Het tooneel

1048 0
close

Pourquoi voulez-vous rapporter cet article?

Remarques

Envoyer
s.n. 1918, 10 Août. Het tooneel. Accès à 05 mai 2024, à https://nieuwsvandegrooteoorlog.hetarchief.be/fr/pid/zg6g15vh43/
Afficher le texte

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software.  

Het Tooneel 3e Jaargang Nr 48 — 10 Oogst 1918 Beheer en Redactie: Kerkstraat, 13, Antwerpen 15 Centiem BuilengewoEie Verlooningen KINEMA ZOOLOGIE ter gelegenheld van Kermis uonaereag 15 Augusius Lyrisclie V oordrartiîen door den Heer Guslaaf CAUWENBERG, van den Koninklijken Neflerlandschen Schouwburg; begeleid door den Heer Karel Cffi.NDa.EL, Toôndichter □ KinAma Prnoramma " Sherlock Holmes teqen William VûSS, Nieuw Detektievenspeliin 4 deelen - Kokette, Nieuw blijspel in 4 deelen met HEDDA VERNON in de hoofdrol H. LEON DUBOIS, Bestuurder van het Kon. Conserv. van Brussel De talentvolle componist van «De Doode». hen rameus Libelhst over de Sinjoren Jacob Campo Weyerman is eei* geteekend en geschuwd schrijver van libellen uit de XVIIe eeuw. In de geschiedenissen der letterkunde wordt hij gaandeweg overgeslagen, schreef zijn bewonde-raar, J. M. Brans, in een uitvoerige studie, gewijd aan den mensch. den letterkundige, kunst-gescniedschrijver en scnilder (1). •Prof. G. Kalff vernoemt hem even in het 5e deel (blz. 540) zijner Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde. Prof, te Winkel vermeldt, in De Ontwikkelings-gang der Nederlandsche Letterkunde (3e deel, bl. 379) «de reeks weekbladen, niet geheel zonder talent geschreven door den karakterloozen avon-turier Jacob Campo Weyerman... die op de Ge-vangenpoort in Den Haag gelegenheid kreeg om over zijn zondig leven na te denken». J. Van Gool in zijn Schouwburgh der Nederl. Kunstschilders (2) verzekert dat hij «van jongs-af een afschuwelijk voorbeeld van ondeugden is ge-weesé,schoon hem geen vernuft nooh bequaemheit ontbrak om met eere door de Werelt te raeken». A. J. van der Aa in zijn Biographisch Woordenboek der Nederlanden spreekt in den geest van P. G. Witsen Geysbeek die in zijn Biographisch Woordenboek (3) (6e d., bl. 492/96) het merkwaardig avontuurlijk leven verhaalt:Wij zul-len ons hier geenszins bezig houden met de me-nigvuldige schriften, in proza en rijm van dezen beruchten losbandigen deugniet, die het geenszins aan vernuft, maar in aile opzigten aan elke hoe-danigheid ontbrak om eenige aanspraak op. de agting van tijdgenooten en nakomelingschap te kunnen maken. Zijn schriften dragen dan ook meestal, bij een verwaarloosden, slordigen stijl, den stempel van zijn bedorven hart, onbeschaam-de zedeloosheid, gemeen en laag karakter, los-heid van beginselen en ergerlijken levensgang». Witsen Geysbeek waagt het niet iets van zijn werk onder het oog van den beschaafden lezer te brengen, doorloopt zijn «woest en avantuurlijk leven» en besluit: «Weyerman ontbrak het aan geene bekwaamheden, zoo min als aan een £e-noegzaam fonds van vernuft; doch wat baatten hem deze voordeelen, daar hij er geen redelijk gebruik van maakte tôt verbetering van zijn be-dorven hart en beschaving van zijn goed natuur-lijk verstand, envliêver een deugniet uit beginsel, gemeene ligtmis en vuile paskwillenmaker dan een achtenswaardig mensch, braaf burger en nut-tig schrijver of onschadelijk geestig dichter wilde zijn ?» Ook J. J. Immerseel in «De Levens en Werken der Ho.llandsche en Vlaàmsche kunstschilders, beeldhouwers, graveurs en bouwmeesters» (4), stemt in met het ongunstig oordéel: «Weyerman was een niet onverdienstelijk bloemschilder, doch is minder beroemd door hetgeen hij met het pen-seel verrigt heeft, dan berucht door zijne meestal verfoeijelijke en faamroovende gedichten, proza- j schriften en schelmachtige handelingen...» > Het oordeel van anderen is intusschen objectie-Ver en milder. Mr W. P. Sautijn Kluit schreef een uitmuntende studie over Jacob Campo Weyerman als journalist (5). Ch. Kramm in zijn «Levens en werken der i Kunstschilders» meent: «Hij was een génie in ongelukkigen tooi, doch waarmee een dozijn ge-wone dichters en letterkundigen gelukkiger zou-den kunnen worden uitgedoscht... De mail voerde een onverbiddeliiken strijd tegen femelaars met en zonder God; hij hanteerde het scherpsnijdend wapen van den spot als geen ander, hij ontzag niets of niemand, daarom: Dood aan den onver-laat, die niet in choor wilde meehuichelen. Zijne geschriften moesten ter vergetelheid gedoemd, evenals zijn naam!» (1857). S. Kalff wijdt.hem een opstel in «Oud-Holland-sche Karakters» (6). Hij noemt hem een zonder-linge en sterksprekende figuur, uit het laatst der zeventiende eeuw»/herinnert ook terloops dat J. van Lennep zijn persoon opvoert in Ferdinand Huyck, wanneer de geheime handlanger der jus-ticie aan den hoofdschout over de inwijding van Weyerman in de orde der vrijmetselaren verslag uitbrengt. S. Kalff probeert niet eens den eigen-aardigen avanturier vrij te pleiten, maar hij er-kent dat de man «die wellicht hofschilder had kunnen ?ijn in Engeland, en keizerlijk historie-schrijver in Rusland, door het vagebond element dat bij hem krachtig ontwikkeld was en hem nooit lang rust en nooit duurzamen vrede des ge-moeds vinden liet op dezelfde plek», dat de man die in de gevangenis eindigde «een vlugge pen had en een knappe geest was». Ook drukt hij de j meening uit dat wellicht meer zijn ongeloof of j zijn twijfelzucht zijn tijdgenooten aanstoot heeft I gegeven dan wel zijn levenswandel, en dat «het vermoeden geoorloOfd is dat Jacob Campo Weyer-hian, tijdgenoot van Voltaire, tevens diens vereer-der en adept is geweest, dat hij gedurende zijn verblijf te Parijs die- voltairiaansche begrippen had ingezogen...» Uitmuntend is ook de studie die Wolfgang «van der Mey» aan hem gewijd heeft in «De Nederlandsche Spectator» (7). «Weinigen, oordeelt Wolfgang, buiten enkele geleerden en letterkundigen, kennen dezen ge-duchten paskwilschrijver». Die «uitgeleerde vagebond» die wel als journalist maar niet als letterkundige gewaarcleerd wordt «was de eenige uit die dagen die stijl had, en wie onder zijn tijdgenooten een ongeteekend geschrift of pamflet van hem in handen kreeg ontdekte door de levendigheid van stijl, de fijne satirique verhandelingen, en het zout dat er in stak, onmiddellijk den maker... «Hoewel, de «pen» bracht hem finaal in het ongeluk, en «levenslange gevangenisstraf» was het lot van hem, die met stijl zijn voordeel had gezocht. «Als gij nu de literatuur der voorgaande eeuw doorneust en vergelijkingen maakt, dan zult gij de tolken van zekere bewondering niet kunnen onthouden aan den litterairen arbeid van dit in den lande schaarsche vernuft dat in le helft der 18e eeuw optrad als schrijver van de «Levensbe-drijven der Nederlandsche Konstschilders», de «Historié des Pausdoms», het kluchtspel «De ' Brabantsche voyagie» ; en verder zich deed vree-zen in zijn «wekelijksche papieren», later veree-nigd uitgegeven als «De Rotterdamsche en Am-sterdamsche Hermes», «De vrolijke Tuchtheer», «De Echo des Waerelds», «De doorzichtige Ere-raijt», «D® vrolijke Courantier», «De Naakte cWaarheit», al welke periodieken in we-bw! zen nagenoeg overeenstemmen en zijn weg plaveiden naar de Gevangenpoort. — Hij schreef o.a. nog «De ontleder der Gebre-ken», «Oog in 't zeil»... (8) « Weyerman, verzekert Wolfgang, was minder scabreus, gemeen en onbekwaam, als de schare gewoon is een libellenschri.i-■ ver te achten. Bleven zijn mede-paskwi-listen op vrije voeten, Campo kwam door zijn meerdere kennis, zijn wetenschap, en niet het minst door zijn stijl, met de Jus-ticie in botsing». J. M. Brans is warmer in zijn betoog. Een man die een dertigtal groote en lijvi-go quarto's heeft geschreven en daarbij tal van fruit-, bloem- en dierstukken heeft ge-schilderd, zeven of acht talen had geleerd, ongeëvenaarde kennis had vergaard, kan, naar zijn meening, niet zoo schandig onge-bonden hebben geleefd, maar hij geeft toe, dat hij wel geen heilige was, dat hij zich aan meer dan een ergerlijk «vergrijp tegen H| burgerlijke fatsoen en zedelijkheid heeft plichtig gemaakt». Zijn autobiographie kan men vinden als toevoegsel van het vierde deel zijner «Levens en werken der Ned. Kunstschilders». bl. 409 en vlg., maar wie over hem schreef B* raadpleegde daarbij steeds een in 1758 uitgegeven boekje, getiteld : «Zeldzaame Le-vensgevallen van J. C. Weyerman behel-zende zijne weergalooze en voortreffelijke Geleerdheid,zijne wonderbaarlijke Ontmoe-tingen en wetenswaardige Omzwervingen door veele Landen, zijne doorslepene en klugtige Minnaryen, mitsgaders zyn listige en vermakelyke Bedryven geduurende zyn Leeven gepleegd». De tweede druk van 1763, die wij raad-3 • plegen, heeft een «Aanhangzel», behelzen-de, benevens de krijgsbedrijven van zijne —- moeder, een zakelijk uittreksel van de Sen-tentie van den Hove van Holland en «zom-mige geheime Brieven gedurende den tijd van zijne Gevangenis over verscheide gewigtige onder-werpen geschreeven». De schrijver zijner historié, wiens naam niet voorkomt, is waarschijnlijk een ander avanturier en geestverwant uit de achttiende eeuw, ni. Mr I'. L. Kersteman (9). Een bewijs vonden wij niet. Kersteman die een autobiografie schreef en een werk liet drukken van den beruchten horoscoop-trekker Ludeman ( 1683-1757) gaf ook onder zijn naam heel wat uit na de jaren 1760. Mogelijk is van zijn hand de in 1788 te Amsterdam uitgegeven: Nieuwstijdingen uit de andere waereld of Samenspraak tusschen den beroemden schilder en schrijver J. C. Weyerman en den beruchten as-trologist Ludeman. Wie het leven van dezen doordraaier Weyerman nagaat moet onwillekeurig denken aan tal-rijke zwervelingen van zijn tijd, en in de eerste plaats aan Casanova die zijn avonturen geboekt heeft in zijn zoo lezenswaardige «Mémoires». In de schelmenromans wemelt het van vernuftige en sluwe levenslustigen die een bewogen leventje leiden, hoogten en laagten kennen, leven van spel en driestheid, reizen en ti'ekken, vrouwenharten winnen en op het kantje af riskeeren in 't ge-vang te belanden. Een talentvol avonturier was Weyerman. Te Breda werd hij geboren op 9 Augustus 1676 en stierf in den Haag in Maart 1747. Hij was de zoon van een lakei, Jacob Weyerman, en van Lys Sint Mourel, die verkleed verschillende veldtoch-ten had meegomaakt. Reeds als knaap onhandel-baar, werd hij op 15-jarigen leeftijd de deur uit-gezet. Jaren lang heeft hij een zwervend leven geleid, doorreisde België, Frankrijk — waar hij kennis maakte met den beruchten^ Cartouche, die hem bij zijne bende wilde inlijven, waarvoor Campo wegens zijn «liefde voor eerlijkheid» be-dankte — Italie, Zwitserland, Duitschland, Engeland. Hij leefde van zijn penseel, van het spel en van oplichterij. In Holland weergekeerd vestigde hij zich eerst te Rotterdam, later te Delft, te Amsterdam, te Vianen, te Breukelen en te Kui-lenburg. Te Rotterdam begon hij als journalist. Knuttel oordeelt (10) : — Het waren geen nieuwsbladen, maar meer zoogenaamde spetato-riale vertoogen. Hij heeft door die blaadjes zich naam en ontelbare vijanden gemaakt. Reputatie maakte hij zich door dat hij als letterkundige een heel eind .boven de schrijvers zijner dagen uitstak als stylist. Om een nieuw, een typisch beeld, was hij nooit verlegen. Pittig en jolig weet hij dikwijls mede te deelen, wàt hij te zeg-gen had. Toch zijn die -blaadjes voor het nu le-vend geslacht niet genietbaar meer, niet alleen omdat Weyerman niet altijd onderhoudend is, maar omdat men de personen en toestanden zou moeten kennen, welke door Weyerman in het zon-netje gezet worden. Hij hekelde ailes en nog wat. Zoo nam het aantal zijner vijanden toe en werd hij op bevel van het Hof van Holland in 1739 gevangen gezet. Zijn laatste levensjaren bracht hij door met letterkundigen arbeid en... het dres-seeren van muizen. Op 31 Maart 1727 trouwde hij te Breukelen met Johanna Ernst, die hem reeds buitenechtelijk twee kinderen had ge-schonken Jacob en Hendrik, terwijl na zijn hu-welijk nog een dochter, Jacoba, geboren werd. 11 Mei 1737 had hij zich te Leiden als student in de medecijnen laten inschrijven, maar een jaar later verliet hij Leiden weer. Een bloemlezing blijft nog immer te verzame-len uit het sappig werk van dezen «fameuzen li-bellist», wij verlangen hier echter de aandacht te vestigen op zijn blijspel «De bezweering van den desperaten Antwerpschen Courantier». (Wordt vervolgd.) L. B. (1) Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle, 13e jaargang, 1890-91, blz. 33, 56, 113, 351, 403, 546. (2) 1750 — 51. (3) 1821 — 27. (4) 1842, 3e deel, blz. 231. Zie ook Max Roo-ses Antw. Schilderschool, blz 664; Biographisch Woordenboek door J. G. Frederiks en F. J. Van d en Bran den. (5) Bijdragen voor Vaderl. Geschiedenis en t Oudheidkunde, verzameld en uitgegeven door Dr R. Fruim (vroeger door J. A. Nyhoff en P. Ny-hoff). N. Reeks VII, blz. 193 — 245. (6) Rhenen, B. van de Watering, 1905, blz 129 en volgende. (7) 1895, blz. 181, 197, 213, 292, 298, 321, 331, 355, 361. (8) Zie o. m. Naamregister der Nederduitsche Boeken door J. van Abkou'de eii R. Arrenberg, waarin nog vermeld worden: Letterlievende Ze-dekunde, Over 't Geheugen, De Persiaansche Zij-dewever, Leven van den Baron van Syburg, Ge-vallen van Don Quichot op een vrijen trant be-schreven, Levensbijzonderheden e. a. — Brans in Nederl. Dicht- en Kunsthalle, 1890, blz. 405. (9) Catalogus Populaire ProzaschrijVers uit de 17e en 18e eeuw, Amsterdam, Frederik Muller en Cie, 1893. (10) Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek onder redactie van Dr P. C. Molhuysen en Prof. P. J. Blok, dl II, blaz. 1542. Inenom de Schouwburgen VARIETES SCHOUWBURG. — In ons vol-gend nummer zullen wij de lijst van het volle-dig gezelschap van heer Georges Villier afkondi-gen.HET ORKEST van dezen schouwburg is voltal-lig. Heer Arthur Maebe — de jonge vioolvirtuoos waarvan wij onlangs spraken — maakt er deel van. HET TQONEELJAAR IN DE VARIETES zal op Woensdag 2 of Donderdag 3 October aanvang nemen. «DE DOCHTER VAN DEN TAMBOER - MA-JOOR». — Na de Revue komt «De Dochter van den Tamboer - Majoor» in den Hippodroom aan de beurt. Dit schoone komische zangspel zal met veel luister worden gemonteerd. EDEN. — Heer A. Brees, vroeger koorleider van dezen schouwburg, is thans als tewede or-kestmeester benoemd. HEER THEO VAN PELT. — Heer Théo Van Pelt debuteert op Zaterdag 17 Oogst aanst. bij Ad. Clauwaert als Nutti Brown in «De Levende Brug». Daarna zal hij vertolken Gaspar in «De Klokken van Corneville», Pommarel in «De Kui-sche Suzanna» en den prins in «De Graaf van Luxemburg». Wij wenschen hem te Brussel even-veel succès als hem te Antwerpen steeds te beurt viel. Karel Gandael Wij achten het niet ongepast hier eenige bio-grafische notas te publiceeren over Karel Can-dael, verzameld door onzen medewerker J. D. S., als waardeering voor het prachtig kunststreven van den nog jongen toondichter tijdens deze droe-vige oorlogsperiode--- Voortdurend is hij bekom-merd om het muzikaal kunstpeil in onze stad zoo hoog mogelijk te houden en zijn medeburgers mo-gen hem dankbaar zijri voor de bekomen uitsla-gen.In het standaardwerk «Vlaanderen door de eeuwen heen», in 1914 verschenen, schreef onze geviercle letterkundige Maurits Sabbe, in zijne hoogstbelangwekkende bijdrage over de muziek: «Buiten de voormannen, die te Antwerpen den staf van het muzikaal legertje uitmaken, staan er nog verscheidene in het gelid, die hunne beste krachten wijden aan de ontwikkeling der muziek». En in de daaropvolgende korte toondich-terslijst treffen we den naam aan van den nog jongen, maar om zijn schoon talent alom gewaar-deerden kunstenaar Karel Candael. Hij werd den 4en September 1883 in het volk-rijke en schilderachtige Sint - Andrieskwartier geboren. Talrijke schoonheidszaaiers zagen het daglicht in dit door en door Ajitwerpsch midçlen, waar oude zeden en overleveringen nog vrij wel in eere gehouden worden. Wie kwam niet in een aangename stemming bij het traag doorwandelen der smalle straatjes uit die wijk, vol drukte en rumoer van krielende kleinhandelaars, modeste burgerluidjes, welkvolk en van ravottende ben-gels. De ouders van Karel Candael, doorbrave, eenvoudige, stille menschen, moesten van den vroegen morgen tôt den laten avond hard werken om den broode. Maar zij waren naarstig, moedig en spaarzaam, en hoopten een rond som-metje op, dat hun ouden dag van zorgen vrij maakt. Uit dien gelukkigen echt sproten acht kinderen, waarvan alleen Karel in het leven bleef. Vaak trof ons tijdens onze zwerftochten door de volksbuurten der Scheldestad, hoe door de ar-beiders de harmonica wel meer met diep gevoel bespeeld wordt. Waarlijk schoon klonk ons meer dan eens in de ooren, een populair deuntje ge-tokkeld op dit instrument, door de ruwe vingeren van een uitrustend dokwerker. En in het scheme-rend avondgrauw werd het eenvoudig, gemoede-lijk liedje op den zoelen wind gedragen langs de rustende haven. Van af zijn prilste jeugd toonde Karel Candael een ware neiging voor de muziek en reeds op achtjarigen ouderdom kon hij met ware vaar-digheid de harmonica doen zingen. In dien tijd hielden zijne ouders een herberg open in de Be-gijnenstraat, en, zooals dit in die kleine drank-huizen pleegt te zijn, was er eene maatschappij gevestigd. Het was eene veloclub die er eene trompettersafdeeling op nahield. Karel Candael wist, op zijn eentje, zoolang een der instrumen-ten te beproeven, tôt hij op den duur een gekend wijsje kon nablazen. Eens dat hij in.dit gelief-koosd tijdverdrijf ontspanning zocht, verraste hem de «chef». Verwonderd bleef de man luiste-ren en hij wist vader Candael te overhalen om zijn zoon het pistorispelen te laten leeren. Vol-gens hem bezat de snaak een flinke «embouchure», en zou hij stellig zijn weg maken als in-atrumentist.Dit vooruitzicht lachtte de ouders niet al te zeer toe. Toch lieten zij zich op den duur bepraten, en weldra volgde de dertienjarige korte broekvent op de muziekschool de klas van heer Selens. Ook heer Frans van Dyck, in de laatste jaren bekend als kundig orkestbestUurder van de Broederband en de Nieuwe Orkestvereeniging, verstrekte hem privaatlessen. Voor twee jaren verliepen, was de verstandige jongen de leergangen van noten-leer door. Het was thans een afgedane zaak: Karel zou zich verder in de muziek bekwamen; hij volgde de kursus van harmonie van heer J. Huybrechts. Hij zag duidelijk in dat pianostudieën voor hem onontbeerlijk waren. Dank aan de tusschenkomst van een vriend, heer J. Bolle, kochten zijne ouders een klavier. Dien dag was het hoogtij in het hart van den jeugdigen artist. Met nieuwen ijver vatte hij ook pianoleeren aan, en na een viertal jaren was hij de techniek machtig, en hoef^e hij nog slechts de groote vingervaardigheid op te doen. En het beste mocht hij hopen, daar hij de handen naar het instrument had. Van dit oogenblik af was hij algeheel ingeno-men om zich in het toondichten te oefenen. Hij voltrok zijn muzikale opleiding verder onder de meesters als Tilborghs, Jan Blockx en Em. Wam-bach, als wanneer Lodewijk Mortelmans tôt lee-raar van contrapunt en fuga aan het Koninklijk Conservatorium benoemd werd. Deze artist had zeer gauw Karel Candael*naar waarde geschat ; hij wees hem den te volgen weg en weldra zei de jonge pistonspeler vaarwel aan zijn instrument. (Slot volert.) J. D. S. Gust Janssens, uitgever, Kerkstraat, 13, Antwerpen ELKE WEEK verschijnt bij mij minstens één vlaamsch boek. Zooeven kwam van de pers "CAIN,, door Pater Luis COLOMA J. S., (Uitgave "Onze Leestafel,,) Prijs : fr. 0.15 Openluchtopvoering van "De Doode,, (Le Mort) 't Had er aile schijn van of ook deze opvoe-ring zou niet doorgaan. Om zes uur Tîlasregende het en de talrijk opkomende toeschouwers zoeh-ten beschutting onder de boomen en het afdak van het zomerlokaal der Harmonie. Velen togen terug huiswaarts. En ze hebben ongelijk gehad. De geduldigen werden beloond want tegen half zeven klaarde de hemel op en zochten de toch nog in grooten getale aanwezige personen hun nat plaats je terug op. — 't Was leuk om zien hoe de gedienstlge heeren de aangebrachte vodden gebruikten om de stoelen droog te wrijven. Voor een uitgelezen, aandachtig-volgend publiek kon dan eindelijk de voorstelTing een aanvang nemen.Al moesten we de liclrt-effecten missen welke sommige oogenblikken van het drama aangrij-pender maken en die zelfs onmisbaar zijn, toch heeft deze opvoering in een enkel décor — het liuisje van Bast en Balt, met daarnaast hun hof — ons nog beter bevallen aan de vertooningen in het Kunstverbond, waar het te enge tooneel belemmerend werkt op het spel. In open lucht is de tooneeloptieïc anders dan in gen gesloten ruimte. De verhouding der din-gen nadert meer de realiteit Dit geschiedde ook bij deze opvoering van «De Doode». Het kunst-matige van het griezelige gegeven kwam meer aan den dag. Het drama in zijn geheel won echter aan grootschheid, zoodat ook van deze ver-tooning kan getuigd worden, dat ze in aile op-zichten geslaagd heeten mag. De partituur van meester Léon Dubois, welke in zoo innig verband staat tôt het gebeuren.werd op onberispelijke wijze vertolkt door het flink gestyleerde orkest onder de leiding van Karel dael, wiens artistiek beleid allen lof waardig is. We zijn ervan overtuigd, dat de toondichter, die aanwezig was, in dit opzicht volkomen onze meening deelt. De artisten van den K. N. S. hebben andermaal getoond, dat ze op de hoogte waren van de lang niet gemakkelijke taak, welke zij op zich hadden genomen. Heer Cauwenberg was een prachtige Bast, sober van bewegingen, indrukwekkend van mimiek. Ook heer Bertrijn als Balt verdient allen lof. Heer Gorlé speelde andermaal de roi van Hendrik — de Doode — op recht meesterlijke wijze. De kleinere rollen werden uitstekend vertolkt door Mevr. Bertrijn (Karina); Mevr. Ruys-broek (een kostelijk getypeerde Madame Tire -Monde), heer Ruysbroeck (de maalder), heer Van de Putte (de veldwachter), en heeren Schmitz, Thees, Van Gool, W. Cauwenberg, Ludichuyzen, Jaaks... Het was een gelukkige gedachte, het tweede bedrijf, dat eigenlijk ten huize van den notaris speelt, te situeeren in den tuin van Balt en Bast. Toch scheen het binnenbrengen der stoelen voor de genoodigden van de biniloft, ons wel eenigs-zins hinderfijk toe. Het publiek, dat in ademlooze spanning de ontwikkeling van het drama gevolgd had, betuigde zijn bijval door luide toejuichingen, welke even-zeer het werk en uitvoerders golden, als de in-richters van dien in aile opzichten merkwaardi-gen kunstavond. L. M. Zde 1 ooneelprijskamp uitgeschreven door Gust Janssens onder patronaat van "Het Tooneel,, EERSTE PRIJS. — .Het Kindernummer», iri drie bedrijven, door Willem Solhinida. TWEEDE PRIJS. — «Droomers», blijspel in vier bedrijven, door Jef Horemans. DERDE PRIJS. — Aan de werken van Willy de Hous: «Ellens Prelidium», «Offerande», «De Vreemde vogel». VIERDE PRIJS. — «Stoops fecit», tooneelspel in drie bedrijven, door Pol Minneborre. Het verslag.van den keurraad zal in het vol-gend nummer verschijnen. Vriendelijk en zeer dringénd verzoek aan Solhinida en Minneborre hun wezenlijken naam te doen kennen aan heer G. Janssens, Kerkstr., 13, te Antwerpen. Over Critiek(1) La critique est la conscience de l'art. ERNEST HELLO. Velen zullen ze waarschijnlijk vermetel en ei-genwijs vinden, deze korte uiteenzetting onzer critische opvattingen. Dat toch is een onderwerp waarover zooveel meesters definitieve verhandelingen schreven. We verheugen ons dan ook niet eens in de illusie wat flonkernieuws omtrent dit niet bijster eenvoudig onderwerp te vertellen. — Zelfs ligt overtuigen geenszins in onze bedoeling. Het is ons enkel te doen, in luttel woorden, onze zienswijzen, die we zeker niet onaanvechtbaar achten, te belichten. ♦ i * Strikt - objectieve critiek, zoo meenen we, be-hoort tôt die mogelijkheden, welke al heel spoe-dig beperkt worden door de eischen der immer en sehier onbewust naar voren dringende persoon-lijkheid, — waardoor velen niet ongeneigd blij-ken haar bestaan volkomen te looehenen. Wel kan een beoordeelaar er ten slotte in sla-gen zijn «oogenblikkelijke» meeningen, zijn per-soonlijke voorkeur weg te cijferen bij het neer-schrijven eener waardeering; doch het critérium, waaraan hij de kunstwerken toetst, is niet zoo volslagen onafhankelijk van zijn eigen wezen als men oppervlakkig meenen zou, vermits het toch eigenlijk niet veel meer is dan een samenstel van vooropgezette kunstprîneipes — zijn, kunst-principes — gepuurd uit zijn eigen door studie en nadenken gelouterden smaak. Geen mensch wiens critérium de volstrekte, onstoffelijke Schoonheid is. Zoo geschiedt het, dat elke critiek, ook de ondogmatische, slechts de meening weergeeft van een, zij het ook zeer bevoegd man, in wiens voorlichting de lezer vertrouwen stellen mag. Nogmaals ons oordeel geven dver de pro-ductie van een schrijver, waarvan de werken door zoo menig kunstrechter besproken werden, schijnt dan ook een vast nuttelooze arbeid te wezen. Wat we willen is de auteur nader brengen tôt het groot publiek, zijn werk verklaren al wijzend op het eigenaardige er van, en — waar het mogelijk is, — de schoonheden aantoonen, kortom: zijn li-teraire persoonlijkheid in de veelzijdigheid harer uitingen pogen te schetsen. Dat we hierbij niet immer angstvallig wijzen zullen op de ouvolkomenheden, die in de boeken van den besproken auteur voorkomen, zal men — gezien het beoogde doel — ons niet ten kwade duiden. Onze critische beschouwingen richten zich in de eerste plaats tôt den lezer, die zeker al bitter weinig belang hechten zal aan geopperde bezwaren van technischen aard, waarvoor de schrijver - zelf ons wellicht dankbaar zijn zou. Tôt genieten opwekken, dit is ons hoofdzaak, veel meer dan redetwisten over kunstopvattingen, ten einde conversatiestof te leveren voor literaire salons. Na lezing eener bespreking zou men tôt het werk moeten gaan en niet de geneigdheid voe-len mogen om knusjes «over» een dichter te pra-ten.Hoe dikwerf wordt niet de auteur zoodanig in het hoekje gedrongen dat hij — of zijn werk — nog enkel het voorwendsel is waarvan de zgn. recensent gebruik maakt om het publiek te toonen hoe mooi hij zelf toch styliseeren kan en wat een letterkundig kunstenaar hij - zelf is. Stellig, critiek is een kunst, zou zelfs niets anders mogen zijn! Doch daarom hoeft ze niet haar domein te verlaten — waarvan we de grenzen geenszins verengen willen, integendeel! In schijn zich ver-breedend tôt een esthetisch-wijsgeerig document, zou ze op den keper beschouwd tôt parasitisme verkrimpen. Of de kunst en het naar voorlichting verlangend publiek daarbij gebaat worden, dur-ven we niet slechts betwijfelen, tloch looehenen, hoe boud dit velen moge toeschijnen. Intusschen zijn al die feilen niet zoo licht te vermijden! En hier rijst de vraag, die ik onbeantwoord laten zal wegens haar complexiteit, of de boordeelaar niet beter doen zou, wanneer hij zich bepaalde tôt het nagaan hoe ver de scheppende artiest van zijn eigen kunstideaal verwijderd bleef. Dit zou ten minste strooken met essentieele objectiviteit. Maar we wijken af. Waar we beproeven willen een letterkundige persoonlijkheid te schetsen schijnt het noodzake-lijk ook de levensziening van den auteur, in zooverre deze zijn kunst beinvloedt, bondig weer te geven ten einde de gedroomde positieve en verklarende kritiek te kunnen leveren. Liefde en gepaste bewondering wordt hierbij ons uitgangspunt. Vooraleer te oordeelen moet de criticus zich inwerken in de geestes- en gevoels-atmosfeer van den schrijver, waarover hij rech-ten en wiens werk hij verklaren wil. Dit opbouwend bespreken heeft niets gemeens met een uitbundig loven en onbehouwen prijzen. Om ons bij voorbaat te verechtvaardigen tegen mogelijke opwerpingen van hen, die niet deelen in onze, we bekennen het: vooropgezette meeningen, zouden we kunnen herhalen, wat menigeen reeds aanvoerde tôt wettiging eener min of meer overeenkomstige zienswijze — het tôt een ge-meenplaats verlamde: «La critique vit d'enthousiasme». Dat is onloochenbaar! Sterker toch, wijl bepaalder, vinden we wat Octave Mirbeau, in nagenoeg denzelfden geest, schreef: « En art, un critique ne peut réellement procéder que par affirmation. Or toute affirmation, dont il est impossible d'apporter la preuve suppose et appelle la dénégation. Un critique ne peut dire pourquoi une chose est belle, il peut dire qu'elle est belle, car la beauté est indémontrable en soi. Bile échappe au théorème, on ne l'explique pas, on ne la codifie pas, on la sent... » Impressionistische critiek ? Waarom ons door woordelijke bepalingen laten ophouden? Is het niet wijl bij den lezer ontstaat een verinnigd samenvoelen en — denken met den dichter, dat in hem de schoonheid tôt bewustzijn komt en hem verheft ? Doch daartoe is begrijpen-de liefde noodig. En daarop zou — onze meening is zeer bescheiden! — aile critiek steunen moeten, wil ze bereiken, wat haar doel zou moeten zijn: de Inassa dat onmisbare verklaren, waardoor zij deelachtig wordt aan de genietingen door de kunst geboden. Maar ook dat is zeker niets nieuws! Oyerigens er zijn immers artiesten, die slechts schrijven voor «eigen» genot. We wagen het te twijfelen aan de voile oprechtheid dezer bewering. We willen niet eens aandringen op den plicht van zich aan zijn volk te geven, wanneer men in zich weet de roening van intellectueelen voorganger. Er is meer: Niet het «uiten» is kunstenaars - ge-luk, veel meer de verdoken arbeid der conceptie. En dit versterkt nog onze overtuiging, dat de critiek den lezer tôt den schrijver leiden zal — op-dat er niemand zou gevonden worden, die van den kunstenaar eischen komt, dat hij zich tôt het la-ger bevattingsvermogen van het publiek neerbui-gen zou... Het volk leiden langs den moeilijken weg naar de toppen, waar in hooge eenzaamheid zijn den-kers en dichters wonen... Over de klove, die in Vlaanderen vooral, steeds volk en schrijver scheidt, de brugbogen bouwen, welke beiden verbinden moet in het belang der cultuur... Dat moet de zaak zijn der critiek, we herhalen het uitdrukkelijk: de critiek, welke zich ter voorlichting tôt de massa richt. LODE MONTEYNE. (1 ) Dit artikel vormt de inleiding tôt «Maurits Sabbe en zijn Werk», een studie, die kortelings verschijnen zal in den Boekhandel «Flandria», Ka-thelijnevest, 3, t« Antwerpen. — Geillustreerd. Prijs 3.75 fr. H. U-AKUIj 't Kwartet der Jacobijnen Zoo heet het nieuwe boek van Maurits Sabbe, dat door C. A. J. van Dishoeck zal uitgegeven worden en waarvan wij onzen lezers een paar fragmenten mededeelen. 't Verhaal begint omstreeks 1850 en speelt te Brugge. De kapitein Quatremeire, de rentenier Van Waefelghem en de Atheneum-leeraar Neys komen wekelijks samen ten huize van hun ouderen mentor dokter Mabesoo-ne om met hem kwartetten te spel en,. — maar meer nog om te praten over Fran-sche politiek, kunst en cultuur, waarin ze onvoorwaardelijk schijnen op te gaan. — Nieuwlichters als ze willen zijn, dweepen ze met de beweging voor vrouwen-eman-cipatie en vrijere huwelijksvormen van St. Simon, met het socialisme van Fourier en andere hervormingsdroomen... Bij Quatremeire en Van Waefelghem heerscht er een comische tegenstrijdigheid tusschen hun opgeschroefde altruïstische woorden en hun zelfzuchtige daden. Ook staan ze als echte vreemden te midden van hun volk, wiens taal ze misprijzen. Eén enkele uit het kwartet, de eenvoudige, gulgoede Neys, voelt echter het ijdele, onoprechte van al dat gedweep en staat ook dichter bi.i het volk. In al zijn bescheidenheid is hij een ware Vlaamsche democraat, die vruchtbaar ontvoogdingswerk verricht. Dokter Mabesoone's dochter, Ida, wordt gevrijd door de eerste viool van het kwartet, kapitein Quatremeire, maar het huwe-lijk springt af ten gevolge van 's kapiteins te gemeene don Juans-practijken. — Van Waefelghem, de tweede viool, yolgt hem op, om Ida het hof te maken, en nu wordt de schrokkigheid van den rentenier een hinderpaal voor het huwelijk. De belang-looze bescheiden droomer Neys, beminde Ida in stilte, maar zijn kieschheid en zijn schuchterheid hadden hem altijd belet haar een bekentenis te doen. Eerst op hun ouden dag vinden beiden de gelegenheid om elkander hun gevoel bekend te maken. Het eerste fragment, dat wij hier laten volgen, geeft ons de uitvoering van een kwartet van Haydn — op. 33, nr 3 — door de vier dilettanten. De schrijver heeft de teekening van het karakter zijner personnages met de beschrijving van hun spel verbonden. I. HET KWARTET. Daar ontvouwden zich de klare harmoniën van Haydn en Neys, die onder de vier kwartetheeren zeker het best in staat was om te genieten van die muziek voor eenvoudige menschen met rechtschapen gevoel en gezond verstand, voelde zijn hart in stille vreugxle opgaan. De melodiën, die zuiver opklonken, zich mengden in speelsche grilligheid èn tôt hooger ontroering stegen waren een weldadige geestelijke prikkel. Ze wekten aller] ei lieve beelden in zijn frisschen geest, terwijl hij zijn altpartij meespeelde. Het kwartet tooverde hem daar in het salon weldra een wer-kelijke brok landelijke natuur op. Eerst zong het in 't allegro met schuchter ge-dempten violenklanlc vol heimelijke teederheid -. Neys zag weiden en tuinen en boomgaarden in het kwijngoud der avondzon en toen hoorde hij daar te midden van het gefrazel van vele vogel-kens den nachtegaal zijn hooglied aanheffen. Het waren flutterige, flodderige klankfiguurtjes van parmantelijk tjuikende,tjaterende, tjilpende stem-metjes rondom den opfonteinenden zang van den koninklijken vogel. In het scherzo ging het pierewierewiet-gekeu-, vel der kleinen voort met luchtig versprankende klankjes als in een guitig gesprek van geestige menschen, met vragen en antwoorden vol vonkies vernuft en sentimenteele vleugjes. Het klonk stemmig vroolijk als een menuet met gratielijke zwenkingen en buigingen, en trager gingen dan de hjnmgen en deiningen, zwakker en zwakker werd het spelen en veêlen en eindelijk sliep ailes in. Toen voelde Neys^ de wondere zwijgenis van den zomernacht en hij kneep zijn oogen dicht als om ongestoord, met heel zijn wezen van die rust te genieten. Het adagio bracht hem een morgen, klaar en zonnig, die niet zong van eeuwige, bovenmen-schelijke dingen, maar van de simpele vreugden, die opborrelen in 't hart van eenvoudige, #oede menschen. Het was een stille wellust die als een heldere waterstraal uit den bodem sproot en kronkelsuizen ging tusschen gras en mos en spie-gelende bloemenoogen. Neys volgde met behagen de vriendelijke meîodische teekeningen, die zich regelmatig ontwikkelden en zijn hart was vol vrede.Met blijde speelschheid brak toen de finale los en voerde Neys in kinderlijke opgewektheid mee. De koekoek riep met karakteristieke terts en beurtelings vingen de vier speeltuigen zijn schalkschen kreet op en lieten hem vol lentegra-tie en vroolijke uitgelatenheid voortgalmen. Neys rook hoe de bosschen geurden en voelde de streehng van het landelijk koeltje. Als 't uit was bleef hij den naglans van het opgefantazeeçde landschap nog een pauze voor zich zien en m zijn oogen blonk de lach der lieve napemzerij. Niets vertroebelde bij Neys het reine genot van Haydn's muziek, die zonnig en wonnig was als zijn eigen stille aard. Hij speelde zijn partij met rustige zekerheid, zonder zucht om te schitteren, degeliik. Zijn doel was bescheiden, maar hij wist dat het den on-dergrond hielp leggen van den heelen klanken-bouw.Zoo ook speelde dokter Mabesoone de cello-Partij. Ernstig en stevig weefde hij het stramien waai'op de anderen licnter, zwieriger versierin" ger borduurden. Zijn klank was vol, ietwat ge-zwollen nochtans, maar toch edel. Hij harmo-«nieerde het best met Neys. Voor Van Waefelghem was het kwartetspelen zeker geen onvoorwaardelijk genot. Het was hem een bestendige i^ispanning, een rustelooze over-winmng van moeilijkheden. Hij streek zonder zwier met starre, hoekige armbewegingen. Zijn pois leek s tram, zijn handen stroef. Zijn spel was als een pijnlijk meetkundige werkingvan vinger-tellen- passen en -schuiven. De plooien in ziip voorhoofd gleufden dieper en hij k«ek stuur-

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software.  

Il n'y a pas de texte OCR pour ce journal.
Cet article est une édition du titre Het tooneel appartenant à la catégorie Culturele bladen, parue à Antwerpen du 1915 au 1940.

Bekijk alle items in deze reeks >>

Ajouter à la collection

Emplacement

Périodes