— 8, OFFERANDESTRAAT, 8 — ANTWERPEN — TELEFOON 2178 ten laatste Dinsdagavond ingezonden. Eene Meeting te Brussel Te Brussel werd Donderdag een groote volksvergadering gehouden, waar als sprekers optraden : de socialistische advokaat Alb. De Swarte, Pastor Hugo Verriest en August Vermeylen, leeraar aan de Brusselsche Hoogeschool. Uit de redevoering van Prof. Vermeylen vol-gende brok : « Ik begrijp waarlijk niet, waarom er uit-zonderingsmaatregelen voor Brussel moeten ge-nomen worden. Als het beginsel moedertaal voertaal goed is te Gent, Antwerpen of Luik, waarom is het dan ook niet goed te Brussel ? Als het te Antwerpen, Gent en Luik op het ge-zond verstand steunt, waarom mag er te Brussel van het gezond verstand afgeweken worden ? Er zijn te Brussel kinderen wier moedertaal het Fransch is en anderen wier moedertaal het Vlaamsch is. Waarom dan niet klassen met het Nederlandsch als voertaal, naast klassen met Fransch als voertaal ? Dat eischt de gelijkheid en de eenvoudige redelijkheid. Maar die uitzon-deringsmaatregelen hebben hier geen ander doel dan de stelselmatige verfransching van al wat in Brussel nog Vlaming is. » Pastor Hugo Verriest sprak volgende rede uit : « Als ik dezen avond voor u spreken kom, zal ik niet zeggen dat ik het doe met ontroerd gemoed, maar toch met een gevoel van angst. Het is de eerste maal van rnijn leven, dat ik in zulke openbare vergadering spreek. Ware het een politieke vergadering, ik zou zeggen, pastoor Verriest, gij zijt verdoold. (Gelach). 't Is met een gevoel van angst en vrees, dat ik optreed, zegde ik. Want ik zie aan uw aller oogen, dat gij u afvraagt : Wat komt die pastoor hier doen ? Welnu, dat wil ik u in enkele woorden zeggen : ik kom hier spreken van den nood van mijn volk, den onbewusten nood van rnijn volk. Ons eerste werk als pastoor, het grootste werk van ons leven, is : ons volk te beminnen. En wanneer men mij, die thans 74 jaar tel, vraagt : Pastoor, hebt gij uw volk bemind? Dan antwoord ik uit 't diepste van mijn ziel : Ja, dat heb ik gedaan. (Stormachtige toejuichingen). Ik heb mijn volk bemind ; ik heb medelijden met het volk, want ik ben zijn kind. Reeds vôôr vijftig jaren heb ik mijn luisterend oor gaan leggen aan 't hart van mijn volk, en heb geluisterd naar zijn nood. Het volk, als volk, had toen in Vlaanderen geen licht. Het kende zijn verleden, zijn groot-heid, zijn rijke gaven niet ! Het volk van Vlaanderen mispreeszichzelven, helaas, ja ! De geest van Vlaanderen en van den Vlaming wordt in den vreemde geacht. Alleen in eigen land werd hij niet geacht. (Toejuichingen), Dat is nu misschien aan het afdrijven. Maar als ik een kind was, was het zoo. Een volk is gelijk een man. De nood van de menschen, van het kwade volk, is te drinken, van overdaad te doen. Dat is een bekende nood. Doch er is een diepere nood, 't is het gebrek aan licht, het misprijzen voor eigen beschaving. Gij heeren van de Kamer kunt in dien nood verhelpen. (Stormachtig applaus). Jk zeg u dezen avond, en onthoudt dat wel van den ouden man : Dat Vlaamsche volk, zoo verach-terd destijds, komt thans stillekens op naar boven en 't wordt een overweldigende zee... 1k zeg u dat Vlaanderen opkomt stillekens aan. fHerh. toej). Ja, dat is geen deklamatie, ik heb het be-leefd, ik heb het gezien. Ik heb den tijd gekend,, dat er in geheel Vlaanderen geen een Vlaamschgezind student was. Hebt gij dien tijd gekend?... Geen een was er. — Maar gij, heer pastoor, zult gij zeggen? 1k ook niet! (Gelach). Op de 600 studenten in 't klein seminarie te Roeselaere was er geen één, die een adres in 't Vlaamsch op een Vlaamschen brief had durven schrijven, Thans zijn er in Vlaanderen wel 4000 Vlaamschgezinde studenten, en die vierduizend kunnen tellen voor veel meer, want zij kunnen vechten voor twee. (Gelach en applaus.) De toekomst kunnen wij niet meer verliezen. (Geestdriftige toejuichingen.) Den dag van morgen kunnen wij verliezen, de toekomst nooit ! Overal spreekt men langs om meer onze taal. De burgerij zegt : « Het is maar jammer dat wij geen schoon Vlaamsch geleerd hebben ! » Te Brugge is een bond van edele dames ge-sticht, die bijeenkomen om schoon Nederlandsch te spreken. (Applaus.) Vroeger was er geen roering onder de Vlaamsche vrouwen. En nu!... 800 Vlaamsche meis-jes zonden mij onlangs een telëgram van geluk-wenschen. (Toej.) Er zijn thans 6000 meisjes ingeschreven in onze Vlaamsche bonden. 't Zijn meisjes, pas op, daar kunnen al de Kamerheeren van Europa niets tegen doen. (Gelach en toejuichingen.) Indien men nu moest stemmen over Vlaamsch of Fransch,dan zouden onze menschen eenparig roepen : Wij vragen volledige rechten voor het Vlaamsche volk... — een pastoor mag dat niet zeggen, maar — of wij werpen u al te samen buiten ! (Eindeloos applaus). Hetgeen ik u hier van avond vertelde, zegde ik reeds voor vijf en twintig jaren... 't Is maar een oude les die ik herleere en herleze... Ik hoop dat zij u welkom is en groet u. (Langdu-rige ovatie ; de geestdrift is ten top en honder-den toehoorders wuiven met hoeden en zakdoe-ken.De slotrede van A. Vermeylen was van een buitengewone en helderziende krachtdadigheid : « Bedenk het wel : Wij staan hier voor geen vraagstuk van ondergeschikt belang, maar voor het nationale vraagstuk zelf. En dat staat boven aile partijen-politiek. (Applaus). En daarom zeg ik u, in het voile besef van den ernst mij-ner woorden : laat u niet ten dooden opschrij-ven, geeft ditmaal niet toe, gaat tôt het uiterste. En worden we toch overwonnen door de samen spanning van domheid en haat, arglist en laf-hartigheid, het worde dan de oorlog, zonder meedoogen en zonder genade, de oorlog die niets meer ontziet en niemand meer spaart, de onbarmhartige strijd in de verkiezingen tegen wie ons verraden heeft, tegen al wie niet in deze zaak met ons is, welke ook de diensten mogen zijn die hij zijn partij bewezen heeft. (Salvo van toejuichingen.) Het worde de oorlog, de tweedracht en de scheuring in iedere partij ! (Nieuw applaus). Het gaat hier om iets hoogers dan de vrede in de partijen. (Toejuichingen.) Wat wij ver-dedigen is ons bestaan zelf ! Wij willen ons niet laten kapot maken ! (Langdurige toejuichingen.)w « « • _ « Internationale Peperbollen De Prins van Huit Chateaux en Espagne zal nu wel spoedig zijn ambt van koning hebben aanvaard. De Europeesche mogendheden hebben nog ambities, ze zijn als die schrijnwerker die al zijn kasten in elkaar heeft zien zakken en toch nog maar dadelijk een nieuwe begint. Op het gebied van het maken van koninkrijken is Europa al even ongelukkig geweest. Het pro-beerde het Nederlandsch-Belgisch koninkrijk en het valt in elkaar. Een paar maal probeerde men het met een Fransch koninkrijk en het zakte ook in elkaar, tôt een vrij platte republiek. Polen verdween in bloed en moord ; ook als Napoléon zelf de hand aan 't werk sloeg viel zijn bouwsel weer ineen zoodra hij zijn hielen had gelicht. De Prins van acht luchtkasteelen schijnt dat niet al te goed te begrijpen. Zelfs als het er opaan kwam eenvoudige provincies te maken, dan nog ging Europa het scheppings-werk slecht af... Zoodat de historié ons ten slotte de overtuiging geeft, dat Europa, falend met koninkrijken en provincies,nog niet eens in staat is een fatsoenlijk dorpje te maken. Men moet al zeer begeerig wezen naar een bladzij in de Geschiedenis voor zijn privé gebruik, om zich als Prins van een paar degelijke Duitsche hofsteden te laten lijmen voor een kroontje aan den zelfkant. Het gaat raar met den smaak van de volkeren. Als op hun rug eenmaal een troon staat, dan houden ze niet op, of er moet in den vorm van een gezalfd lichaam ook nog een menschelijk ballast bij. En zoo dat niet, dan moeten ze tenminste een ongezalfd lichaam hebben, waaraan de lucht nog hangt die een bad in de stembus meebrengt. Onder de nietsom- Mengelwerk van "Carolus" 8 MIJN WONNIG LAND door OSCAR SIX — Want, bezeten van den duivel, zijnze! Zijn klauwen klemmen hunne ziel, Satan huilt van genoegen om zijn nieuwe prooi, zijn staart krinkelt en bliksemt in de duisternis. Zijn oogen laaien met phosphoorglans, z'n schrik-kelijke muile miauwt, en Wademtver-gif als een verveerlijke drake... Maar hij en ging niet verder, heel de kerk stond overhoop. Er kwam een huivering gekropen langs de ruggegraat der geloovigen; hun haren rezen ten berge, hun oogen draaiden van verveerdheid inhethoofd, en wen de klokke voor de gestorven zielen kloeg, daarboven ieverst in den nacht, liep er een vrouwe naar het koor. de blikken verwilderd, de armen en den mantel wijd open, en ze huilde, ze gilde : — Hulp... Hulp! menheere pastoor... — Ik ben van den duivel bezeten ! Ze klauwde de beide handen in den hais. — Ik voel hem... 0 help me, help me... hij heeft me vaste met zijn scher-relende stinkende pooten ! En ze storm- m de naar voor, ze schreeuwde en gilde als een waanzinnige voort. Een oudje was van verveerdheid van den stoel gestuikt, en lag daar te sper-telen en kruiskens en benedicties te maken. Maar de andere stormde naar den pastoor. Heur stemme snokte in de keel en de priester wou heur bedaren, De mannen kwamen aangeloopen en hielpen de ongelukkige buiten. Ze was zot geworden, plotselings razend zinneloos, en langs het open-staande portaal walmde nu de koelte, en het klagen van de klokke over de diepe gewelven. Charel, aangedaan en ontroerd, was huizewaarts gegaan. De maan, van ach-ter de ijlende wolken, blikte bijtijds op de graven, en in de hage van het kerk-hof frutselde de wind. De oude kloefkens kletsten op de steenen, de zwarte kapmantels wemel-den in spookgedaante ondereen, en uit den klokkentoren schreeuwde een uil, dat het verveerlijk klonk in 't bewogen geluchte daarboven. Charel was vol vreeze. Hij bepeins-de zijn zondig bestaan, en dacht weer aan de gelukkige dagen van weleer. Ha, wat was het leven van de doo-laars benijdenswaardig en schoon, aan het zijne vergeleken. Er vloog een vogel door de nacht, een fladderende vledermuis, of een on- bekende, gedrochtelijke beeste. Hij trok zijn hoofd in, tusschen de schouders, en toog zwijmelend voort. Ver, aan den horizont, zag hij weer, voor de eerste maal, de glanzende Venus uit de wolken komen, en gelijk een eeuwigdurende lampe, stil en be-weegloos hangen boven zijn huis. X Zijn bundeltje banknoten was al-lengskens aan gelijk een grepe sneeuw in 't zonnelicht verzwonden. En telkens dat hij naar boven ging verminderde het zoodanig, dat hij weldra de tijd kon voorzien, dat zijn laatste brief je, glad als een paling uit zijn vingers zou slieren. Zijnonophoudelijke braspartijen kos-ten hem veel geld. Hij ging soms met enkele vrienden naar het grootste hôtel der naburige stad ; hij at er al wat lekker was, dronk "Romané" en ''Nuit St. Georges" in overvloed, en besproeide het overvloe-dige maal met bruischenden "Moët & Chandon", of schuimenden "Drapeau Américain", die in zijn neuze straalde. Dan bleef het rijtuig, heel den na-middag op hen wachten aan de deur, en als het maal genuttigd was, deed hij hen voeren naar de plezierigste taveer-ne van de garnizoenstad, in de nabij-heid van de rijschool gelegen. Hij verbroederde er met rijke lui, jongens uit den adel, blinkende, vergul-de, jonge officieren. Hij lachte met de meisjes, vond ze mooi, deed als een welopgevoede jon-ker doet, en betaalde meestendeels het gelag, in grenzelooze vrijgevigheid, en onbeperkt genot van alsaan geld te kunnen verteren. Zijn tocht naar Parijs, en vooral zijn avonturen te Brussel hadden hem dui-zenden franks gekost, en zijn dagelijk-sche bezoeken aan "Het Waterhoentje" vergden hem uitgaven die geen jaren konden duren. Hij had er nooit aan gedacht zijn geld tegen goeden intrest uit te leenen. Hij was er gelukkig om, het steeds bij de hand te hebben, om het met open armen of het waar naar aile win-den uit te strooien. En als Meelnie droevig scheen om zijn twistig ge-doen, herhaalde hij haar altijd zijn banale levensopvatting : —- Meelnie, meiske, achter ons ver-gaat de wereld ! Hij voelde toch de onweerstaanbare drang te groot; hij voelde toch het on-bewuste geweld te hevig, dat hem ein-delijk weer medeslepen zou, terug op den weg van zijn vroeger leven. Daarom moest het o-p... op, daarom moest het allemaal weg, hoe eer, hoe beter. Dat geld, en had hem niet eens het

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software.

Er is geen OCR tekst voor deze krant.

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software.

Er is geen OCR tekst voor deze krant.

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software.

Er is geen OCR tekst voor deze krant.
Dit item is een uitgave in de reeks Carolus: het weekblad van de Vlamingen behorende tot de categorie Vlaamsgezinde pers. Uitgegeven in Antwerpen van 1911 tot 1914.

Bekijk alle items in deze reeks >>

Toevoegen aan collectie

Locatie

Onderwerpen

Periodes