Carolus: het weekblad van de Vlamingen

1007 0
close

Pourquoi voulez-vous rapporter cet article?

Remarques

Envoyer
s.n. 1914, 27 Août. Carolus: het weekblad van de Vlamingen. Accès à 26 avril 2024, à https://nieuwsvandegrooteoorlog.hetarchief.be/fr/pid/qz22b8x88q/
Afficher le texte

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software.  

CAROLUS BLI HET WEEKBLA1 VAN DE VLAMINCEN PRIJS PER JAAR : voor België fr. voor Nederland . . . . f voor andere landen . . . fr. Ie Jaargang, Nr 35 — Donderdag 27 Oogst 1914 Bureelen van het Beheer : — Bureelen van den Opstelraad : , OFFERANDESTRAAT, 8 - ANTWERPEN - TELEFOON 2178 PRIJS PER NUMMER : 5 Centiemei Aile brieven en mededeelingen dienei ten laatste Dinsdagavond ingezonden Brieven van een Hollander Ik geloof dat de gevoelsbanden tusschen het Nederlandsche en het Belgische volk nooit zoo nauw zijn geweest dan in deze benauwde uren. Het schijnt dat er in Zuid-Nederland velen zijn die, bij grove vergissing er anders over denken. Pin zelfs is er een correspondent van een Neder-landsch dagblad geweest, die meewarig be-weerde, dat de Pan-Nederlandsche beweging door iets als een wrok, die ook na dezen oorlog zal blijven voortbestaan, zou worden machte-loos gemaakt. Hoe klein is dat gezien ! Of liever, hoe klein zal dat mogelijk verlies zijn, tegenover de groote leer, die we uit deze reus-achtige feiten,die thans de dagen vullen.kunnen trekken. Als we overdenken het enorme woord dat we thans van België vernemen, en voelen het groote antwoord dat we thans wel, over het kanongebulder heen, zouden willen geven. — dan zien we eerst, hoe slecht we de schoone tijden van den vrede hebben gebruikt. En hoe klein, smal en nietig de literaire kanaaltjes waren, waar langs de Belgische geest tôt de onze kwam, en omgekeerd. We willen het wel zeggen, dat, tegenover de gebeurtenissen van thans, de uren gewijd aan de studie van de Belgische letteren verloren uren schijnen. Wat deert het or.s, of Streuvels eenmaal een half boekdeel noodig had om te vertellen hoe een koe kalît ; en wat maalt gij, Belgen, er thans om, of Querido, goed dan wel slecht, het portret geteekend heeft van een Jordaensch orgeldraaier ? Gij, Belgen, strijdt om uwe levensrechten, de vrijheid uwe voorkeur te plaatsen waar gij wilt. Het is een grootsch recht, maar ge zult bekennen, dat ge het te klein hebt geschat, in die dagen, dat de twee helften van uw land elkander belaagden omdat de eene in het Fransch, de andere in het Nederlandsch z gedachten zeggen wilde. "Een volk, éen taal" is een mooi woor maar éen volk éen hart, is een nog oneinc veel mooier daad. Ge hebt de groote daad j stapeld op het kleine woord... en niemand v baast er zich over, dat het laatste verdwijnt den heeten adem, waarmee ge u inspant grootste daad tôt een werkelijkheid te mak< ook voor de toekomst. Maar toch, als de Vrede weer daar is, d zult ge er verbaasd over staan, dat ge, haï van zooveel volksvuur, motor van zoov volkskracht, eenmaal u hebt afgegeven met ] coiffeursgerij der kleine Nederlandsch Belgisc literaire affaire. En wij, van onzen kant, in nog vredige dagen,die we ondanks het were rumoer beleven, — schamen ons, dat wi zôôveel drukwerk hebben toegezonden, i thans ons slechts geschikt lijkt als nie speelgoed voor uwe kinderen, te klein om groote letters te lezen, die ge nu in het bc der geschiedenis schrijft. Wij, Hollanders, mogen spijt hebben dat die kleine dingen, dragers van onzen gee daar opgestapeld liggen in uwe boekenkas en dat er geen gedrukt woord onder is, i nu — in dagen van grootheid — kan dier als voedsel van uw geest. Of verlangt ge tha Belgische geletterden, naar het verhaal van leven van een teringlijder drie hoog te Amst dam, waarmee een Hollandsch schrijver ei maal twee deelen slaagde te vullen ? Neen, als ge nu lezen wilt en uw geest 1 hoefte heeft zich te sterken tegen het ontz tend trémolo, dat het kanongebulder door u zenuwen drijft, dan grijpt ge niet naar H landsche lectuur, doch naar eigen boek< naar Conscience, die geen "literatuur" maak maar werken schreef waarin de geest v Vlaanderen weer opwaarts rees. Zijn "ver: melde werken" zijn als een graf, bepleist< met weeë gedichten, langdradige romans, w ke letterkundigheden, waarop helaas, voor e groote meerderheid ons Hollandsch stem ijn staat. Maar ik denk, dat het graf nu weer open gaat, en de Belgische auteur van het verleden, d ; het dapper volk der Belgen van het heden, lig weer trouw ter zijde staat. Conscience deser-;e- teert niet — de laffe modernen doen het alle-er- maal ! in Wat hebben we ons — wij in Holland, gij de in Belgie — vergist, toen we meenden dat we :n, bezig waren het geestelijk staal te smeden dat de volken bijeen houdt ! Inderdaad, voerden an we elkander niets dan komkommers toe ! ircj Maar we zullen dan ook niet treurig zijn, als eel na den oorlog, het geestelijk verbond tusschen iet onze landen gesloten, niet beter blijkt te hou-he den dan slechte lijm. Slechts zullen we diepe de spijt hebben, dat in de dagen der beproeving, Id. het beste wat Nederland aan geestesproducten ; u had, vrij slecht berekend bleek voor het doel. Wat er ook in de kaart'.Van Europa, in het tig slechtste geval, moge veranderen, de plek de waar thans België is,zal voor Nederland België iek blijven. En, wij, die misschien het woord van den oorlog niet zullen spreken, zullen dan, in al vredestijd, trachten tôt u te zeggen, woorden st zôô groot als die zijn welke gij nu in den oor-■en log spreekt. Het zal een verzuim zijn, dat we inhalen. Onze fout was het, dat we in boeken ,en ons zoo klein tegenover u gedragen. Dat ge 1Si dan ook op grootsche wijs antwoorden zult, iet daaraan twijfelen we niet. er- X.X.X. et- Een bescheiden vraag we loi- en, "Deutschland, Deutschland iiber ailes, fan Uber ailes in der Welt !" za- —"Deutschland, dient bij iiber ailes erd J ee- België nù nog meegeteld ?... îen pei 10 Augustus 1914. Jan Jans. Bommen op Antwerpen Het staat dus geschreven dat voor de Duit-sche tijgers aile middelen goed zijn ; dat zij voor géén schanddaad zullen wijken. Hen tijgers noemen is de Duitschers nog vleien. Zij voeren een oorlog van hyenas. Zoo zijn ze Maandag nacht, gebruik makende van de dikke duisternis, met een hunner Zep-pelin-luchtschepen boven Antwerpen geslopen, en hebben een bevolking, die niets kwaads vermoedend, in diepe rust lag, met helsche machienen gebombardeerd ! Op acht plaatsen hebben ze bommen laten vallen. Er zijn acht menschen gedood, een twintigtal zwaar gewond, en er is een ontzag-lijke stoffelijke schade aangericht. De eerste gewaarwording, die u bij derge-lijke gruweldaad bevangt,is die van een grenze-loozen walg. Strijden in't open veld, leger tegen leger, schwadron tegen schwadron, man tegen man, daar kan zelfs in dezen strijd nog iets grootsch inliggen, hoe afschuwelijk in zich zelf ook aile oorlog is. Een stad beschieten, die zich verde-digt, waarvan ieder burger den toegang aan den vijand betwist, die uit al haar vuurmonden dood en vernieling braakt over den belegeraar ...daar is nog altijd wat voor te zeggen. Maar, bij een aanval als dien waarvan onze stad Maandag nacht het voorwerp was, houdt aile begrip van menschelijkheid op. Het zijn de praktijken der beruchte auto-bandieten, Bonnot, Garnier en Co, bij middel van de meest verstommende voortbrengselen van het menschelijk vernuft, op den grooten oorlog toegepast ! De triomf zijner wetenschap heeft het Duit-sche volk tôt den laagsten trap van dierlijkheid doen dalen. Dit volk moet niet overwonnen worden : Het moet worden uitgeroeid. Uitgeroeid tôt den laatsten man. Goddank, dat de kozakken daar-mee begonnen zijn ! En dat men nu ook maar de Japanners op Duitschland loslate. N. G. Mengelwerk van "Carolus" «SPEXIE» door Gaston Gevaert Bekroond in den Letterkundigen Prijskamp van "Carolus" I « Bauwi, 'nen druppel, man ! » zoo kwam Mathysken binnen. Meteen had hij eenen sulfer uit den ruwen pot ge-nomen en snokte blauwe krengels uit het drollig pijpken aan 't daglicht. « Mathys, hij draait naar den Oost, we gaan altezeker beternis krijgen. » Dit was de inzet van den baas, binst dat hij naar het maatjen zocht, en tôt een meisje, dat onder den toog aan 't brassen was, snauwde hij bitsig toe : « Hierze, kind, loop naar 't vat en zegt dat moeder tapt ! » Bauwens was een van die goed-bewaarde typen, zooals men er nog enkele bij de de waterkan-ters zal ontdekken. Zijn haar 'n ziet gij nooit, dit zit onder een vellen muts ge-doken ; zijn grijze oogjes staan stil en pinken koortsig ; zijn neus staat scherp als een piek ; zijne blond grijze knevels hangen slordig en onder zijn puntach-tige kin woekert zijn baard in wilder-nis ; zijne kleederen zijn te groot en zijn broek hangt met een zak. Mathys — ook een Scheldevisscher — was een van die ouderwetsche perneutelige ventjes, die hun pruim twee keers draaien, eer dat zij hunne tong roeren. Mathysken wou spreken: hij wreef zijne stobbelige kin, zette zijn klak noesch en staarde in 't geluchte — 't was plezant om na te gaan hoe zijn groene kijkers onder de hoekige wenkbrauwen loerden : « Bah! zei 't ventjen, 't zou wel schoon weder worden, Bauwi, maar we mogen toch niet vergeten dat 't Maarte is... » en binst dat Bauwens uit het tinnen maatjen volschonk, redeneerde Mathysken : «'t Ware jammer, inoest het water nu zinken ; ja, de Schelde loopt blond en 't is de deugd van de meerschen, en we mogen allezinds nog tôt aan de nieu'we maan ons netten zetten. » — « Pijpken, onderbrak de baas, Pijpken, de sluis-meester, heeft 't hier gisteren gezeid : 't zal ten minsten half-vasten zijn, eer dat ze de balken trekken.» « Doet hij ?» — « Ja zeker, Romenie i heeft 't ook gehoord... 'ten is niet jammer,want de paling loopt partuklier in de grachten...» Ze zwegen aile twee. « 'k Ben 't wonder of Peetje Kamiel nog ne keer zoo wel zal varen in zijne netten, loech de baas, dat was iet, hé? alzoo 'n vosselarije snoeken... jando-rie... en dan nog eenen van vier kilo ! » « 0 gij man dat ge zijt, 't was altijd-zeker de bok dàt ! » « Hij had nog vergeten te kijken, » gekte de baas en om de aardigheid van zijn gezegde, schoot hij zelf in een ge-weldige lach en klopte op den toog om zijn geneuchte te botvieren, zoodat al de glazen al renkelen opsprongen... « Mathys, Mathys, » verweet hij 't on-noozel oudjen, gij sloeber dat ge ver-dommelingen zijt ! » Dit waren zijn baze-manieren en zoo paaide hij zijn primitieve klanten die zijn kroegje be-zochten. Maar de leute was nog bij-lange niet uitgekraaid, of daar stamp-ten twee kloppers op de blauwe schor-ren : Hazepoot verrees in 't nauwe steegje en moest zijnen kop stuipen om zich aan de zwart berookte balken niet te verstuiken. « 'n Pinte, Satti, » riep hij binnen. Hazepoot was de eigenaardigste van al de waterkanters : Hij meet een staande vuist meer of den baas uit de "Lawerke" ; zijne oogen stonden wild onder zijn kort gekapten haarbos ; heel zijn gelaat bewoog met de rimpels van zijn voorhoofd : zijne beenderige handen mieken aardige ge-baren om zijn averechts lijf : hij wou altijd naar iets grijpen en snapte twee keers boven zijne pint, die hij nu ook met een teug ledig dronk. « G'hebt gedorie geloopen, is er iets op handen dèn ? » verhaaste zich de wetensgierige Bauwens. « Ja't, ja't » verklaarde Ha-zenpoot en zoog het schuim af zijnen knevel. «'t En is maar,» beet hij af, «dat we moeten rap en zeere te werk gaan ; ons netten moeten binnen !... Mijnheer Baziel heeft me daar ontbôon, en, zei Mijnheer Baziel : ge moet seffens naar de wijk en naar Huttegem loopen en aan de visschers zeggen, dat ze subiet moeten trekken, dat er met de koffie- molen van "ten tienen" nen heere komt, 'nen heere van 't governement, om spexie te doen, en...» besloot Hazepoot kortaf « ge weet het nu !... » en hij smeet eenen dikken op het zinken blad en was er van onder !... Mathys bleef alleen met Bauwens en zij bekeken elkander. — <• 't Is algelijk nog schoone voor Mijnheer Baziel ! » wist Bauwens te zeggen. — « Ja't, man, » verzekerde Mathys, en 't was meenstig. — « En we mogen ons bovendien nog spôen, » verzekerde Bauwens. « 't Is al over den negenen en kwestie komt dat ooilijk buk van 'nen trein niet vroeger vandaag ! » voegde hij er onnoozel bij. — «Ja, ja, ja...» bevestigde Mathys, die nog heel verbauwereerd stond, « en, » vervolgde het oudjen « ge kunt niet te voorzichtig zijn met dat vreemd goed ; 'k ga ik altijdzeker gaan zien ! » En hij dronk zijn druppelken uit en duwde zijn geldstuk in Satti's grove hand. « Wacht, wacht, Mathys, 'k ga mee » snauwde Bauwens toe, en, aan de achterdeur : « Romenie, 'k ga bui-ten !...» tierde hij, en zonder naar de gedempte vrouwenstem te hooren, ver-trok de baas met het oudjen. 't Was een van die luchtige morgens, 'lijk er in Maart veel komen. "Satti, 't gaat buien, man !" wist Mathysken toen ze samen den los in-sloegen. "Als ge't zegt, Mathys,'t is mijndomschen waar !... 't En is maar

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software.  

Il n'y a pas de texte OCR pour ce journal.

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software.  

Il n'y a pas de texte OCR pour ce journal.

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software.  

Il n'y a pas de texte OCR pour ce journal.
Cet article est une édition du titre Carolus: het weekblad van de Vlamingen appartenant à la catégorie Vlaamsgezinde pers, parue à Antwerpen du 1911 au 1914.

Bekijk alle items in deze reeks >>

Ajouter à la collection

Emplacement

Périodes