Het tooneel

1382 0
close

Pourquoi voulez-vous rapporter cet article?

Remarques

Envoyer
s.n. 1918, 16 Fevrier. Het tooneel. Accès à 13 mai 2024, à https://nieuwsvandegrooteoorlog.hetarchief.be/fr/pid/9w08w3904q/
Afficher le texte

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software.  

Het Tooneel 3e Jaargang Nr 23 - 16 Februari 1918 Beheer en Redactie : Kerkstraat, 13, Antwerpen 15 Centiem MEVR. M. DILIS-BEERSMANS, die ïoo prachtig de hoofdrol vertolkt in «De Onbekende Vrouw». Kon. Ned. Schouwburg " Sonna „ "Jufvrouw Dol„ Dat is nu het derde werk van Fabricius dat we tijden9 dees seizoen te zien krijgen. Eerst «De Rechte Lijn», daarna «Dolle Hans» en nu_ «Sonna» De drie stulcken spelen in Ned.-Indië, het land dat de schrijver goed schijnt, te kennen en lief te hebben. Het eersté kan evengoed meen ander land afgehandeld worden, maàr «Dolle Hans» echter moet een Indisch kader hebben, net als «Sonna». We gelooven te mogen zeggen dat we van fabricius nu stilaan genoeg te weten gekregen hebben, wijl er nog andere, Nederlandsche auteurs, van wie tôt hiertoe niet een werk vertoond werd en die met Fabricius heel goed en zelfs met glans de vergelijking kunnen weerstaan, toch ook wel eens aan de beurt mochten komen. Fabricius is voorzeker een knap tooneelschrij-ver, een man met talent, die de techniek kent en zijn publiek weet te treifen. . H. L. Berckenhoff zei van hem: «Hij is een ge-boren tooneel schrijver. Gebeurtenissen die jaren omvatten worden saamgedrongen in enkele bedrijven. Handeling, karakters, dialoog, ailes wil geconcentreerd zijn. In weinige trekken vat Fabricius samen. Hij boetseert niet in de klei, hij houwt za uit steen. Ze zijn kantig — «crû» heeft men wel eens beweerd — en inderdaad is er wel te weinig overgang, te weinig voorberëiding van innerlijke tôt uiterlijke handeling. De dialoog is ook geconcentreerd: vlot en pittig — tenzij het storend element van tendenz naar voren treedt. De meeste stukken spelen in Indië, wat er kleur aan «reeft, die aan de belangstelling van het publiek te stade komt en veelal is er een ethische kern aanwezig, welke onze gedachten doet rei-ken, ver over den geschilderden tooneelhorizont». «Sonna» werd opgedragen aan de begaafde Nederlandsche actrice Mevr. Alida Tartaud - Klein, en voor het eerst opgevoerd op 6 Novembe> 1916 in den Grooten Schouwburg te Rotterdam, bij ge-legenheid van het zilveren tooneeljubileum van Mevr. Tartaud. Wat is in enkele woorden de kern van het stuk ? De Hollandsche luitenant, Bart Velsen, heeft op eenen zijner tochten in Ned. Indië een mooi In-landsch meisje gekocht van haar ouders. De be-koorlijkheid wordt met een geheimzinnig of ro-niantisch waas omweven bij het vernemen dat het lieve, vijftienjarig kind afstamt — maar heel lang geleden — van een sultan, afkomst waarop de ouders nog heel fier zijn. Tegen de goesting van den luitenant wordt zijn... vrouw, als wij haar zoo noemen mogen, moeder, en met tegenzin heeft hij in den begin-ne het kind zien opgroeien. Als kleine jongen is Njo — zoo is de naam van het zoontje — naar de familie van den luitenant gezonden in Hol-land, voor opvoeding en onderricht, en als hij een flink baasje van 12 à 14 jaar geworden is, is zijn vader — intusschentijdtot kapitein bevor-derd — hem gaan halen en is met zijn zoon te-ruggekomen, d. w. z. hij is alleen teruggekomen want zijn zoon is aan boord gebleven, omdat, zoo meenen wij toch te kunnen opmaken volgens de woorden van den kapitein, de zoon niet getuige zou zijn van de blijdschap of... wat anders, van de moeder. bij het terugzien van... man en kind. De vader is van plan de Indische moeder te verwijderen en in haar plaats een tweede, blanke moeder te stellen, die hij in Nederland heeft leeren kennen. Nu begint het drama, dat in éen zelfde décor afgespeeld wordt en niet langer duurt dan van 's morgens tôt middernacht, dus in de voorwaar-den van de drie klassieke eenheden. De zoon komt eindelijk en herkent zijn moeder niet dan op aanwijzing van zijn vader, Deze heeft een plannetje beraamd, een helsch plannetje, dat hij voorlegt aan den assistent - résident, die hem in de volvoering moet behulpzaam zijn: Sonna zal gevraagd worden, in tegenwoor-digheid van den ambtenaar en twee getuigen, een stuk te onderteekenen — of eenvoudig ja te knik-ken, want ze is ongeletterd — waarbij zij erkent dat de kapitein de vader is van haar zoon, want deze is niet erkend bij de geboorte. Volgens de Muzelmaansche wet heeft zij alleen recht op haar kind, maar zoohaast het stuk officieel van kracht is, verliest zij aile recht op haar kind, recht dat overgaat op den vader... Dat verneemt zij eerst later. Een inboorling weet haar te vertellen dat de kapitein een portret op zak heeft — der aan-staande. tweede moeder — en wanneer zij den kapitein zelf de waarheid doet bekennen, eischt zij de beeltenis op, verscheûrt ze en.-- verlaat, als een tweede Nora, man en kind, om terug te kee-ren naar haar ouders. Het slot is niet nieuw en doet dus onmiddellijk denken aan het einde van Ibsen's beste technische werk. Men kan wel beweren: wat is er nieuw? en met John Gabriel Borkman zeggen: «Er gebeurt niets nieuws. Maar dàt, wat gebeurd i s ... dat herhaalt zich ook niet. Het is de blik waarmee ge ze beschouwt die de daden verandert. Het weder-g-eboren oog ziet de oude daad anders aan.» Maar de dialektiek, de redeneerkunst in «Nora» staat eenige trappen hooger dan in «Sonna». — Nora moet niet weg, iriàar verkiest heen te gaan •mdat haar man - een vreemde voor haar is geworden, omdat zij niet langer de speelpop wil blijven van dien vreemdeling, voor wie zij geleden en zich opgeofferd en die ze niet begrepen heeft. Maar Sonna, dat natuurkind, bij wie ailes gevoel is en wel en vooral moederlijk gevoel en trots, op het bezit van haar kind en den blanken man, bij haar komt een zulke redeneering niet te pas. Het verwachte en logische einde blijft weg, net zooals in «De Rechte Lijn» en «Dolle Hans» waar het verloop ook heelemaal anders uitvalt dan we nenschelijkerwijze mochten verwachten. Inderdaad, de assistent zegt in het eerste be-zlrijf aan den kapitein, waar er spraak is Sonna ;e verwijderen en ze te vervangen door een blan-se stiefmoeder: «Maar als je het doet, als je haar segt, dat een andere vrouw, een Hollandsche /rouw in haar plaats... jongen, als jij dat doet, lan maak je van jouw zachtmoedig huisdiertje... lan maak jij een wild dier van jouw tamme wijf-e...BART — Hou jij het voor mogelijk, dat Sonna iaar toestemming zal weigeren? JTJLIUS. — Dat ho.u ik niet alleen voor mogelijk, maar dat hou ik voor heel zeker. Als een ijgerkat zal zij haar jong verdedigen. Later herhaalt hij nog die bedreigende inlich-ing, als de assistent den kapitein verwittigt voor e woede van Sonna tegen Bertha, de vermoede-ijke verloofde: «Dan ziet zij die andere vrouw, eg ik! En dan zal zij voor haar jongen vechten let tanden en nagels». En die ambtenaar die in het stuk moet door-aan voor den «raisonneur», den braven menheer, ij verwittigt Sonna niet, het schoone natuur-ind.# de naïeve, lichtgeloovige moeder, van het nheil dat haar dreigt, en hij krijgt maar berouw •anneer het schelmstuk, waaraan hij meegehol-en heeft, voltrokken en onherstelbaar is. Eerst dan zegt hij tegen zijn vriend, den kapitein, dat zij beiden schoften zijn! Alvorens de ambtenaar weg gaat krijgt hij van Fabricius, door den mond van Sonna, de voile laag: «Jij hebt me mijn kind afgenomen! Jij! Met je wet! Met een brief dien ik niet lezen kan! Ik heb niet anders gezegd dan dat mijn kind van hèm was, en dàarom ben ik het kwijt. Dat wist jij! Jij hadt mij moeten waarschuwen, maar jij, Hollander, was op de hand van den Hollander! Wij zijn hier maar inlanders!--- Wij zlJn maar bruin, en voor een Westerling is al wat brum is, minderwaardig. Elken dag;< elk uur, kwetsen_ de Westerlingen ons, en als wij dulden en daar mets op zeggen, omdat wij niet weten wat wij zegg'en moeten tegen iemand die ruw is, dan heet het dat wij gesloten zijn en niet betrouwbaar. Wij kunnen in uw oogen alleen maar wraak nemen, na-dat u ons het hart uit het lichaam hebt gerukt. 0 hoe graag zou ik de harten van aile Westerlingen willen uitrukken! En... uw hart! Uw hart het éerst!» . . Maar de kapitein wordt door «Fabricius-bonna» niet zachter behandeld: «Wij zijn geschikt om kinderen te krijgen, niet om ze op te voeden. De kinderen die wij aan de Hollanders geven, hebben betere din^en noodig dan de liefde van de moeder. Daarom nemen ze ons de kinderen af als ze nog klein zijn, net als bij een koe. Wij hebben daar maar éen oogenblik verdriet van, net als een koe. Wij hebben geen ziel, wij schreien met jarenlang, zoomin als een koe. (Ze snikt zacht voor zich heen.) Màar de Westerlingen zijn dom, ze weten het niet. Wij zijn menschen; andere menschen dan U, heer, maar dat begrijpt U niet. Wij hebben ons bloed, ons eigen Indisch bloed... U jaagt mij weg-, omdat ik maar een Inlandsche ben; U wilt mijn zoon voor U alleen hebben en U zegt: U hebt hem lief. O wat dom zijn de Hollanders! Gelooft U dat Njo een Europeaan wordt, omdat U hem nu Bertus noemt en omdat dat nu zoo in de Hollandsche wet staat? Njo is van Indisch bloed, Njo is van mijn bloed en U zult hem eens op een dag van U stooten zooals U nu mij van U stoot». En dan gaat zij heen, niettegenstaande het verzoek van den kapitein om toch te blijven en het samenwonen niet te verbreken, wijl hij^ tôt inkeer en menschelijker gedachten gekomen is. De sychologie en de kunst worden beide niet gediend in het nieuwe stuk van Fabricius. Het is kop- of maakwerk, met de gewone haast, die hem reeds verweten werd — al te spoedig neergepend. Het mist bezonkenheid, evenwicht, doordachtheid, artistieke vlucht en het staat niet op dezelfde hoogte als «De Rechte Lijn» of^«Dolle Hans». Het ontroert niet, het gemoed blijft koud bij al die phraséologie en declamatie die thuis hooren in een propaganda-brochure en zelfs het einde dat pathetiek bedoeld is, doet niet aangrijpend aan. Van den schoonen, prachtigen, hartstochtelij-ken, moederlijken strijd om het bezit van het kind, die ons tôt tweemaal voorspeld werd door den assistent, den zoogezegden menschenkenner, komt niets, omdat Fabricius zelf machteloos is om dien strijd te geven en zich uit den slag trekt door de moeder te laten heengaan «à la Nora». maar een Nora van veel lager en geimiteerd al-looi. Waar het stuk eigenlijk moest beginnen, daar heeft de auteur er een einde aan gemaakt. _ Maar het werk zit wel knap ineen. De schrijver heeft heel de aandacht gevestigd op Sonna en de andere rollen dienen haar als «repoussoirs». Er zit zelfs atmosfeer in en de aanhalingen over bijgeloof en afgodendienaars maken voorzeker wel effekt en geven aan het geheel een zeker Oostersch mystiek waas, dat in het laatste be-drijf met het maanlicht, het bidden en het ge-klop op de bedoeg, een moskeetrom, nog verhoogt. Het décor beantwoordde niet aan de verwach-ting en gaf niet de illusie van een achtergallerij van een kapiteinswoning in een klein stadje aan de kust van Java. De tuin was maar een tuintje op 3 meters af gesloten door rotsgebergte ! !In de brochuur staat: «het licht van de maan is zoo helder, dat men er bij zou kunnen lezen. Alleen lan^s den linkerwand is het donker». — Dat helle maanlicht werd verbeeld door een bundeltje stra- len van enkele centimeters! * * * De vertooning viel wel te prijzen, alhoewel het tem^o wel wat te traag was. Meyz. Bertrijn heeft een welverdiend succès be-haald. Zij had veel werk gemaakt van hare lang niet gemalckelijke roi en haar ingestudeerd met de gewone zorg... Haar uiterlijk was insgelijks goed opgevat en uitgevoerd en in III vooral was zij (:' n prachtstuk van een Javaansch vrouwtje... Al de intonaties gaf zij weer met veel gevoel : in T., in het gesprek met Niti over het verwachte kind, in II. bij het gevlei en gestreel van haar man, en in III wist zij het kontrast en de woede en de berusting goed te doen uitkomen. Het aaien en streelen van haar aanbeden zoontje was waar-li v aandoenlijk. Haar gelaatsspraak was zeer ex-pressief.Na het tweede bedrijf moest het doek verschei-dene malen gehaald worden en vie) haar eene ware ovatie te beurt. Mevr. Noterman is insgelijks een groot deel van het succès te beurt gevallen. Zij was wezen-lijk de verkleefde lijfmeid van Sonna, echt Oostersch in manieren en houding. Spijtig maar dat haar weinig buigzame stem veel te scherp klonk 1 ri dees werk. Mei. M. Bertrijn was verrukkelijk in haar travesti. Haar Njo was een echte wildzang, los en zwierig; de illusie was volledig. De heeren Cauwenberg en Bertrijn hebben hun weinig - zeggende rollen gespeeld met de noodi-ge autoriteit. In III vooral was heer Cauwenberg bijzonder goed in houding en dictie. Heer Piet Jansscns had geen groote roi te ver-vullen als inlander, maar hij heeft getoond wat een artiest van zijn gehalte^werkelijk maken kan van een tweede-plansrol. Zijn typeering was ook voorbeeldig, houding en standen volmaakt. Ook zijn dictie mocht heelemaal bevallen. Heer Anp-enot wist zich heel goed te houden in zijn zonderling plunje. * + * Vooraf ging «Jufvrouw Dol», voorzeker op het programma gebracht door het bestuur als een blijk van piëteitvolle hulde aan de nagedachtenis van den schrijver, den braven Gustaaf De Lattin. Het werd uitstekend vertolkt door Mevr. Dilis-Beersmans en Gorlé, redelijk goed bijgestaan door Mej. Janssens en heer Van de Putte. Mevr. Dilis werd met bloemen gehuldigd. N. In en Om de Schouwburgen KON. NED. SCHOUWBURG. — Zaterdag 23, Zo.ndag 24 (dag- en avondvertooning), Maandag 25 en Donderdag 28 Februari 1898, opvoering van «Spoken», familiedrama in drie bedrijven, van Henrik Ibsen. — Verdeeling : Helena Alving, we-duwe van den kapitein - kamerheer Alving, Mevr. Dilis. — Oswald Alving, H. L. Bertrijn. — Dominée Manders, H. Cauwenberg. — Engstrand, timmerman^ _H. Janssens. — Regine Engstrand, Mevr. Bertrijn. —- De handeling heeft plaat» ten huize van Mevr. Alving. — Daarna: «'t Kleintje», tooneelspel in één bedrijf, van Maurits Sabbe. — Verdeeling: Jenny Vrielynck. Mej. M. Bertrijn. — Martha, haar oudere zuster, Mej. J. Janssens. — Nonkel Barnabee, H. P. Janssens. — Wim Ba-cker, jong advokaat, H. Van de Putte. VERWACHT : «De Kleine Lord», tooneelspel in drie bedrijven. KON. NED. SCHOUWBURG. — Naar wij van meerdere zijden vernemen zou het bestuur ver-lenging van het speelseizoen trachten te beko-men, voor éen of twee maanden. De vele gewone bezoekers van onzen schouwburg zullen dit nieuws met genoegen vernemen en met ons hopen dat de pogingen van het bestuur met goeden uit-slag bekroond worden. SCHOUWBURG «VARIETES». — Wij vernemen dat er mogelijkkeid bestaat het schoon thea-ter van de Meir aanstaande seizoen te zien ope-nen. H.Georges Villier van de N.Operavereeniging zou bestuurder benoemd worden. Worden opgevoerd: opéras en operetten. — Moet de heer Fontaine bij zijn besluit blijven, dan zouden er in de stad twee operagezelschappen werkzaam zijn. «WAT VRAAGT HET VOLK?» — Met groote belangstelling wordt de revue van H. Rik Senten «Wat vraagt het volk?» venvacht. Sedert het uit-breken van den oorlog werden in het Hippodroom-paleis (de zaal waar destijds de groote succes-revues,zooals «Bloc revue» en «'k Zie ze vliegen» voor t voetlicht kwamen) geen revues meer ver-toond. Wij zijn overtuigd dat «Wat vraagt het volk?» evenveel biival zal verwervert, als er haar oudere zusters te beurt viel. HIPPODROOMPALEIS. — We brachten een bezoek aan de werkplaats van den gekenden Ant-werpschen decorateur H. Denis, en waren aange-naam verrast door de zeer lieve verkleinde mo-dellen der schei*men, die g*eborsteld worden voor de re^e «Wat vraagt het volk?», Achtereenvol-gens kregen wij te zien: een polder, een aard-appelenveld, het Muzeum van Schoone Kunsten, de trouwzaal van het stadhuis, eene fabriek, eene danszaal en een overdekte stapelplaats met een zicht op een gedeelte der Schelde. i EDEN. — H. J3e Backer heeft besloten het niet te laten bij «Walsdroom», en zal welhaast «Gri-Gri», een allerliefste operette doen vertoonen. — Daarna wordt «Walsdroom» hernomen. «0! DIE HUWELIJKSNACHT!» — H. Condès — een der bestuurders van den Hippodroom, — verzoekt ons te melden dat er verkeerdelijk ver-meld werd dat «0! die Huwelijksnacht!» van H. J. De Moor is. Deze heeft slechts de Vlaamsche bewerking geleverd van «Les Noces d'un Réserviste», van Alfred Duru en H. Chivot. Dit stuk werd eerst te Parijs vertoond op 21 October lbb5 in het Théâtre du Palais Royal. Ook te Antwerpen werd het gespeeld in de «Variétés» en in het «Théâtre Moderne». MEJ. MARIA PEENEN, van het Hippodroom-paleis, was in den laatsten tijd tamelijk ernstig ziek. We vernemen dat deze lieve artiste thans bijna geheel hersteld is en zal optreden in de nieuwe revue. Gust Janssens, uitgever, Kerkstraat, 13, Antwerpen. ELKE WEEK verschijnt bij mij minstens één (Qm I vlaarasch boek. Zooeven kwam van de pers : \Q!/ OUDE VOLKSVERHALEN verzameld 'door Alfons de Cock. Prijs 15 Centiem (Uitgave : Onze Leestafel.) Hedendaagsche Schoolgeschiedenis door Jos. Janssens, Kantonale schoolopziener te Turn-hout. — 50 Centiem. (Uitgave : Pedagogisch Magazijn.) De Xdealisten DE VIER FILOZOFEN. Macht is recht, zei de man, en hij ranselde zijn kat af. Arne Garborg. J Het voorjaar, met blauwe lucht en lichten zon-; neschijn, spon zijn groen en zijn bloesem m de tuinen. . „ Een haan kraaide in den vredigen morgen. De ventjes stonden te keuvelen onder den bloeienden appelaar, en de rook uit hun pijpjes steeg m tra-ge krinkels omhoog. Zij speurden naar de donke-re, omgespitte aarde, naar de bezaaide plekskens, naar het fijnlevend groen dat aan hagen en hees-ters wirrelde, zag'en de witte en roode bloesem-kruinen. Zij vonden welbehagen in het herkïe-mend leven en genoten stilzwijgend. Het Hovenierken, klein en gebogen, m^: bolle, diemiten broek en rood, baaien slaaplijf, keek welgevallig naar zijn arbeid.^ Hij had grijze wa-teroogjes en een stompneusje. Zijn pet kleefde hem op de grijze haren. De lange Gendarm, in zijn vaal-blauw tuniek stond op zijn poortjesbeenen te wiegelen. Zijn haren waren kort gelcnipt en zijn klak zat di-, op zijn voorhoofd. Naast hem stond zijn broer, even mager, even lang en pezig in zijn oud douanenpak. Beiden hadden scherpe neuzen en donkere oogen. De vierde was de gewezen koetsier van den Baron.Hij was kort en dik en had een rooden neus. Zijn pet zat hem kranig op het achterhoofd. De vier geburen waren even bruin en even glad geschoren. Een zwaluw scheerde laag naar haar nest onder de dakgoot. Witte bloesem zeeg neer, en een ver-loren blaadje vlekte op het roode slaaplijf van den Hovenier. Een geur van brandend dennenhout dreef op de lentelucht. De paaschbloem pronkte met haar gele zeesterren, en het graspleintje waarop een witte handdoek te bleeken lag, was malschgroen en belicht door de zon. — 't Is toch schoon, prevelde de Hovenier. — Gij haalt eer van uw werk, prees de Koetsier.— Och, ik kan het werken niet laten, bekende de Hovenier, toen ik hier kwam wonen om te ren-tenieren,peinsde ik simpel te rusten en mijn te smooren... • — Daarom kan ik geen paard zien voorbij trekken...— Ik wandel nog dagelijks tôt aan den grens-post, zei de Tolbeambte. — Wij zijn slaven van onze gewoonte, ver-klaarde de Gendarm... Ik ben liefst in gezelschap van den Veldwachter... wij verstaan elkaar... — Ja, zoo zijn de menschen, bedacht de Hovenier, van iets anders dan van den grond te be-mesten en te bewerken heb ik geen verstand! — Het spreekwoord zegt : Schoenmaker blijf bij uw leest, opperde de Tolbeambte. — Op het kasteel heb ik dat al begrepen, over-woog de Koetsier, en zijn rood-joviaal gezicht t£Q.k vol rimpels; ailes in de wereld is op voor-hand geschikt, wie Baron geboren is moet Baron steiwen... Ailes moet maar blijven zooals het was. — Er zullen altijd peggers zijn en altijd doua-nen, beweerde de Tolbeambte. — 't Zal wel de gewoonte zijn, aarzelde de Hovenier. — Ja, zei de Gendarm, dat is wel zoo... Ik heb het eens ingezien, jaren geleden... Ik was toen pas gendarm in de stad en moest de mannen die wat op den lever hadden van het gefvang naar het justiciepaleis heen en weer voeren of hen bewa-ken terwijl zij voor den rechter kwamen. Wat de man misdaan had, weet ik niet... Het was een struische vent met trietstige oogen en een zware moustache... De man was dikwijls veroordeeld en de rechter kende hem als een kwaden penning. Ik geloof dat hij een schoon stuk van zijn leven in het kot had gezeten. De rechter zei wat en hij antwoordde wat, maar ik luisterde niet. Toen hoorde ik den rechter zeggen dat hij gaan kon... Ik verliet de zaal en zag niet verder om naar mijn gevangene. Beneden in de wachtkamer bij de kameraden was het veel gezelliger... Maar een half uur later werd ik opnieuw geroepen en toen ik in de zaal kwam stond de betichte opnieuw voor den rechter. — Gij hebt dezen man losgelaten, Vroeg mij de Rechter. — Natuurlijk, mijnheer de Juge,g'hebt gezegd dat hij gaan kon. — Ja, zei de Rechter boos, maar terug naar het gevang. — Ik had verkeerd begrepen. Maar hoe vindt ge zoo'n man die zich uit de voeten had kunnen maken en het niet gedaan had. Als een geslagen hond was hij opnieuw voor den Rechter versche- -nen, had hem triestig bekend dat hij zijn gendarm verloren had en had naar een ander bewaker gesmeekt om terug naar het gevang geleid te worden. De rechter liet hem in vrijheid stellen en wij zagen hem met tegenzin heengaan als iemand die hulpeloos staat in de wereld... — 't Moet wel de kracht der gewoonte zijn, besefte de Koetsier. — Als het nu 's nachts maar niet vriest, dan zullen wij veel fruit hebben, zei de Hovenier ver-strooid.— Hebt ge den ouden grafmaker nog gekend, vroeg de Tolbeambte, wel hij was een ander voor-beeld. Weinigen hebben het geweten, de pastoor en de burgemeester hebben het stil g-ehouden voor de menschen... Awel, Cies lcweekte konijnen op het kerkhof... Hij had er een paar koppels losgelaten en dat vermenigvuldigde, vermenigvul-digde, want zij konden niet weg, waren ingesloten door de steenen muren... In de haag die zijn hof van het kerkhof scheidde, zette hij stroppen en ving de beestjes... Hij at ze zelf en verkocht er misschien... en als het met zijn liefhebberij gedaan was ,is hij gaan treuren en uitdrogen... 't Is maar om te zeggen... — Aan den mensch is niks te veranderen, on-derbrak de Koetsier bazig, de mensch doet wat hij niet laten kan... Ik heb er zoo een g-ekend en die wou maar altijd de menschen recLdeln als zij in 't water vielen... Een curieuze goesting volgens mij, maar waarvoor hij dikwijls gedeko-reerd wierd. Men kende zijn gewoonte en vieze mannen smeten op een avond een pak in 't water en riepen om hulp... Hij schoot zijn jas uit, duikelde in 't ijswater en kwam met het pak krollen aan wal... Hij was kletsnat en de kwas-ten hadden daarbij nog zijn cens gestolen. Denkt ge dat het geval hem wijzer heeft geimaakt?... Volstrekt niet, want veertien dagen lat«r haalde hij weer een man uit het water die zijn leven beu was. De drenkeling beloofde hem een ranse-ling omdat hij hem tegen zijn zin gered had... Maar hij werd opnieuw gedecoreerd... Elk mensch heeft zoo zijn eigen goesting en zijn eigen ge-woonten...— En men moet de menschen nemen zooals zij zijn, peinsde de Hovenier, terwijl hij een kever doodtrapte, — een zwarte kever met blinkende schildvleugels. — Verstoort men de menschen dan valt de boel in duifen, betoogde de Gendarm. — Of men moet de macht hebben, zei de Tolbeambte, wie baas is heeft veel te zeggea.. — Morgen giet ik nog wat beer over de aarde, en dan laat ik God en de Natuur maar verder betijen, bedacht de Hovenier. Zij vulden opnieuw hun pijpjes en stontdcn dan weer peinzend te rooken onder den appelaar. 't Liep naar den middag. Uit de schouwkens, boven de lage huisjes, pluimde de rook. — 'k Ga van het schoon weder profiteeren en tôt aan de grens wandelen... — Ik ga straks eens naar het niémv paard zien dat de Baron gisteren gekocht heeft! — De veldwachter komt kaarten!... Zij hadden elkaar zoo weinig nog te zeggen, De bezoekers trokken langs het hofpoortje af. raadden elkaars gedachten of spraken over de De Hovenier keek hen na, smakte aan zijn pijp, dingen van het dagelijksch leven. keek omhoog naar de bloeiende boomen, naar de — Wat zegden ze ? blauwe lucht en naar den zonnglans die de roode — Och, niks.. . daken deed gloeien. ... ,Çe zlfP !e^ S'1'0®1611-" Dan klopte hij zijne pijp uit, haalde zijn spade — De geitenstal... en begon het laatste lapje grond om te spitten. — Ja, en de kelder... en het dak... k moet Zijn dak moest hij ook nog wat bijstrijken om i ook nog beer gieten... . een paar lekken te weeren, de kelder en de gei- j — Morgen krijgen wij misschien een briel uit tenstal moest hij nog kalken, en als dat gedaan Amerika... was kwam er weer ander werk uit den hoek... — Onze jongen zou het hier niet meer gewoon Nooit had een mensch gedaan... Maar om te wer- worden-•• dat moet toch een aardig land zijn... ken was hij in de wieg gelegd... — Ja -- maar ik wou maar dat hij terugkwam... De grond lag gekeerd en hij rustte op zijn — Och!... Zoo is het leven. . Hij kan met voor spade toen zijn vrouw hem kwam halen voor het ons leven-•• En 't was zijn goesting... middagmaal. — Ja<. zei vrouw langzaam, pmkte nog ze- Zij was even oud, even gebogen en even grijs nuwachtiger en dribbelde vooruit. als de Hovenier. Een zenuwtrek deed haar linker- De Hovenier reimgde zijn spade tôt zij blonk oog pinken. volgde zijn vrouw. — 't Is klaar, zei ze. . „Tr„T ,, . XTO Ik kom!... LODE BAEKELMANS. Domien Sleeckx IL 1858 is weer een vruchtbaar jaar! «Geld of Naam» («Het Erfdeel»), blijspel in een bedrijf, «De Suikeroom», in drie bedrijven, en het drama in drie bedrijven «Meester en Knecht», bekroond in 1856 door het •;Antwerpsch Kunstverbond». — Paul Hamelius (11) noemt dit landelijk drama «régulier et correct» maar vindt de karakters te vaag geteekend en de tooneel en te zeer uitge-sponnen.De volgende jaren zijn het enkel vijf blijspelen in een bedrijf : — «De Alleenloopers», «Matroos, Sol-daat en Sjouwerman», «Het Spook» •-'pi' «Zoo de ouden zongen, piepen de jongen», «Geert en Geertje», «le- 'v! - vers de rideau amusants» volgens | ' j ' Met «Grétry», tooneelspel in vier fc | ^ tijdvakken,b ekroond in den drie- 1 jaarlijkschen prijskamp voor too- / neelletterkunde (1859 - 1861) inge- jîpr steld door het Staatsbestuur en dat 'm1 ' in 1862 gedrukt werd, keert hij tôt IllS'fi\^ het drama weer. U Max Rooses (12) oordeelt dat Sleeckx zil altijd vergenoegde «met j | weer te geven wat hij hoorde of , zag in het rijk der nuchtere aile- ''IHI® daagschheid». In «Grétry» ziet hij m/ een eigenaardig tooneelspel, met goedgekozen en goed behandelde toestanden, terwijl P. Hamelius van oordeel is dat: «la pièce, confection-née avec intelligence, manque de force et de profondeur». In de volgende jaren verschijnen «De genaamde P--.» (1862), «Gui- - dentop» (1862), «Voor eene Wed-ding» (1863), drie eenakters. - «De Visschers van Blankenberg» (1862) (13), dat zoo populair ge- i||||W bleven is, onderscheidt zich,volgens 'll-fllwfi^ 1 Max Rooses, door de levendigheid j van gang, de pittigheid van taal en de gelukkige vinding van han-deling en karakters. H| «Zannekin» (1865), een drama in vier bedrijven met een voorspel, —-werd nooit vertoond. Sleeckx zelf teekende er bij aan: «Nooit ver-toond; ik weigerde altoos, dewijl ik er een jaar aan gewerkt had en het niet wilde laten vermorzelen. «Zannekin», meent Rooses, bekleedt in Sleeckx' werken eene afzonder- Rorcidwi lijke plaats. Het is een stuk met hooggespannen dramatische handeling en vader-landschen gloed... Sleeckx is in dit stuk buiten zijn gewonen trant gegaan; hij heeft zich laten medesleepen... de gewoonlijk zoo koele opmerlcer is in een gloedvollen en scheppingslustigen dich-ter veranderd. Rond dat tijdstip schrijft hij zijn bittere brie-ven over het tooneel onder den titel «Te zijn of niet te zijn» (14).In zijn eersten brief vraagt hij aan een jong tooneelschrijver: Wat beoogt gi.i hij uw schrijven voor ons tooneel? Is het u, ge-lijk de meesten onzer w o u 1 d b e dramaturgen, enkel om den gemakkelijken bijval te doen, wel-ken onze antiliterarische tijd zoo licht schenkt, als hij hem weder rooft, of wilt gij in tegendeel aan den opbouw van een ernstigen vaderlandschen schouwburg medewerken? Hebt gij besloten uw gevoelen van ernstig schrijver, uwe overtuiging van man van smaak, uw geweten van kunstenaar te verzaken, uw talent te verkrachten, om u den misselijken roem van een behendigen «tooneel-schikker» te verzelceren, of wilt gij, hooger stre-vende, onzen landaard eindelijk helpen begiftigen met een tooneel, den naam van Nederlandsch waardig ? Verlangt gij door onze tooneelisten gespeeld, door het ongeletterd publiek geprezen, door zekere dagbladen en tijdschriften opgeho meld, door sommige schrijvers bewonderd, kort-om, door den grooten hoop toegejuicht te worden, of zijt gij eerzuchtig genoeg, om van eene nood-zakelijke heiworming, verbetering, veredeling en verheffing van den Vlaamschen en Hollandschen schouwburg te droomen?... Veel wordt dagelijks over den voortgang en den bloei van ons nationaal tooneel gesproken en ge-schreven. Wilde men evengemelden grooten hoop gelooven, het zoude met rassche schreden zijne algeheele ontwikkeling te gemoet snellen, eerlang met onverdoofbaren luister schitteren, ja, van nu af weinig of niets te benijden hebben aan dat van andere, van de meest bevoorrechte natiën. Werp eenen blik op dit tooneel, en gij zult het onzinni-ge, het belachelijke dier zelfbegoocheling besef-fen...In zijn tweeden brief spreelct hij van «een on-vaderlandsch tooneel in eene vaderlandsche lite-ratuur», schrijft een vluchtig overzicht onzer oude tooneelliteratuur, en besluit dat het uitheem-sche hoogtij viert en ontaarding en Verval den tijd kenmerken. De derde brief herinnert de woorden van Prof. David over de rederijkkamers ook toepasselijk op het tooneel: het bevindt zich «in te lage handen». In andere woorden, het bevindt zich in de handen van lieden, wier inzichten ik niet verdenk, wier goeden wil ik niet betwijfel, maar die niet bere-kend zijn voor de zware taak, welke zij op hun-ne schouders laden; van lieden, die aan onzen schouwburg de deugdelijke strekking noch het vaderlandsch karakter kunnen geven... Zelfs dan, wanneer de tooneelspeler een man van kennis, van smaak en kunde is, — en 't is zeker niet altijd het geval, — ziet hij in een tooneehverk zel-den iets anders, dan een gewrocht, dat hem het middel moet verschaffen, om bijval in te oogsten, om met zijn wezenlijk of ingebeeld talent te pra-len... Voor bestuurders is het beste^ stuk van de wereld een onbeduidend, een misselijk iets, zoo 't hun geen ruime ontvangsten verzekert; gelijk het ellendigste knoeiwerk voor hen een puikjuweel wordt, zoodra het hunne kas stijft- • • Sleeckx wil wel toegeven dat er uitzonderingen bestaan!... Verder klaagt hij : Ook bezitten wij schier niets dat aan eene tooneelcritiek gelijkt, en bepaalt bijna ailes, wat men over onze schouwburgen schrijft, zich bij ronkende lofartikels... In den vierden brief worden de middelen over-wogen die het tooneel kunnen heropbeuren. Het Staatsbestuur poogde door het verleenen van pre-miën voor de opvoering van oorspronkelijke stuk-ken in de behoefte van Nederlandsche stukken te voorzien!... Die premiën hebben eene koortsige wei-kzaamheid bij onze tooneelschrijvers ontwik-keld, schampt Sleeckx. Het Staatsbestuur heeft ook een driejaarlijksche prijs ingesteld. Worden de prijzen altijd aan «gewrochten» en nooit aan «personen» toegekend, vraagt hij ? In een samemverking van letterkundigen, wel-denkende tooneelisten, verlichte bezoekers, dagbladen en besturen, ziet Sleeckx de redding. Maar de tooneelschrijvers mogen niet toegeven «aan den wansmaak der onkunde», leert hij in zijn vijfden en laatsten brief, in plaats van stukken te vervaardigen, die slechts een onbeschaafd publiek en onwetende tooneelkunstenaars behagen, die enkel door de taal van de Fransche verschil-len, zullen zij waarlijk Nederlandsche en waar-lijk letterkundige stukken leveren. Zij zullen in hun drama's, blijsiDelen, zelfs in hunne kluchtspe-len vaderlandsch zijn, dat is vaderlandsche zeden, vaderlandsche karakters, vaderlandsche gebeurtenissen schilderen... Alleen samenwerking kan redden en, «hoe langer wij wachten, hoe moeilijker het wordt het kwaad uit te roeien». Kwam er een geniale tooneelschrijver, hij zou «niet het minste tôt stand brengen». Om alîes te kunnen overheerschen, ailes mede te sleepen, zou de geniale man moeten verstaan worden door de lieden, die ons tooneel regeeren, en dat zoude hij niet. Hij zou dus nutteloos meesterwerken voort- " brengen. Men zoude zijne voortreffelijkheid loo-chenen, het groote publiek zoude amen en ja zeggen, en de kleine verlichte hoop zoude ailes maar blauw blauw laten jn het besef zijner onmacht, dat is al... Het is bij ons geheel anders (dan in het buitenland), wij moeten beginnen met de al-leenheersching der onwetendheid en onkunde te bestrijden, om daarna onze tooneellisten en het meerendeel onzer toeschouwers te beschaven en te verlichten... Wie zoo hard oordeelde moet een groote liefde gevoed hebben voor het tooneel. 't Is heilige ernst-.- Zoo kon alleen de «rechtzinnige» en ver-standige Sleeckx zijn onomwonden meening uit-drukken.Maar zijn critiek werkte bevruchtend. Nadat de ontroering in de tooneelwereld bedaard was, na het Nederlandsch Congres in 1867 waar Vuyl-steke op de gedurfde woorden van Sleeckx terugkwam, werd het stichten van een tooneelschool en het onderhouden van tooneeltroepen te Gent t.p "Rvnsspl prnst.îcr hftrafht :<IN HET SCHIPPERSKWARTIER» ilig- afgeslaan doôr don «Nederlaudsch'en Boekhandel» Op dit Congres herhaalt Sleeckx weer dat men gen van uitheemsche producten» noodig heeft, — maar dat men «met voile handen in 't eigen Vlaamsch leven moet grijpen». In de volgende jaren schrijft hij nog : «Basi-lio en Quinteria» (1865), blijspel in één bedrijf; «De Vrouw met den Baard» (1866), kluchtspel in één bedrijf; «In 1814» (1866), vaderlandsch tooneelspel in vier bedrijven ; «Oude. en Nieuwe Adel» (1866), drie bedrijven ; «De Scheepstim-merlieden» (1870), drama in één bedrijf ; «De wraak van den Jood» ((1870), tooneelspel in één bedrijf; in «De Toekomst» verschenen «Stella» (1877), één bedrijf ; «De Haan», blijspel in twee bedrijven (1878) ; «Hoogmoed komt voor den val» (1879), en in «De Kindercourant» een spreekwoord «In den nood kent men zijn vrienden». Onuitgegeven blijven «De doode Vrijer», blijspel in één bedrijf; «Zannekin», zangspel in vier bedrijven en vijf tafereelen ; «Vesalius», drama in drie bedrijven en vier tafereelen. Wat Sleeckx van zijn tooneelwerken waardig vond te herdrukken, verzamelde hij onder den titel «Dramatische Werken» in vier deelen. — Zij werden opgenomen in de «Volledige Werken». «Zannekin», «Grétry» en «De Visschers van Blankenberg» zullen Sleeckx als tooneelschrijver tusschen zijn tijdgenooten doen waardeeren. Zij stammen uit zijn rustigen, Lierschen tijd. Oude liefde roest niet! In zijn laatste levensjaren geeft hij nog blijken van belangstelling. Voor het tooneel schrijft hij niet meer, maar opstellen over: «Tooneel en Tooneelzaken», «Een Chineesch over het Chineesch tooneel», «Cervantes als toon-dichter», «Guillem de Castro en Las Moredades del Cid», «Calderon», «Theodora» van Sardou», — (1885 - 1892). Sleeckx was een bewust en ernstig baanbreker van het nationaal tooneel in Vlaanderen. — Een vruchtbaar werker was hij die een zeer goeden kijk had, eerlijk onderzocht en rechtzinnig voor zijn meeningen uitkwam. De denkbeelden uitge-drukt in zijn redevoeringen en opstellen waren mijlpalen in den ontwikkelingsgang onzer begrip-pen over tooneel. De gedachten en het werk hebben een groote beteekenis voor het tooneel na 1830. De nuchtere verstandsmensch met zijn warmvoelend hart worstelde tegen zijn romantische, laagvloersche omgeving en tegen zijn eigen afwijkende neigin-gen. Hij besefte wel wat het worden moest en streed voor wat het tôt heden nog niet volkomen geworden is!... De man die zelf belang stelde in de zwakke pogingen van liefhebbers - tooneelisten, volgde met angstige bezorgdheid den groeï van ons nationaal tooneel. Zijn critiek wees het oordeel der tijdgenooten op goede banen. Zijn dubbele waarde van tooneelschrijver en wegbereider herdenken wij thans ter gelegenheid der honderdste verjaring van zijn geboortedag. En dat heeft de bescheiden man, de onverdro-ten werker, de eerste realist voorzeker wel ver-diend.LODE BAEKELMANS. (U) Histoire, du Muiivomcnt flamand. ' blz. 137. (12) Letterkundige studiën, 1894, blz. 1 — 26. (13) Getrokken uit de laatste epi.sode van «On 't lik-sterlaor».(4) Ncderduitsch Tijdschrift onder redactie van E. Hiile 1866; overgedriikt m Literatuur en Kunst, dl. I, blz. i en vltr (15) Antwerpen had zijn Nationaal tooneel van 1853 al. Amsterdam kreeg, op voorstol van J. N. van Hall, na het Congres te Leuven in 1869, zijn tooneelschool. (16) Zie P. Fredcricq, LcvenssclVets van Domien Sleeckx, 1903, blz. 96. • Kon. Ned. Schouwburg Zaterdag 16, Zondag 17, (dag- en avondvertooning), Maandag 18 en Donderdag 21 Februari 1918, opvoering van : «DE ONBEKENDE VROUW», (LA FEMME X-..), drama in vijf bedrijven van A. Bisson. Verdeeling : Fleuriot Hr E. Gorlé Jacqueline Mevr. M. Dilis Raymond Hr G. Cauwenberg Noël Hr B. Ruysbroeck Laroque .. Hr L. Bertrijn Perissart Hr P. Janssens Chesnel Hr De Wachter Valmorin Hr Van de Putte Mérivel Hr R. Angenot De voorzitter Hr F. Van Gool Fontaine Hr F. Thees Victor _ Hr J. Schmitz Een griffier Hr W. Cauwenberg Een deurwaarder Hr J. De Groodt Rose Mevr. Ruysbroeck Mevr. Varenne Mevr. Noterman Hélène Mej. M. Bertrijn Félicie Mej. Janssens Raadslede.n, gezwoornen, gendarmen, bedienden. De handeling heeft plaats : Eerste bedrijf : Te Neuilly. — De volgende bedrijven te Bordeaux, twintig jaar later. Korte inhoud •. Jacqueline, de vrouw van den substituut Fleuriot, heeft een misstap begaan, en verlaat met haar minnaar het huis van haar man. Als zij verneemt dat haar zoontje Raymond ge-vaarlijk ziek is, komt zij smeeken om hem te mo-fi-en omhelzen, doch Fleuriot jaagt haar weg. — Twintig jaar verloopen. Jacqueline is al lag-er en lager gezonken. Zij leeft thans met een gelukzoe-ker, Laroque^ die met haar uit Amerika is gekomen. Zij drinkt en in haar opgewonden toestand spreekt zij. Aldus heeft Laroque een gedeelte van

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software.  

Il n'y a pas de texte OCR pour ce journal.
Cet article est une édition du titre Het tooneel appartenant à la catégorie Culturele bladen, parue à Antwerpen du 1915 au 1940.

Bekijk alle items in deze reeks >>

Ajouter à la collection

Emplacement

Périodes