Het tooneel

1607 0
close

Pourquoi voulez-vous rapporter cet article?

Remarques

Envoyer
s.n. 1917, 08 Septembre. Het tooneel. Accès à 28 juin 2024, à https://nieuwsvandegrooteoorlog.hetarchief.be/fr/pid/9w08w3921b/
Afficher le texte

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software.  

Het Tooneel 2e Jaargang Nr 52 — 8 September 1917 Beheer en Redactie : Kerkstraat, 13, Antwerpen 10 Centiem Toontje Janssens il Vader Janssens kon als niet een geestige volks-deuntjes detailleeren, en van 's morgens tôt 's avonds laat klonken de vroolijke arias onder hel ouderlijk dak. «Zoo de ouden zongen, zoo piepen de jongen», 't spreekwoord, dat tôt motto diende voor eene der meest gekende schilderijen van Jordaens, — werd in dit geval bewaarheid, want van af z'n prilste jeugd had Toontje trek in het voordragen van liederen. Des Zondags mocht hij zijn vader naar de herberg «In de Brak» vergezellen, gelegen in de Zirkstraat. Daar werden ontelbare sentimenteele of spotdiehtjes voor het eerst gezongen. Een mu-zikant met langen grijzen baard en gelapte klee-deren, tokkelde op de snaren eener harp, en on-derlijnde met streelende akkoorden de afwisse-lende arias der gelegenheidsartisten. Geestdrif-tig juiehten de verbruikers toe, zelfs voor dege-nen wier deuntjes sehreeuwerig valsch klonken. Zekeren avond stond vader Janssens op zijn pikbest gekleed, gereed om weg te gaan. Moeder moest Toontje nog enkel een proper jurkje aan-trekken.— Vader houd onzen Toon eens een paar mi-nuutjes vast, zegde zij. — Kom hier, jongen, lachtte de goede man en hij stak den kleinen snaak in de hoogte, terwijl hij lachend riep : — Zie eens hier!... Zie èens hier!... Toontje gichelde van loutere prêt. Met z'n rond buiksken vooruit, geleek hij op Manneken Pis» en daar deed hij net zooals de oudste burger van Brussel. Het zuiver boordje van vader was geheel be-morsd, maar Toontje dorst niet lachen, want hij hoorde een woedende stem bevelen : — Trees neem den kleinen eens gauw over... of ik laat hem vallen-.- Dien avond gingen zij niet naar de gezellige herberg waar men lustige liedekens voordroeg. * * * Het schalsch dwergventje, met het spits ge-zichtje en stekjesmagere beentjes, geprangt in het te smalle eerste broekje, stapte langzaam langsheen de woelige straten. Hij hield een heel dun boekje onder den arm, en keek trots naar aile kanten uit, om zich te vergewissen of hij wel degelijk de aandacht op zich vestigde, want... hij was geen kind meer Een kind? Hij?... Neen, hij was een groote jongen, die naar de school ging... Moederken had hem dit gezegd, en zij had er liijgevoegd, dat groote jong'ens vlijtig' leeren. Ook koesterde hij sedert den dag, waarop hij voor het eerst het onderwijsgesticht binnentrad, een aeker gevo.'îl van medelijdende meerderheid, tegenover de speelkamc i-aadjes die nog te jong waren om de leergangen te volgen. Toontj^ droeg z'n boekje met des te meer fier-heid, daar het in de Fransche taal was opgesteld. Al de scholieren moesten zich dit werk aan-schaffen, en de meester las den tekst voor die onder de plaatjes gedrukt stond : «Le cheval est un animal domestique», of nog: «Le chien est l'ami de l'homme» en veel andere stichtende volzinnen. Het kortebroek ventje luisterde aandachtig toe en herhaalde in stilte wat de meester zegde, en wanneer hij te huis kwam, toonde hij aan zijn ouders de plaatjes uit het bundeltje, en wees met den vinger op de drukletters, terwijl hij spelde: «Le cheval est un animal domestique». Vader Janssens was oprecht gelukkig omdat z'n zoontje zoo flink studeerde. Wanneer een vriend hem bezocht pleegde hij te herhalen : — Onze jongen is de fransche taal al zoo mach-tig- als een minister... Toon, kom een hier, en antwoord eens aan mijnheer... — Eh bien, mon petit ami, est-il vrai... Maar Toontje liet hem niet voleinden. Hij haal- de z'n boekje voor den dag, toonde den hond en: «Le chien est l'ami de l'homme», beweerde hij. Het jaar Hep ten einde en vader bracht een groot hagelwit papier mede naar huis. — Toontje, zegde hij, ge moest eens een nieuw-jaarsbrief aan tante Roos schrijven!... — Schrijven, pa ? vroeg de knaap, terwijl zijn gelaat op bedenkelijke wijze vertrok; maar al spoedig helderde het weer op want hij had eenen uitvlucht gevonden. — Er zijn geene pennen meer voorhanden, beweerde hij. En zoo kwam het uit, dat, alhoevvel hij reeds geruimen tijd z'n broekjes op de schoolbanken versleet, hij noch lezen, noch schrijven kon, en enkel van buiten herhaalde : «Le chien est l'ami de l'homme». En vader Janssens was diep teleurgesteld. * * * «Ziet ze maar draaien, Zwieren en zwaaien, Het is Carnaval Men danst overal!...» Vurig verbeidden de menschen uit de volkrijke wijk naar de woelige dagen'van uitgelatene, luid-i uchtige vreugde. De meezenvangers spaarden lange maanden op voorhand, en wanneer de carnavaldag daar was, beenden zij reeds van vroeg in den morgen de straten in en uit, achter de muzikanten, die lustige arias uitvoerden. Al die mannen waren gehuld in de meest scherpgekleurde, eigenaardige kostu-men, geel en groen en rood en blauw. Hun ge-laat was verboigen achter grijnzende, kartonnen maskers, bewegingloos akelig als de dood. Geen (1er bevriende lokalen of er werd een bezoek ge-bracht, en zoo kwam het, dat reeds rond den mid-dag de stapdeuntjes minder krachtdadig klonken, ja zelfs af en toe ontaarden tôt eene onaanhoor-bare cacophonie... Tijdens die dagen ging het er lustig toe in het nederig huizeken van vader Janssens. Men schoof stoelen, tafels, stoof, ailes wat in den weg stond, langsheen den muur. Door het lage poort-je kwamen de kennissen, in bonté kleederen ge-tooid, in het kamerken, hoogstens een drietal op een vijftal meters groot. Daar dansten jong en oud g'ewonnen verloren, onder het zingen van volksliederen op walsen gedicht. In het portaaltje stond Toontje. Met eenen stok streek hij over de ijzerdraden eener ratten-val, en wilde daardoor de illusie van een orkest verwekken, Ongestoord duurde de prêt tôt wanneer de menschen en de voorwerpen in het duisterend avondgrauw onduidelijk werden. Dan keerden al de geburen lachend huiswaarts, en begaf Toontje zich te bed. Maar slapen kon hij niet, want groe-pen, houdend aan drukke vroolijkheid, rumoerden tôt laat in den nacht. Ook sluimerde hij gewoonlijk eerst tegen het morgenkrieken in, wanneer een dronken metser verkleed als d'Artagnan langs de huizen voort-struikelde, terwijl hij met heesche stem stotter-de:«Ziet ze.. maar... draai... en... Zwieren... en... Maar de dappere musketier rolde in de straat-goot... Een laatste woord weergalmde, uitster-vend in eenen hik- ... zwaai... hik...» Dan werd ailes rustig alom... * * * — Dat kan niet blijven duren, verklaarde vader Janssens, we moeten naar een ander huizeken uitzien. —- Ja, man, antwoordde de moeder, het heeft, oprecht gesproken, geen naam meer. De verdien-sten blijven even gering en van dag tôt dag ook wordt het leven duurder. We kunnen niet meer rondkomen. En het zoeken naar een goedkoopere woning begon. Vader Janssens liep eenige dagen achter-een heel de stad af. Nu eens was hij in de buurt der stapel huizen, dan weer aan het Zuidkwartier. Maar telkens keefde hij mistroostig weer. — Niets... 't Is overal elders nog duurder!... zegde hij tôt moeder, en de goede vrouw zuchtte. De ouders van Toontje begonnen te wanhopen êene uitkomst te vinden, wanneer vader Janssens zekeren dag met een glimlach op het gelaat, het kamerken binnentrad en uitriep : — Moeder, we zijn uit den nood. Ik heb eene gerieflijke woning in Berchem gevonden, tegen een menschelijken huurprijs. — In Berchem! zuchtte moeder Janssens. — Ja, vrouwken, ik weet het wel, 't is ver, maar wat geeft dat, als we de twee eindjes maar kunnen aaneenknoopen. —Ge hebt gelijk, man, besloot de moedige vrouw en zij begon de meubelen af te schrobben, het huisgerief netjes te kuischen, zoo, dat ailes blonk als spiegeltjes, waarna de voorwerpen heel omzichtig werden ingepakt. De dag' van den verhuis brak eindelijk aan, en men laadde den înboedel op den wagen, derwijze dat veel voorwerpen bijeen slechts weinig plaats benamen. — Toontje ,ga met moeder voorop, anders komt ge nog lia de meubels in Berchem aan. Het kind kon maar met tôt het vertrek be-sluiten. Het ademde met voile teugen die schaar-sche karakteristieke lucht in, en voelde voor de eerste maal het onverklaarbaar triest gevoel vei-oorzaakt door de scheiding van een schilderachti-ge omp'pvinp; waar te midden het «■elukkig ge-leefd liad. Al die nederige huizekens, met hunne trapge-velkens, kwamen thans eenig schoon voor, tôt zelfs het voddenwinkeltje van Sus den Boer, af-zichtelijk vuil, waarin men zich bijna niet bewe-gen kon tusschen de opeengestapelde meest disparate voorwerpen, aschgrauwkleurig schijnend, uit oorzaak eenei dikke laag stof. Wanneer de deur openstond kwam een verdufte stank de voorbijgangers tegen. En onbewust begreep ons Toontje, dat een scheiding als de voordood is, en hij pinkte een stille traan weg. — Wat staat ge daar nu te droomen, lachtte zijn vader... Nu komt ge beslist na de meubels aan. Ailes is opgeladen en de wagen gaat weg-rijden.— Zet mij bij den voerman, antwoordde Toontje, dan ben ik toch vast en zeker v o o r de meubels ginder!... * * * ■"roeninaals waren er te Berchem nog g-eenc avondscholen, en Toontje Janssens volgde cursus-sen, die in het onderwijsgesticht der Charlotta-lei te Antwerpen gegeven werden. Zekeren keer glariede de zon brandend warm hoog in de teei blauwgele lucht, en de meester toog met zijn leerlingen den buiten in. Ze beenden op den lommerrijken verren zand-weg, tôt zij ten laatste aan eene hoeve-afspan-ning kwamen, laag en log gebouwd. Het was als een vuilgrijze vlek, met groene rechthoeken, onder een bruingeworden rieten dak. Ze gingen onder 't groene, dichte gebladerte van den tuin zit-ten op de witgekalkte in den grond vastgemaakte banken, bezijden de ruwe houten'tafels. De poezelige boerin bracht, met een helder g'limiachje op het rooskleurig gelaat, de kannen met den dampenden, lekkeren koffie. En de jongens deden hun buiksken goed aan de dikgesnedene krentenboterhammen.bestreken met een flinke laag boter. De guldene zonnespettering, het jeugdig groen der omgeving, de welgevulde magen, ailes droeg bij om de vroolijke stemming te verhoogen. En helder weerklonk het schaterlachen der leerlingen om de onschuldige moppen die er verteld werden. Toontje kon aan den drang niet weer-staan iets voor te dragen, hij sprong op eene der tafels en luid en helder weergalmde een liede-ken, dat aan de dagorde was, en heel de stad door, door oud en jong geneuried of gefloten werd. Geestdriftig juiehten de kameraadjes toe... Terug in de school gekomen verzocht de meester hem nogmaals het deuntje te zingen, maar de stemming was heel anders en de spotscherpe en gewaagde gezegdens kwamen tôt hun voile recht, en En aan de gelaatsuitdrukking van den meester bemerkte Toontje dat na zonneschijn wel eens het onweer losbarst -- Onweerswolken drijven voorbij, maar breken niet altijd los, ook nu was dat het geval. Heer De Vos, zijn leeraar, had evenwel een ding onthouden : Toontje kon heel eigenaardig een refreintje zingen. Af en toe richtte men al-lerlei feestjes in, of werd een kleine revue op touw gezet; en geene gelegenheid ging voorbij zonder dat Toontje moest optreden. Het jong wispelturig volkje had gelachen, wanneer het de mooie kostumen mocht aantrekken. Die kleedijen, vervaardigd uit zachte zijden en fluweelen stoffen staken aller oogen uit. Daarin zouden zij schoon zijn, als de wondermenschen uit een sprookjeswereld. Wel tienmaal liep Toontje over het tooneel heen en weer, en danste en sprong van geluk, tôt de meester het teeken gaf, dat de vertooning begon. (Wordt vervolgd.) JAN DE SCHUYTER. Vacantiekrabbels TWEEDE FRAGMENT. xnir. Een smal straatje met uitgebrande huisjes... Tusschen de puinen groeit mos en onkruid, paar-se bloemen en rcode kollen. De belleman, een kort gestuikt baasken in 't gi'ijs, begint in de verlatenheid zijn bel te lui-tien.Tusschen kapotte muren, uit een achtergc-bouwtje, komt een zwarte, gebogen schoenma-ker met een pikdraad in de hand en een stalen brji op den stompneus. In de rimpels van zijn flets - bleek gelaat schuilt een overschot van zwartsel. [Uit een zijstraatje stapt een stevige, witbe-stoven bakker, zijn snor en zijn staande wenk-brauwen vol meel. Wit en zwart staan ver van elkaar. Op den drempel van eer gespaard huizeken verschijnt een magere stoeltjeszetster met bloemenmuts. Een kleine jongen houdt op met fluiten en kijkt naar een hond als naar een zeldzaamheid. De belleman heeft publiek. Hij houdt zijn be-vel ver van zijn buik gestrekt. «Drij kilos aardappelen per persoon, en morgen suiker 800 gram per persoon en 500 gram extra voor kinderen beneden twaalf en oude menschen boven zestig... De schoenmaker knikt ingenomen, de jongen begint opnieuw te fluiten, de belleman belt weer plichtmatig en loopt door. Dan vangt de magere stoeltjeszetster haar kat op en blikt met haar grijze oogen naar de puinen aan den overkant. XIV. Het is grijs weer. De zon draalt en de vogels zingen verloren in de lucht. Peter haalt zijn graanoogst binnen. Wij zijn gelukkige menschen, zegt hij terloops. Dot' weerklinkt het verre kanongebulder. Ik luister en droom met een boek, «La cousine Bette», op de knieën. v Gisteren wandelde ik naar het kasteel Schoon-hoven. Rechts stegen de beboschte heuvelen en links lagen de klare Demermeerschen. Overal hingen Mariabeeldjes aan de boomen of stonden zij in steenen kapellekens. Over den heuvelrug slenterde ik terug en ver-dwaalde weer in den Grachtkant waar het eigenaardig zwerversvolkje huist. Nu peins ik aan het kleurig leven in kleine raampjes gevat... —• Voor drie jaar werd onze Juul opgeroepen, zegt Fien en kijkt voor zich uit, wie had dat kunnen denken, drie jaar... Juul is haar man... Het is heden 1 Oogst 1917. j XV. De vogels kwinkeleeren boven in het dennen-bosch, in de kruinen waardoor het zonlicht sij-pelt.Op mos en doode naalden leeft een verschei-denheid van insecten, mieren en kevers. Op een spichtig- gras wiegelt een koppel rood-en-zwart gespikkelde vlinders. Waarom denk ik aan de roode blokken waarin naamletters gekrast waren rond een hart ? Herinnering aan jeugd, aan broze, verliefde uren. In de verte fluit een trein, eindeloos hetzelfde gerekt geluid. De bleeke nachthemel en de stille avond !•■■ Ginder ver, op Dorenberg flikkert een eenzaam lichtje. De heihussen waken er ter eere van mijn vriend, de folklorist de Cock. Dorenberg ligt er met zijn steile diepten, met1 zijn ijzerzandsteenen blokken waarop boomen en heesters vastgeworteld en vastgeklemd staan, — terwijl beneden een wildernis slingert van dorens en braambessenstruiken. Een harmonica klaagt. XVI. Moskow de Wever... Moskow hield bijzonder veel van wat drink-baar was. Eens zattekens, en dat gebeurde dik-wijls, dan liep hij in een vreemden aandrang naar den Demer. Daar stond hij dan telkens te declameeren : Zie Moskow gaat zich in den Demer smijten! Hij wierp zijn jas op den grond en slaakte een nieuwe bedreiging. Zoo volgden al zijn klee-dingstukken tôt hij slechts hemd en broek be-hield.Gemeenlijk was dan de belangstelling ver-flauwd. De bedreiging bleek ijdel, het water te koud, en Moskow pakte zijn boeltje en ver-dween.Hij zal wel eens in 't water springen, voor-spelden de optimisten. Moskow heeft de verwachting beschaamd en stierf zonder zijn belofte te houden. Hij blies den adem uit op zijn bed. Er zijn vele Moskows in de wereld. XVII. Een teere lucht overkoepelt het land. Vachtige wolkjes hangen grillig tegen den hemel geplakt. Tusschen roerlooze boomen die de akkers om-perken, blinken roode daken, vlekken witte muren en staat het graan in schoven. Geel schit-tert een lupinenveld naast de witte boekweitweel-de.Aan den horizont klimmen de kerktorens uit het landschap, een enkele molen waakt met lichte kast en stille wieken. Het is ailes nieuw en toch vertrouwd aan mijn oogen. Waar heb ik dat ooit gezien? Waarom heeft deze streek geen dichters? Wie zal dat leven hier eens vertolken? Ik werp het bosje heikruid weg... Beneden ligt het eenzaam kerkhof met zijn bruin Christusbeeld op den achtergrond van gra-ven. Daar rusten velen... XVIII. Op het einde van 1914 probeerden de menschen weer wat op dreef te komen. Zij repareer-den hun huizen, ruimden de puinen op, kochten nieuwe dakpanner om weer een woning te hebben en weer van voren af aan te beginnen. Toen verscheen Gust, Gust van Lier. — Gust kwam in den winkel en zag wat ontbrak. Er was geen petrool, geen meel, de vrouw moest een bont hebben tegen het guur weer, er waren geen kleederen en het paard was mank geloopen. ^ i.), i MEJ. I. VERVOORT, die van den Kon Ned. schouwburg naar het Hippodroompaleis overgaat. Gust wist voor ailes raad, had ailes in voor-raad te Lier. Hij onderzocht nauwkeurig, gaf zijn meening te kennen en logeerde twee dagen bij de menschen die hij met zijn spotprijzen wou bevoordeeligen. Hij stelde zich tevreden met de keuken van het gezin... Eindelijk werd er ingespannen en reed men naar Lier... En Gust vertelde onderweg zooveel wonderen dat Soo met zijn nuchter - gezonden zin achterdochtig werd. Maar ginder was de poort... en Gust liep door het veld om te gaan openen. Hij liep, liep alsof hij plots rouwkoop gekre-gen had over zijn edelmoedigheid en verdween. In het huis met de poort kende men Gust niet!... En Gust van Lier is nooit meer weergekeerd. XIX. Op den heeten middag staat een jongen tegen een stuk muur en speelt «De Vlaamsche Lceuw op zijn mondharmonica, telkens en telkens weer. Gisteren heeft de student mij een geestdriftig opstel gelezen over het «Ideaal» van Rodenbach en ook eigen vet zen voorgedragen. Het was tegen avond en we zaten in de Metshovensche bosschen. Zoo dweept een jeugd na ons. De zon ging onder met eendere pracht zooals voor jaren... Maar voor de jeugd is de wereld nieuw... Reeds tien dagen lees ik geen gazetten, maar ik weet heel wat over de ziekte die de raapkool verteert, over den stand der granen en den aar«-appeloogst. Ik weet niet meer wat het belangrijk-ste is.. Het leven is van uitzicht veranderd. Geen stem uit de stad verneem ik in het land der heuvels. De zon duikelt en de lucht, waarin onzichtbare vogels zingen, trekt toe. Drabbig, staalblauw wordt de horizont, een wervelwincl dw^rrelt en schudt. Zand en bladeren jagen omhoog en door den hemel slingert het bliksemlicht. Gulpend spoelt de regen. Het is zoo duister dat ik Tha-ckeray moet terzijde leg'gen. Wanneer weer een bescheiden zonnetje te voor-schijn komt, noodigt Peter mij uit om naar het «Wit Huis» te wandelen. Hij verdiept er zich in telegrammen en ik kijk in de eenzame straat ! Een mensch daagt op in de Zondagnamiddagrust, een man met ruitjesbroek en grijzenden baard.Een apotheker, gis ik. Hij komt in het lokaal der no-tabelen zijn pintje drinken, zegt wat, verstaat geen antwoord, loert naar de gazet die Peter leest en trekt ongeduldig weg. De dikke, kleine waard, met zijn gouden ketting op den buik, kijkt hem vakerig na. Buiten ontmoet ik den student. Peter gaat, het hoofd vol oorlogsverwarring, naar huis. Wij ont-moeten flaminganten en ik leer een musicus kennen, praten over het volk dat als mieren zoo ijve-rig onverdroten en opgewekt aan het werk toog. 's Avonds, terwijl de maan in gouden krans boven den lindenboom stijgt, vertelt mij een fleurige pachter, hoe hij den «slag» bij Aarschot vr.n uit zijn zoldervenster had gevolgd... Hij is vader van acht kinderen. Frans had de dood van dichtbij gezien. Later had hij in de kerk gezeten, maar tusschen al de gebeurtenissen in ook zijn haver ingehaald en een varken geslacht!... Terwijl de verteller de velden en de buurt met zijn verhaal bevolkt, zie ik maar naar de maan die haast geheel door den hemel steekt. De avond was frisch van vochtigheid en gezel-lig" sjierpen de krekels. (Wordt vervolgd.) LODE BAEKELMANS. Aan onze Lezers Toekomende week treedt "Het Tooneel,, zijn derde jaargang in. Van af het eerstkomend nummer zal ons blad regelmatig met een bijvoegsel verschijnen. In " Het Tooneel „ van Zaterdag a. s. verschijnt, onder de hoofding van " Het Speelplan van 1917-1918 „ een vraagge-sprek met heer Louis Bertrijn, bestuurder van den Koninklijken Nederlandschen Schouwburg.

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software.  

Il n'y a pas de texte OCR pour ce journal.

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software.  

Il n'y a pas de texte OCR pour ce journal.

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software.  

Il n'y a pas de texte OCR pour ce journal.
Cet article est une édition du titre Het tooneel appartenant à la catégorie Culturele bladen, parue à Antwerpen du 1915 au 1940.

Bekijk alle items in deze reeks >>

Ajouter à la collection

Emplacement

Périodes