Het tooneel

1222 0
24 november 1917
close

Waarom wilt u dit item rapporteren?

Opmerkingen

Verzenden
s.n. 1917, 24 November. Het tooneel. Geraadpleegd op 19 april 2024, op https://nieuwsvandegrooteoorlog.hetarchief.be/nl/pid/4b2x34ng9b/
Toon tekst

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software.

Het Tooneel 3e Jaargang Nr 11 — 24 November 1917 Beheer en Redactie : Kerkstraat, 13, Antwerpen 15 Centiem Mej. VALERIE BELLYS, van de «Nieuwe Operavereeniging» «Anvers - Palace». Kon. Ned. Schouwburg " Magda „ «Magda» of «Het ouderlijk huis» was het derde in de rij van de dramatische wérken van den ge-kenden Duitschen dramaturg Hermann Suder-mann. Met zijn eersteling «De Eer» behaalde hij een succès zooals nog nooit een drama was te beurt gevallen, zelfs niet aan «Cyrano de Bergerac», dat nochtans aan zijn auteur de mooie som van anderhalf millioen opbracht. Waar de Duitsche kunst tôt dan toe nog niet doorgedrongen was, daar deed zij hare intrede met «De Eer». Daarna kwam «Sodoms Onder-gang» dat met een matig succès weldra ten on-der ging, maar Sudermann nam een schitt.erende revanche met «Heimat» of «Magda». Ook dat werk deed de wereldronde met Duse ,Réjane en de groote Sarah Bernhardt in de titelrol. Met zijn latere werken heeft hij nooit meer dien reu-zenbijval genoten... Aan zijn groote reputatie is echter in de laatste jaren wel getornd en zij die hem vroeger wel in de wolken verhieven en hem den grootste der moderne dramaturgen uitrie-pen, zongen weldra een toontje lager. Ver boven hem staat Gerhard Hauptmann, en de bevoegde criticus Julius Hart zegt, dat deze laatste staat tôt Sudermann als Ohnet tôt Zola. Voorzeker, hij is een knap theaterman, een van de bovenste plank, die Sardou's en Dumas' kwaliteiten vereenigt, zegt Max Geiszler, maar hoe men hem den rechten erfgenaam van den jon-gen Schiller durfde te noemen is hem onbegrij-pelijk.Op tooneel- en romangebied vermag hij ailes in zooverre dat ailes niet tôt het innerlijke zie-leleven thUis hoort. Op het tooneel brengt hij de schitterendste beelden, de pakkendste sloteffek-ten, verrassing en spanning, in een woord, hij kent al de trucs en de ficelles die een knap too-neelbaas kennen moet. Door zijn eerste werken werden de Fransche zedestukken teruggedrongen en kwam en weldra ook werken van andere Duitsche schrijvers op hun eigen nationaal tooneel. Sudermann is geen zuiver naturalist in de enge beteekenis van het woord. Voor de oude roman-tieke rommel wist hij genoeg te pas te brengen om den doorsnee - toeschouwer voor zich te win-nen en vooral die schouwburgbezockers die be-weren eerst en vooral van moderne kunst te wil-len genieten. Tendenz vooral brengt hij op het voorplan en zooals we reeds vroeger zeiden bij de bespreking van stukken met moreele of sociale strekking van Brieux en sommige van H. Heijermans, zijn zulke werken gedoemd hun tijd niet te overleven. Stellig, wij zeiden het reeds, is Sudermann be-kend met de theatertechniek als niet een... Hij plaatst U aanstonds in 't miclden van de hande-ling en maakt U onmiddellijk bekend met de karakters, doet de aandacht en de spanning steeds crescendo gaan en de dialoog is zeer vlot en ge-kleurd.Maar van het natuurlijk konflikt der karakters, het uitbeelden van de innerlijke menschen, het weergeven van neigingen en passies, en hun lo-« gisch samengaan of tegen elkander botsen, daar is bij Sudermann geen spraak van en hij staat dus bij Hauptmann, die getoond heeft dat te kun-nen in «De Wevers» en «Voerman Henschel»,wel ten achter. Er zou nog veel te zeggen zijn over Sudermann, maar de plaats ontbreekt en wij moeten ons dus bepalen bij de bespreking van «Magda». Deze vrouw wil zijn een onafhankelijke vrouw, die haar leven wenscht te lëven : vivre sa vie!---Daarom verzet zij, de zeventienjarige, zich tegen den wil van haar vader, den overste, die van haar eischt dat zij huwen zal met den dominé Reff-terdingk; maar liever dan toe te geven trekt zij de wereld in. Eerst wordt zij gezelschapsjuffer, dan pianojuffer en eindelijk chanteuse in een tin-geltangel. Zij knoopt kennis aan met een stads-genoot von Keller die, na zich goed geamuseerd te hebben, zijn liefje zonder meer vaarwel zegt. De liefdesbetrekking heeft gevolgen : — Magda wordt moeder van een zoon. Zij werkt en stu-deert hard en wordt eene beroemde kunstzang'O-res. Op een muziekfeest in haar geboortestad uit-genoodigd, komt zij na twaalf jaar afwezigheid terug en wordt feestelijk onthaald en gevierd--De lust bekruipt haar het geboortehuis eens terug te zien — blootweg curiositeit — en door toedoen van haar zuster stemt de vader er in toe zijn dochter terug te ontvangen. De overste wil Magda op het goede pad terug brengen en dwingt von Keller zijn fout van vroeger goed te maken. De regeeringsraad stemt toe op voorwaarde dat Magda afstand doe van haar kind, dat zij beiden later eerst zullen erkennen en aannemen. Magda weigert op die voorwaarde in te gaan en wanneer haar vader die weigering verneemt wil hij haar dooden met een revolver, — maar een beroerte smakt hem neer en aldus komt er een -. gelukkig einde aan het drama. Een gelukkig einde, zeggen wij, en terecht, want wanneer het konflikt zijn hoogtepunt gaat bereiken en wij denken dat in den strijd tusschen die twee zeer verschillende karakters en menta-liteiten de gezonde rede en de echt menschelijke moraal de bovenhand zal krijgen, trekt de schrij-ver zich .erug uit onmacht en lost, door een beroerte van den ouden vader, doodeenvoudig de tnoeilijkheid op. * Die oude overste.. de verdediger van de oude le-vensopvatting, de goedzakkige, onbenullige dominé, de ' raisonneur» van vroeger en «Magda», zij allen doen heel het stuk door niets dan over zedelijkheid, vrijheid en onafhankelijkheid decla-meeren op de meest bombastische manier. Het is niet mogelijk ze te volgen zoo uitgebreid en ver-velend wordt hun gesprek. Magda vooral, — de vrouw met haar zoogezegde kunst, haren pape-gaai, hare hofhouding, hare mooie kleeren en grillen der prima - donna, — tracht de menschen te overbluffen. Waar haalt Sudermann in 's hemelsnaam toch aie gekke voorwaarde vandaan om rijksraad von [veller zijn eigen kind te doen negeeren, dat re-[>elmatig zal mgeschreven zijn op de registers van den burgerlijken stand en wiens bestaan toch gekend is door de omgeving van Magda en dat clus zoo.maar niet zal weggemoffeld worden lijk riet konijn van een goochelaar De vader en de goede dominé, die twee men-i k'\' ste!G ('en n\°nd vol hebben over lief-■ladigheid en barmhartigheid,hebben na de vlucht van Magda met eens de minste poging gedaan om de verdwaalde op te zoeken en haar terug te brengen naar het ouderlijk huis, dat huis dat zijn moest het toevluchtsoord en de redding voor de mgelukkige. r Nog andere onwaarschijnlijkheden en onlogi-jche toestanden zouden zijn aan te halen, maar vi.i moeten ons beperken. •T^iaa^ ?ns nochtans bekennen dat het stuk wel link gebouwd is en zooals we reeds deden uit-chi.inen blijken geeft van veel handigheid en too-leelkennis en dat de schrijver pakkende tooneelen >n verrassende sloteffekten weet aan te brengen lie de spanning steeds vermeerderen * * * .Een zeer. talrijk publiek was opgekomen dat 15611 niet sPaarde, alhoewel het |Ucces ons. minder groot scheen dan vroeger en le ontroering m de zaal ook niet meer zoo schok-.end. Het ensemble was zeer gelukkig. Mevr. Dihs heeft de moeilijke roi van Magda* L^chtig uitgebeeld. Het karakter van de I fc. w de schakeeringen en grilligheden zeer fijn van uitkomen. Haar optreden in het tweede bedrijf met al de luidruchtige losheid, eigen aan groote tooneelheldinnen, was zeer gelukkig en maakte effekt... Ook in de tooneelen met von Keller en met haar vader in 't derde en in 't laatste bedrijf, voerde zij haar spel op tôt groote dramatische schoonheid. Haar prachtig orgaan klonk vol en helder, de voordrachl was voortreffelijk en de mimiek in de angstige oogenblikken van de be-schuldigingen van haren vader was impressionnant. Haar aankleediug was rijk en verzorgd. Me-vrouw Dilis - Beersmans bekwam een succès van belang. Ook heer Piet -Janssens mogen wij ditmaal wel gelukwenschen. Hij was rolvast en, zooals we reeds meermaals zeiden, wanneer hij dit is, dan gaat de rest van zelf. Hij had waarlijk prachtige momenten waarbij de mimiek en de dictie tôt hun volste recht kwam en. Zijn typeering was zeer goed gevonden. Mej. Bertrijn was een allerliefste Marie, mis-schien wat al te luidruchtig en te weinig ingehou-den aan het venster, bij het terugzien van haar zuster. Mevr. Notennan, als tweede moeder, voldeed zeer wel. Hare mimiek in het tweede bedrijf, bij de terugkomst van Magda, kon niet beter. Ook Mevr. Ruysbroeck als pronkzieke, onver-dragelijke ouwe tante, gaf zeer verzorgd spel, als naar gewoonte. Mej. Janssens was een zeer aardig dienstmeis-je en Mevr. Hens, Thees en Van den Eynde hebben niet al te veeKgeschaad aan het ensemble. Heer Bertrijn was een gezonde dominé aan wiens uiterlijk men niet kon zien dat hij inner-lijk zooveel geleden had. Heer Cauwenberg had een zeer ondankbare roi als Dr von Keller. Maar hij heeft haar gespeeld met al het talent van den grooteh acteur. De gepensionneerde generaal von Klebs werd uitgebeeld door heer E. Gorlé op zeer eigenaardi-ge wijze. Dit kleine rolletje kreeg door zijn goed spel heel wat relief. Heer Van de Putte was een goede prof essor en heer De Wachter als luitenant kende zijn roi heel goed, maar stond daar voortdurend veel te stijf. Een jonge luitenant, in burgerkleeding, — moet veel zwieriger en losser zijn. N. In en Om de Schouwburgen «DE EER», tooneelspel in vier bedrijven van H. Sudermann, komt Zaterdag 3, Zondag (dag-en avondvertooning),Maandag 3, Donderdag 6 De-cember aan de beurt. — Rolverdeeling : Han-delsraadsheer Muhlingk, heer B. Ruysbroeck. — Amalia, zijne vrouw, Mevr. M. Ruysbroeck. — Koert, zijn zoon, heer G. Cauwenberg. — Leono-ra. zijne dochter, Mevr. Ch. Noterman. — Lothar Brandt, heer R. Van de Putte. — Hugo Stengel, heer W. Cauwenberg. — Graaf von Trast Saar-berg, heer E. Gorlé. — De oude Heinecke, heer P. Janssens. t— Vrouw Heinecke, Mevr. Dilis. — Augusta, hunne dochter, Mej. J. Janssens. — Aima, hunne dochter, Mev. H. Bertrijn. — Robert, hun zoon, heer L. Bertrijn. — Michalski, schrijnwerker, Augusta's m an, heer R. Angenot. — Vrouw Hebenstreit, tuiniersvrouw, Mevr. L. Hens. — Willem, knecht bij Muhlingk, heer Fr. Van Gool. — Jan, koetsier. — De indische knecht van graaf Trast. — Handeling in eene groote stad. VERWACHT. — '.'t Is wreed in de wereld», geprimeerd blijspel in vier bedrijven, door Gust De Lattin. Vooraf «Bietje», tooneelspel in één bedrijf door Maurits Sabbe. TOONEELSPELERSJUBILEUM. — Op 19en December zal heer Eug. De Vos,zijn vijf en twin-tigjarig jubelfeest als tooneelspeler vieren in den «Palatinat». Hij zal optreden in de nieuwe ope-rette «De Domme August». «EVA», de mooie operette, zal onmiddellijk na «De Dochters van Jackson en Cie» in den Hip-podroom - schouwburg worden opgevoerd. 1)E «REVUE» van Rik Senten wordt vermoede-lijk na «Eva» gemonteerd. De Compère zal Ty-baert de Kater voorstellen. VLAAMSCHE OPERA. — De heer Fontaine zal, naar men ons uit de beste bron verzekert, een operagezelschap samenstellen waarmede hij het seizoen 1918 - 1919 zal openen, onaangezien het verloop der omstandigheden. NIEUW OPERAGEZELSCHAP. — De heer Swolfs, de gevierde ténor, — zendt ons volgend schrijven: « Brussel, 19 Novemher 1917. « Aan de redactie van «Het Tooneel», « Mijnheeren, « Ik lees in uw nummer van 37 Novemher 1.1. : dat er sprake zou zijn van mijne medewerking « in een operagezelschap,dat onze nationale zang-« spelen zou opvceren in het Hippodroompaleis. «. Daarover heb ik het eerste woord enkel in ;< gezegd nummer vernomen en verzoek u dus, « wel vriendelijk,uwe lezers te willen mededeelen « dat er van zulke medewerking van mijnentwege « geen spraak is. « Met dank en beleefde groeten. «Hoogachtend, Uw, «LAURENT SWOLFS, « Brugmanlaan, 38, Brussel. » * * * Ook de heeren Frans Condès en Victor Neut-gens, bestuurders van den Hippodroom, zenden ons volgende brief: « Antwerpen, 20 November 3917. Den heere Hoofdopsteller van ^Het Tooneel», « Waarde Heer, < In uw veelgelezen blad van verleden Zater-« dag bericht U als zou eene Vlaamsche opéra -« vereeniging onzen schouwburg voor de Dinsda--< gen afgehuurd hebben. « Wij moeten u berichten, waarde heer, dat dit « u aangebrachte nieuws geheel zonder grond is. Immers,_ wij die de eersten in die zaak zouden <: moeten ingelicht zijn, weten van geene vei-too-« ningen af. Met n i e m a n d hebben wij tôt hier-« toe over af te huren speeldagen onderhandeld. « Ook verzoeken wij U vriendelijk, Waarde « Heer, dit berichtje in uw volgend nummer te « willen herroepen gezien het op onze schouw-« burgbezoekers den indruk zou kunnen laten of « wij de Dinsdagen onze eigene vertooningen zou-« den willen schorsen, wat in geen geval onze be-« doeling is. Aanvaard, Waarde Heer hoofdopsteller, met « onzen voorafgaandelijken dank onze eerbiedige « groeten. «Voor Frans Condès en Victor Neutgens, «FRANS CONDES. » NOG EEN NIEUW OPERAGEZELSCHAP ? — In de Folies Bergère zouden operavertooningen gegeven worden aanvang nemend op Vrijdag 14 December, onder directie van den heer Borre. — Aile Vrijdagen zou er eene vertooning gegeven worden. De Idealisten INAZ,UiVlKK. Ik raak van mijn pad af en ik ga dwalen, ik zoek wat ik niet krijgen kan, ik krijg wat ik niet zoek. De Hovenier. Rab. Tagore. De dag b%on met ergernis. Adolf had een verlangen naar zon en de hemel was mistig grijs. Op de waschtafel slingerden haarspelden en een kam vol haarklissen. De spiegel weerkaatste zijn beeld, zijn kortge-knipte haren, zijn gladgeschoren gelaat, zijn bruine oogen... Zoo kende hij zichzelf jaren lang, maar nu zag hij ook de rimpels in zijn voor-hoofd, de zakjes onder de oogen, de tanden die hun glans verloren hadden. Het verval was lang-zaam gekomen, de jeugd was stilaan geweken en hij wou het niet gelooven. Gisteren had de coiffeur hem vertrouwelijk gewezen op zijn grij-ze haren,hij \vist wel dat hij een buikje had ge-kregen, dat hij soms erg moe zijn kon, maar oud was hij niet!... Een veertiger is in den bloei des levens, peins-de Adolf, terwijl hij zijn gelaat rozig droog wreef. Mijn hart is^ daarbij zoo jong gebleven, ik pas zoo weinig bij bedaagde heeren, ik hunker en verlang nog als een twmtiger, dacht hij, en vooral nu weet ik beter hoe men genieten kan... Hij lei het poederkwastje in het doosje, zag zijn witgepoederd gelaat waarin zijn oogen glinster-den, nam opnieuw den handdoek. Met zorg koos hij een boord en manchetten, trok zijn blauw colbertje aan, goot wat reukwa-ter op zijn zakdoek. Kwiek liep hij naar beneden. In de eetkamer zaten zijn vrouw en de kin-deren aan het ontbijt. De vrouw, teruggetrokken en mager, keek met licht - blauwe oogen naar de kinderen, naar de jongens. De oudste was achttien, de jongste zeventien. — Beiden waren blond als de moeder, maar in hun oogen zat een vlam van levenslust. I — Ik kom niet eten, zei Adolf achteloos ter-t Vv ijl hij hrt ocht^n Ib'a l inza" i — En ik ga naar een voetbalwedstrijd, waar-schuwde de oudste zoon. — Dan ga ik met Moeke wandelen, schikte de jongste. — Een pleziei ige Zondag, zeurde de Vrouw. — Ja, ik kan het niet verhelpen... ik moet die boekhouding gaan nazien te Duffel... erg genoeg voor mij... nooit vrij... altijd werken... — Ja, onderwierp zich de vrouw, de jongens kosten geld -. — Vake. heeft zich bij den coiffeur laten ver-jongen, lachte de jongste, nu ziet men zijn grij-ze haren niet meer!-.. Het trof Adolf onaangenaam, een bitsig woord lag hem op de tong, maar de moeder, die haar man kende, zei afkeurend: — Foei, jongen! In de kamer woog de stilte. De oudste deed moeder teeken om de zondagsche centen te krijgen. De moedelooze vrouw knikte, schoof de centen naar hem toe, gaf ook de jongste zijn deel en staarde naar haar man.Terwijl zij lusteloos werd onder de beslommeringen, opging in huishoudelij-ke zorgen, deed hij zijn best om den kost te ver-dienen, maar ging daarbij zijn eigen weg, vond zijn uitspanning buitenshuis, werd eenzelvig en was slechts zeiden opgeruimd.Zij leefden naast el-kaai' maar zonder innigheid of vertrouwen zooals het eenmaal vroeger geweest was. De oudste ging nu reeds den weg van zijn vader op, viel haar af, werd als een vreemde in het ge-zin. Van zijn werk, hij schreef op een kantoor, van zijn vrienden en zijn gedachten wist de moeder niets af. — Bonjour, zei hij nu tei'loops en ging. — Tôt straks, volgde de man. De moeder hoorde de deur achter hen dichtval-len en de jongste vragen: — Hoe oud is vader nu, Moeke. — Vier - en - veertig... — En... — Ik ben twee jaar jonger... Adolf zag zijn zoon de straat overstappen, — volgde hem in de dwarsstraat en verloor hem dan uit het oog. Hij sprong op een voorbijsnorrenden tram, — stak een sigaar op en keek' naar de herfstlucht. De hemel brak open, het grijs scheurde en liet het blauw schijnen en het zonnegoud lichten -. Het werd ook zonniger in zijn gemoed en onwil-lekeurig kwam een glimlach zijn gelaat verhelde-ren. Wat was zoo'n herfstdag prachtig!... Toen hij aan de Borsbeeksche poort afstapte, was hij een half uur te vroeg op het rendez -vous. Hij liep maar over en weer in ongeduldige afwachting. Zoo had hij voor twintig jaar ook gewacht aan een stadspoort of op den hoek ee-ner straat... Zijn vrouw was toen heel anders of hij had haar heel anders gezien. De aardigheid was uitgebloed in het huwelijk, in de zorgen en in kinderlast. Het scheen hem nu alsof hij te kort was gedaan in zijn jeugd, alsof zijn vrouw ^ hem levensgenot had onthouden. -. zoo weinig her-innering restte hem van die jaren! De aardigheid zoo dikwijls alleen gevoeld naast zijn vrouw... In zelfverteedering meende hij recht te hebben op vergoeding, te mogen genieten van zijn jeugd-drang.Wanneer hij zijn vrouw maar spaarde dan ging het niemand aan... Zij mocht het niet weten... H,-; kende zijn plichten tegenover zijn gé-\ zin... Vooral wou hij niet doordenken over zijn geval... enkel genieten, genieten van wat het toeV val op zijn weg had gevoerd. Zij heeft eenige diep - donkere oogen en bruin kroezelhaar... Frisch is haar gelaat en haar bor-sten...In zijn hunkeren schatte Adolf haar bekoor-lijkheden naar waarde. Waar bleef zij toch ?... Over enkele dagen was het haar verjaardag, dan werd zij drie - en - twintig... Hij moest nog een geschenkje koopen- -. Plots zag hij haar van den tram stappen, her-kende haar wiegelenden gang,haar bordeauxkleu-rige mantel, haar klein vilten hoedje en haar zwarte voile met witte bollekens bezaaid. — In haar gehandschoende linkerhand droeg zij het lederen taschje dat hij haar.na de kennismaking, cadeau gedaan had. Samen wandelden zij de poort uit. Zij begon direct vlug te praten over onbenulligheden en hij luisterde zonder te weten wat zij zei, voelde zijn hart sneller kloppen, genoot van haar frischheid, van haar jeugd. In een plotse opwelling zoende hij haar in den hais, half op den mantelkraag. — Wat moeten de menschen denken, weerde zij af, wij zijn toch geen kinderen... — Och wat geef ik om de menschen! — Màar ge moet ook ?.an mij denken, pruikï,' zij. — Ik denk aan niets anders, vleide hij. Zij liepen vrijend langs de eenzame wegen,be-dekt met rosse en roode bladeren. Een gouden na-jaarsschijn hing over de parken en hoven, de vel-den lagen opengereten en donker tusschen het grijsgroen der weiden. — Denkt ge dan niet meer aan uw vrouw? — Hoe zou ik kunnen? — 't Is toch uw vrouw! — En denkt gij aan uw man? — Hij is zoo ver weg... en 'k heb hem nooit gaarne gezien... — Dat begrijp ik, meende Adolf zelfgenoeg-zaam.— Maar gij ? — Och mijn vrouw heeft mij nooit begrepen... ik was zoo ongelukkig... — En nu ge mij hebt, ventje? Zij vleide zich tegen hem aan en 't was alsof er meer zon uit den hemel straalde. — Nu ben ik gelukkig! — Ge moet een anderen plastron koopen... niet eeuwig dat grijs dragen... — Morgen, als het u plezier doet! — Ik wil mijn ventje chic... als gij het goed vindt ga ik mee naar den winkel — Ja, want ik houd niet van zoo'n boodschap. — 't Is maar om de winkeljuffer!... Ik ben ja-loersch want ik ken de mannen... — Jaloersch ? — Zeg, Adolf, vertel nu eens... hebt ge vroeger nog avontuurtjes beleefd.-. — Neen, dat weet ge toch wel! — Eerlijk ? — Eerlijk! — Ik geloof er toch niks van, oordeelde zij te-lourgesteld, dat zeggen de mannen altijd... — Maar meisken toch! — Ik geloof u, ventje, ik geloof u... ik zei het maar om te plagen. — Ik heb mijn tijd verbeuzeld, biechtte hij, ik was een getrouw echtgenoot en ik werkte maar... — Maar nu haalt gij uw schade in Tôt zijn verrassing kustte zij hem dwaas op den mond. Hij proefde haar natte lippen en voelde de bollekens van het voiletje op zijn wangen. Het n-af_ een heerlijke gewaarwording. Dat ge-not had hij lang geleden nog gekend. Het flitste hem door het hoofd terwijl hij in haar oogen keek.Met zijn vrouw had hij zoo g-ewandeld, ver-langend geblikt in haar blauwe kijkers en haar gekust. Toen was zij opgewekt en jong. — Wat had het leven toch tusschen hen beiden gescho-ven ? — Ge riekt als bloemen, fluisterde hij. — Ik zie u gaarne, prikkelde zij loos. — Bij u verge et ik de wereld... Wat heerlijk-heid!.. Ik proef de liefde!... Zij dwaalden, arm aan arm en lijf tegen lijf, langs de wegen onder ritselende boomen. Reuze-lend dwairelden de bladeien neer. Zij genoten de pracht van de zonnige natuur en van hun verlangen. Adolf zei weinig, verlangde maar en zij, zij babbelde over menschen en dmgen, ijdele woord-jes die verwaasden zonder meer herinnering na te laten dan van wat aardigen klank. 's Middags aten zij in een dorp, zaten daarna in het hoekje der verlaten dorpsherberg te Vtijen. Onverpoosd tiktakte de oude hangklok en in de ' keuken hoorden zij het gerinkel van borden. — Laat ons maar vroeg naar huis gaan! — Gaan wij naar geen kinema? — Laût ons liever gezellig op uw kamer blij-ven...— Och, Adolf! Zij gingen weer opnieuw langs de baan naar de stad. Reeds spoedig stak de grijze mist op en trok de zon weg. Over de velden slierde de mist tôt schemerige witheid. De vroege avond druilde. Zij kruisten geen menschen en zij liep nu zwij-gend naast hem, een beetje ontstemd. — Laat ons naar een kinema gaan, hield zij hasstarrig vol. — Maar... # — Gij denkt enkel aan uw plezier... Ik wil licht en menschen zien... Hij antwoordde niet meer, zoo driest in haar gril had hij haar nog niet gekend. Maar laten voorbijdrijven, dacht hij wijs. Haar arm rustte losjes als met tegenzin op zijn arm.Wat was dat koppej aan den overkant gelukkig! Met speelsche blijheid, met jongen overmoed stapte het naar de stad. ^Die kibbelden niet, die kenden geen buien. Hij kon de gezichten niet zien in de sche-mering maar hij hoorde hen giechelen. Plots begonnen zij beiden te zingen uit weelde en jeugdroes. Adolf schrok en bleef staan luisteren. — Wat nu? ;— Het is mijn oudste, prevelde hij, ik erken zijn stem. — Awel, en dan ? — Och niets, zuchtte hij, kom wij gaan ver-der.— Gaan we naar den kinema, ventje ? — Neen, ik voel geen lust... — Dan ga ik alleen, zei ze en speelde haar laatsten troef uit. » — ?,Tij Ad'^lf. Hij dacht maar aan zijn jongen die zijn jeugd leefde zooals hij zelf eenmaal gedaan had. Wat hij nu nog gezocht had was een herinnering aan de vervlogen dagen. Wat geweest is keert niet terug. Dat was wreed om te erkennen. Hij kwam in opstand. Was hij niet gezond en levenslustig ? Zijn jongste had hem aan zijn grijze haren doen denken met de booze bitterheid van een onwe-tend kind. Aan den tram nam hij afscheid. — Amuseer u, wenschte hij. — Gaat ge niet mee, noodigde zij nogmaals. — Neen! — Tôt morgen? — Ja!.-. — Flauwe jongen! Zij wuifde toen de tram afreed, dan ging zij in het rijtuig zitten. Eveil sloot hij de oogen, zag in zijn verbeelding haar rijzig figuurken in den bordeauxkleurigen mantel. Waarom hield zij van hem ? Hield zij werke-lijk van hem? Of... Wat beteekende haar gril ? Wou zij haar macht over hem probeeren ? Een vrouw is een vreemd ding. Hij dacht zoo /licht bij haar te staan, zij was als een licht in zijn leven geworden. Nu voelde hij zich weer alleen... Thuis zat ook zijn lustelooze vrouw met zijn jongste zoon en zij speelden domino. De oudste jongen genoot met zijn meisje van jeugd en liefde. Morgen zou ook de jongste volgen.Moest hij afstand doen? Weldra zou zijn vrouw eenzaam zitten treuren. Waarom zei ze niks, waarom berustte zij zoo maar!... Wat was het leven moeielijk. Hij stak een sigaar op, kreeg een krop in de keel, en kon de tranen niet weerhouden. Adolf weende terwijl hij, zonder zich reken-schap te geven, huiswaarts trok. LODE BAEKELMANS. Het Japansch Tooneel Clarence Ludlow Brownell, die lang in Japan verbleef, schreef een zeer lezenswaardig boek : «Ja~>ansche karaktertrekken», glimpen uit het leven en de natuur ver van de gewone reisweg in het land van de rijzende zon. M. J. C. van Riemsdijk vertaalde het werk uit het Engelsch en liet het verschijnen bij Nijgh en van Ditmar te Rotterdam. Gaarne vestigen wij de aandacht op dit uit-muntend werk dat zeer fraai geillustreerd werd uitgegeven en waaraan wij de volgende karakte-ristieke bladzijden aan het Japansch tooneel ge-wijd ontleenen tôt kennismaking: Een van de indrukken, die wij kregen, was dat îemand gyrnnastische oogen en een ingedrukte keel moet hebben, wil hij in Japan acteur wezen. De oogen komen er echter 't meest opàan. Een goede oogenverdraaier hoeft er nooit zonder be-trekking te zijn en de eigenaar van een elastie-ken gezicht ook niet, want, de Japansche tooneel-spelers munten uit in «gezichten trekkén». Wat deze artisten op dit gebied vermogen — hiervan geven de vertrokken gezichtjes op de goedkoope papieren waaiertjes, die 's zomers zoo kwistig over de geheele wereld verspreid zijn, een juist denkbeeld. De plaatjes op deze waaiers zij mogen nog zoo dwaas, zoo grillig of fantas-tisch zijn, geven toch trouw weer wat men op het tooneel ziet. De kleeren, die op de plaatjes zijn afgebeeld, omhullen volkomen aile lijnen der menschelijke gestalte, maar zoo zijn de gewaden.die de Japansche acteurs te^enwoordig op het tooneel dragen; en de gezichten, hoe verwrongen ook, zijn de portretten van sterren aan den too-neelhemel, die door iedereen, die het Japansch theater trouw heeft bezocht, zouden worden her-kend.Ik geloof, dat er tegenwoordig op de heele wereld geen bekwamere acteurs zijn dan die, welke men op de Japansche planken aantreft. Ook de schouwburgen, zooals de Meyiza en de Kabukiza te Tokio, zijn uitstekend, met hun electrische verlichting, hun draaiende tooneelen, en hun een-voudig maar mooi decoratief. Vele stukken zouden, voor het publiek^diit geen woord Japansch verstaat, te begrijpen zijji.?Danjuro, wiens werke-lijke naam Horikosht Shu is, en ICiugoro, de groote tooneelspeler, spreker. een wereldtaal en kunnen hun hoorders aan 't lachen en aan 't hui-len krijgen. Het is jammer dat zij niet te be-wegen zouden zijn een tournée in het buitenland te maken. Zij zouden ve£l aftrek hebben. Hun versaliteit is bewonderenswaardig.- Zij treden in blij-, treur- en kluchtspelen op, vervul-len mannen- zoo wel als vrouwenrollen, en dit ailes even gemakkelijk en goed. Zij zijn in de wieg gelegd voor het tooneel, zooals, voor hen, hun ouders en voorouders het reeds sinds tien ge-v neraties waren; zij hebben meegespeeld zoodra zij groot genoeg waren om door de toeschouwers te kunnen worden gezien. Met zulk een erfenis en zulk een opleiding zou het vreemd zijn, als zij niet in hun kunst uitmuntten. Toch in weerwil van deze voortreffelijke ei-g-enschappen, is het tooneel eerst sinds korten tijd, in het rijk van den Mikado, in beteren reuk gekomen. Graaf I.nouhe, de minister van Buiten-landsche zaken, gaf in de herfst van het jaar 1887 zijn beroemde garden - partij met het doel het tooneel meer in aanzien te brengen. En Zijn Keizerlijke Majesteit Mutsu Hito legde, door zijn tegenwoordigheid het zegel zijner verheven goed-keuring op een kunst, die voor dien tijd voor de aanzienlijken verboden was. De oude register van den volksteller geven de positie der tooneelspelers onder het oude regiem aan. Deze beambte telde hen «op piki, ni hïkki, sam biki», enz., wanneer hij het aantal aan een tooneel verbonden personen wilde tellen. Dit nu schijnt niets bijzonders, als men niet weet dat men in het Japansch aan de telwoorden «ichi, ni, san, shi, go, roku» enz. (een, twee, drie, vier, vijf, zes) in verband met de dingen, die geteld worden zekere hulpwoorden laat voorafgaan. B. v. : voor menschen gebruikt men «mei» of «nin» en zij worden geteld met «ichi, nin, ni nin, san nin», enz. Platte dingen, zooals velletjes papier, telt men men met «mai» — «ichi mai, ni mai», enz.; boo-ten met «so» — «is so, ni so, san so», enz., en aile levende wezens,behalve menschen en vogels met «hilci» — «ip piki, ni hiki, sam hiki, shi hi-ki» enz. Acteurs dus vervielen in dezelfde klasse als beesten. Tôt voor korten tijd bezochten aanzienlijke personen de theaters niet of, als zij het deden. gingen zij er vermomd heen. Toch, in weerwil van dit ailes, werden er lang geen slechte stukken gespeeld en financieel waren de tooneelspelers goed af. En tegenwoordig worden beroemde acteurs zelfs in de huizen van adellijke personen _ojjtvangen. Het Japansch tooneel is nog de eenige pldats, waar men de gewoonten van oud - Japan zou kunnen beitudeeren. Ofschoon het verscheidene van zijn oude, wonderlijke tradieties heeft be-waard. geeft het zeer getrouw vele gewoonten weer, die anders reeds lang in vergetelheid zouden zijn geraakt. Ook de taal is vormelijk en verouderd en de intonatie van den acteur bijna verschrikkelijk. Ergens anders dan op de planken zult ge noch zulke taal noch zulke stemmen hoo-ren. Een Westerling zou, als hij maar een halve minuut lang beproefde, de geluiden die een in-landsch acteur geeft, na te doen, zich een keel-aandoening op den hais halen. De keel wordt sa-mengetrokken, de aderen zwellen en het bloed schijnt dadelijk uit aile poriën van des spelers gelaat te zullen springen. Dan rollen de oogen, geheel individueel en onafhankelijk van elkaar, het eene naar boven het andere naar beneden, het eene fiaar het Oosten, het andere naar het Westen, of het eene draait en het andere rolt, totdat men niets dan het wit meer ziet. De iris verdwijn heelemaal. Dit wordt voornamelijk gedaan, wanneer de oogenverdraaier te kennen wil geven. dat hij vermetel en slecht is. En als ge hem ziet, zult ge dit ook gelooven. De houdingen der acteurs, die koningen of ko-ninginnen moeten voorstellen, zijn bepaald ko-misch. Het doet denken aan de oude mirakelspe-len. Juist zoo te loopen als gewone stervelingen zou niet aangaan voor vorstelijke personen. Ze moeten statig en afgemeten naar binnen stappen als een Duitsch rekruut. De verschijning van een Chineeschen Keizer als hij, tusschen het gehoor door, de gaanderij afkomt, is iets, dat men niet vergeet. Bij iederen stap, dien hij doet, gaat zijn voet. zoo hoog in de lucht, dat hij gelijk komt met zijn kin, terwijl zijn rollende oogen wel een middellijn van twee duim schijnen te hebben. Dit schijn ailes kinderachtig genoeg om het effect van het uitstekende spel te bederven en toch doet het dit niet. In oorlogstooneelen vooral wordt ontzettend overdreven. Japansche acteurs hebben een taai leven — vooral op het tooneel... 't Is verbazend, zoo lang als zij het uithouden. Zij strompelen voort en beproeven anderen nog slagen toe te brengen, terwijl zij zelf door zooveel pijlen zitten als er stekels zitten op een ste-kelvarken. De eerste pi il reeds zoo overal. be-halve op het tooneel, voldoende zijn geweest om hen naar de andere wereld te helpen. Maar op het tooneel kan men overal tegen.en het publiek groeit in dergelijke glorieri.ike scènes; de acteur moet eén langen doodstrijd hebben. Armen en beenen worden afgehakt. De gewonden rollen over den grond, de vreeselijkste grimmassen ma-kende en de afgehouwen ledematen, die van on-deren, door den vloer heen komen, liggen op het loone°l te krimpen en te sohoklren op eeiT nin- I; (' . J&1.V" /• ■!- ^ k nier, wel geschikt om de zwakke zenuwen van de wijs te brengen. Ook de verlichting geschiedt op eigenaardige wijze. Op het tooneel waart een zwijgende figuur rond, met een zwarte kap op en een bamboestok in de hand, aan het eind waarvan zich een bran-dende kaars bevindt. Deze laat met groote handigheid, het schijnsel op den voornaamsten acteur vallen. Voor den vreemdeling is deze geheimzin-nige, zwarte gedaante op zichzelf reeds iets, dat de aandacht ernstig afleidt van het spel; maar na een poos wordt de toeschouwer er aan gewend en vergeet het, om al zijn opmerkzaamheid weer op den speler te vestigen. Nog iets anders, dat de aandacht afleidt, is het orkest, dat toch zoo armzalig lijkt voor den oningewijde. Hieraan zou men een geheel hoofd-stuk kunnen wijden. Het bevindt zich gewoon-lijk aan het een uiteinde van het tooneel, achter een scherm dat de schrikwekkende gezichten der leden aan het oog ontrekt, maar niet bijdraagt tôt. de harmonie der klanken. De «muziek» en het «gezang» duren onafgebroken voort, al den tijd dat het scherm in de hoogte is. Het gezang is onbeschrijflijk, want de klanken, die men er hoort, houden ongeveer het midden tusschen het geschreeuw van een mager varken en het gejam-mer van een verloren ziel. Toch heeft het een zekere eigenaardigheid voor degenen,die ht meer-malen hebben gehoord en past het vooral bij de scènes, waarin geesten en spoken voorkomen; en ook bij de bloedige oorlogstooneelen, waar het volkomen in harmonie is met de eindelooze slaeh-tingen.(Wordt vervolgd.) Het Nederlandsch Klokkeninstrument In onzen eersten jaargang hebben we breedvoe-rig gesproken over den Mechelschen beiaardier heer Jef Denyn en zijn propaganda m Neder-land.Ziehier nu een beknopt verslag over een hoogst intéressante voordracht van M. A. Loosjes, geno-men uit de N. R. C.» over «Ons Nederlandsch Klokkenistrument» : In de Utrechtsche Studentenafdeeling van het Algemeen Nederlandsch Verbond heeft gisteren-avond M. A. Loosjes uit Amsterdam, de schrijver van «De torenmuziek in de Nederlanden», een voordracht gehouden over «Ons Nederlandsch Klokkeninstrument». Spreker begon met er op te wijzen, dat het klokkenspel^ een gemeenschappelijk bezit was van Noord- en Zuid - Nederland. De grenzen van wat men de '<streek der torenmuziek» zou kunnen noemen, vallen echter niet geheel samen met de Ne-derlandsche taalgrens, wel met de grenzen van de Nederlanden onder Karel V, onder wiens re-geering de eerste ontwikkelingstijd van het klok-kenspel valt. Dan volgde de verklaring : — het klokkenspel is geboren uit de uitbundige pracht-lievendheid van de burgers der Vlaamsche ste-den, die zich de gelijken van koningen en keizers achtten, en die zich hooge têfren oprichtten, welke reeds van Verre tôt den vreemdeling spraken van de macht en den rijkdom der stad, wat niet minder welsprekend de klokkenstem dezer torens deed. Van Vlaanderen, het machtigste gewest der Nederlanden —in 1847 speelt het eerste klokkenspel in den Belfrood te Aalst — verbreidt het klokkenspel zich weldra over aile Nederlandsche gewesten, nauwelijks daarbuiten, waar niet zoo-zeer de gunstige factoren aanwezig- waren: een vrij slap centraal bestuur en daaronder, of mis-schien juist.er, daarnaast, vrije, op hare onafhankelijkheid prat gaande steden. Het klokkenspel is van oorsprong Vlaamsch, en in wezen meer Zuid-dan Noord - Nederlandsch. Tôt dusverre is dit feit bijna geheel genegeerd, evenals dit andere feit: dat de Republiek der Zeven provinciën zich, dank zij de hulp van tallooze bekwame Zuid -Nederlanders, zoo spoedig tôt schitterenden bloei op velerlei gebied heeft kunnen optpoppen. _ . In een kort overzicht van de geschiedenis van het klokkenspel toonde spreker aan, dat Holland op klokkenspelgebied bijna ailes aan Vlaanderen en de gebroeders Hemony dankt, de gebroeders Hemony, Fransch - Lotharingers, die zich hier op volwassen leeftijd vestigden, en die spreker dan ook niet als Hollanders beschouwt. Het was een daad van gezonde vaderlandsliefde van onze voorvaderen deze vreemdelingen in staat te stel-len ons land met zoo talrijke prachtige klokken te verrijken. Spreker noemde het dan ook dwaas-heid, dat men thans in «echt - Hollandsch» klokkenspel belaagd acht door een uit Mecheien ko-mend «Vlaamsch gevaar». Even dwaas is de be-yvering, dat een klokkenspel is een oud muziek-instrument in een toren, waai*van elke verande-nng de verknoeiing van een «monument» zou zijn. De geschiedenis van het klokkenspel is een van voortdurende evolutie, en dit is niet meer dan naturlijk: het klokkenorgaan der stad moet steeds veranderen met de veranderde eischen en smaken van de burgerij. Dan wees spreker er op, dat het veertien jaar geduurd heeft, eer men in Holland iets vernam van de Mechelsche beiaardconcerten, een droevig bewijs van de kloof tusschen Noord- en Zuid -Nederland. Vervolgens werd het oordeel van eenige gezaghebbenden over deze beiaardconcerten aangehaald; te betreuren valt, dat de meeste mu-sici het beneden hunne waardigheid hebben ge-acht naar een klokkenbespreking in het buitenland te gaan luisteren, vastgeroest als het denkbeeld bij hen was, dat zoo'n bespeling met kunst niets te maken had. Was dit niet het geval g'eweest, de geheele actie tegen klokkenspel - modernisatie ware achterwege gebleven. Spreker weerlegde dan de meéning, als zoude Denijn de eenige zijn ,die met een klokkenspel, ingericht als het Mechelsche,schoonheid kan bie-den, en ging over tôt de beschrijving van de in-richting van het klokkeninstrument. Hij legde er vooral de nadruk op, dat de toren een zeer ge-wichtig onderdeel van dit instrument vormt en zeer veel invloed heeft op de meerdere of min-dere schoonheid van het klokkenspel. De beiaard-kwestie, heeft dan ook een hoogst belangrijke architectonische zijde. Dan werd gewezen op de gebrekkigheid van het oude instrument en de aanslagen op het bouwkundig schoon van sommige torens, door Hemony en anderen gepleegd om toch vooral te kunnen voldoen aan hun verlangen, de speelklokken zoo open mogelijk te hangen-.-Spreker zeide het niet eens te zijn met Denijn, die de klokkenspel - belangen voor ailes wil laten gaan, en meent dat men het schoon van een toren niet mag aanranden, ook al moet dan het klokkenspel minderwaardig blijken, wat bij de meeste torens met renaissancéspits het geval zal zijn. Vervolgens werd verteld, hoe een volmaakt klokkenspel moet ingericht zijn. Mogelijk zonder verbouwing van den toren is deze inrichting bij lang niet aile carillons. De beste uitkomsten zullen bereikt worden met de speeltorens te Amers-foort, Arnhem, Breda, Delft, Enkhuizen (Zui-dertoren), Rotterdam (Groote Kerk), en Utrecht (Domtoren). De lioop werd uitgesproken, dat men, als het plans van den Haagschen Sint Ja-cobstoren van een nieuwen spits te vooi-zien uit-gevoerd wordt, eindelijk ook eens met de klokkenspel belangen rekening zal houden. En dan — moge men ook overgaan tôt het bouwen van nieuwe speeltorens. Een gelukkig toeval wil, dat een toren, als door Kromhout van Rotterdam's Stadhuis ont-worpen, geheel zich leent voor de moderne klok-kenspelinrichting. Spreker is er van overtuigd;dat hij onweerlegbaar heeft aangetoond, dat deze inrichting veel beter is dan de oude; dat een der-gelijk instrument hoog genot kan geven, kan hij moeilijk op een lezing bewijzen. Gewezen werd daarna op vele vergissingen, uit. de algeheele onbekendheid met het klokkeninstrument en zijn geschiedenis, voortvloeiende welke de tegenstanders van klokkenspelmoderni-satie hebben begaan. Geen enkel der argumenten door hen in het verslag der Utrechtsche klokken-spelkommissie neergelegd, blijkt bij nauwgezet en onpartijdig ondei zoek houdbaar te zijn. Als de belangstelling in het klokkenspel niet zoo heel gering was, zou dit compromitteerend verslag reeds allen verderen tegenstand gebroken hebben; thans zijn wij misschien nog niet zoo ver. Het is onjuist te meenen, dat de Mechelsche inrichting niet voor verbetering vatbaar is; men neme Denijn's gelukkige denkbeelden over, maar beijvere zich meer dan hij naar gemakkelijke be-speelbaarlieid te streveii. Onze carrillon - inrich-ters hebben daarnaar gestreefd en zijn er in ge-slaagd, maar ten koste van de muzikale waarde van liet instrument. Ten slotte wees spreker er op, dat het even onwaarachtig is ir. dezen tijd huizen in ouden stiil op te trekken als een door de gemeente ge-salarieerde eenige malen per week op een vero'j derd muziekinstrument te laten spelen. Deze on-waarachtigheid moet ten slotte uitloopen op het verdwijnen onzer carillons en daartegen gaat de actie van spreker. Het klokkenspel moet weer een levende plaats innemen onder ons volk, mag geen antiquiteit blijven. Hoog boven Denijn uit, zoo zeide spreker, gaat onze actie. Het is een stre-ven naar schoonheid, waarheid en behoud — be-houd onzer aloude torenmuziek. Hij eindigde met eene opwekking tôt de aanwezieren om te bewer-ken dat weldra. door betrekkelijk kleine verande-ringen. het klokkenspel van den Utrechtschen Dom - toren tôt volmaaktheid zal worden ge-bv°oht.

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software.

Er is geen OCR tekst voor deze krant.
Dit item is een uitgave in de reeks Het tooneel behorende tot de categorie Culturele bladen. Uitgegeven in Antwerpen van 1915 tot 1940.

Bekijk alle items in deze reeks >>

Toevoegen aan collectie

Locatie

Onderwerpen

Periodes