De legerbode

1018 0
close

Warum möchten Sie diesen Inhalt melden?

Bemerkungen

senden
s.n. 1916, 16 März. De legerbode. Konsultiert 20 September 2024, https://nieuwsvandegrooteoorlog.hetarchief.be/de/pid/7d2q52fw2c/
Text zeigen

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software

16 Maart 1910 Niimmer 239 DE LEGERBODE den Dinsdag, Donderdag en Zaterdag Verschijnende Dit blad is VOOR DE BELGISGHE SOLDATEN bestemd ; iedere compagnie, escadron of batterij ontvangt tien ol vijftien Fransche en Nederlandsche exemplaren. De Laatste Uren van het Fort van Lier (Herinneringen van een Ooggetuigé) (Slot) jsien October. — Het is midden in den nacht. De betrekkelijke kalmte steekt Vreemd af bij het verschrikkelijkè geraas van den afgeloopen dag'. Ik ben alleen op ronde om mij te verzekeren of de wachten wel op post zijn. Van de Duit-scliers mag men steeds eene verrassing of eene verraderlijke streek verwachten. , Een vreemd geluid trelt plots mijn oor. Ik luister met gespannen aandacht. Het geraas wordt luider en beter te onderscheii'en. Ja, het jswelhetregelmatige geronk van motoren. Plots schiet het mij te binnen : Een Zeppelin ! Hij moet ginder ergens zweven, in de ricbting van Kessel, te oordeelen naar den kant vanwaar liel geluid komt dat ik nu duidelijk onderschéi-den kan. Maar ik heb goed den hemel te door-zoeken, ik kan niets onderscheiden. Gaat het lucktmonster, in den donkeren nacht die zoo gunstig is voor zijn doodelijk werk, den arbeid van de kauonnen voltooien ? Vol angst, vrees ik reeds den val van de niet af te weren bomrnen, die Mer ieder oogenblik ailes aan gruizelen kunnen slaan. En ter zelfder tijd is het als of weer dat wanhopige gevoel van inachteloosheid zich van mij meester maakt, dat wij ons in den toestand bevinderi van een gelaten slachtofler ■ dat ieder oogenblik den roofvogel op zich kan sien neerstorten. Eenige vlugge bliksemschichten doorstrepen daar boven den hemel, en doen mij onwillekeu-rig sidderen : Ilet luchtschip geeft signalen en verdwijnt daarop. Welk akelig werk is het ikomen voorbereiden en wat staat er ons morgen : te waehten ? Bij het aanbreken van den dag vangt er een helscli geraas aan. Al onze koepels zijn aan het donderen en openen een snelvuur op de plaatsen en de wegen waar de vijand zich bevindt ; hun zware stem mengt zich in het concert van de nabiirige forten en batlerijen. 't Was om doof te worden. De vijand heeft nog niet geantwoord. Daar straks, in den bleeken en koelen ochtend, ge-kraik makende van eene korte rustpoos die wij S'enieten, hebben wij onze dooden, de slachtof-i'ers van het bombardement van gisteren, begra-■ven. Een droevig werk... Het is vandaag ruim 10 uur eer Tvij de eerste granaten krijgen. Maar weldra houdt het vuren °p om in het begin van den namiddag te herne-inen. Ditmaal is het een ware zondvloed. Echte Wolken projectielen komen op het fort en de om-geving neer. De aarde dreunt en kreunt ; de puinhoopen worden talrijkêr ; eene vèrschrikke-'ijke benauwing snoert ons de kelen toe. Ieder oogenblik verdwijnt er eene dekking te meer, die letterlijk verplettcrd wordt. Bij het garnizoen is het een ràaéloos zoekennaar eenighoekje ^an het fort dat nog gespaard is gebleven. Het Jijden van de matischappen is verschrikkelijk ; een doodelijke angst loopt hun koud door de I aderen, telkens een nieuwe monstergranaat, wet verschrikkelijk gedônder, zijn reuzenmoker-slag neerhainert op wat er nog van onze bepant-seringen en betonwerk overblijft. legen het vallen van den avond, gedurende eene korte rustpoos, gaan wij ons rekenschap geven van de toegebrachte schade. Het is ont-zettend : ik bemerk een koepel van o cm. 7 die geheel buiten zijne holte geslingerd is ; het is slsof hij door eene reusachtige windhoos werd «Pgelicht. Ginder is een massieve koepel van cm. geheel van zijne bekléeding betoofden onbruikbaar gemaakt. Reusachtige betonblok-en werden weggeslingerd, als getuigen van 'le reuzenmacht waaronder wij verpletterd worden. eraofd van hunne rechtstanden die in de reus-a ige kuilen liggen omver geworpen, zijn de Sewelven gebarsten alsof zij door een vreeselij-erj bijlslag aan twee waren gekloven. Een pro-jectiel lieeft het groot paviljoen voor officieren, e® schoon gebouw van twee verdiepen dat eerst . iin»s was gebetonneevd, in het inidden ge-otien. Erblijft letterlijk niets meer van over, lejs dan een -tupel puin waarin de mannen een oiemsluitstuk ontdeliken dat 70 kilogram weegt en 3S centimeters diameter telt ! Hoe kan men zich tegen eene dergelijke helsche maclit verde-digen ?... ...En nu komt er een laatste granaat van 420 ontploffen op de linkerzijde van het hoofd-front, waar wij allen vérzameld zijn. Hoe dit verschrikkelijke tooneel beschrijven ? Wij bevinden ons in de dichte duisternis. Ik hoor angstkreten ; ik voel hoe ik omver geworpen wordt door een stroom menschen die zich in-stinctmatig allen naar het zelfde punt ricbten ; men verliest het hoofd, terwijl een stikkende rook onze laatste schuilplaats binnen dringt. Ik duizel, ik stik, ik voel dat ik in zwijm ga vallen. Ik herinner mij nog dat ik gevallen ben gelijk eene massa en men mij weggedragen heeï't, terwijl het helsche geraas mij nog pijnlijk in de ooren bleef weerklinken. Inderdaad, het fort zelf liet nu al zijne stukken donderen die nog in dienst waren. Later heb ik vernomen dat de Duitschers een aanval beproef-den. Onder de bedreiging had het garnizoen zich hervat en weldra hadden de vlagen schroot de toegangen tôt het fort schoon gevaagd. Als ik weer tôt bezinning kom, lig ikuitge-strekt in de ziekenzaal. Langzamei'hand krijg ik het volledige bewustzijn terug, en daarmede oolc de kennis van het gevaar dat wij loopen. Onze koepels vuren nog steeds uit aile macht. Ik tracht op te staan. Het gaat niet. Ailes wankelt rondom mij. De geneesheeren verplichten mij nog een tijd. lang te bed te biijven. Op dit oogenblik doet een akelige kreet, zeker van iemand die zijne bezinning verloren heeft, ons allen van het hoofd tôt de voeten rillen : « De Duitschers rukken langs de keel binnen! » Het was niet waar! Maar welk een slag voor ons allen ! De ongelukkige die hem slaakte heeft zeker honderd maal den dood verdiend ! Dokter Brassine snelt dapper naar den ingang van de ziekenzaal, gereed om ons te beschermen als het mocht noodig zijn. Maar de vijand is niet daar. Integendeel. In het voorbij gaan heeft luite-naut-kolonel Doneux, onvermoeibaar zooals al-tijd, nog tijd gevonden om door liet venster ç>ns een echten ti iomfkreet toe te werpen : « De Duitschers irehken achteruit ! » Ondertusschen heb ik een stukje kunnen eten en een glas Champagne drinken. Het is beter. Nu kan ik reeds gaan ; de geneesheer, die gerust gesteld is, laat mij vertrekken en vergezelt mij tôt bij niijne fusiliers. Als ze mij zien terugko-men, juichen die goede jongens, die mij reeds naar een andere werehl véi'hnisd dachten, mij van ganscher harte toe. Ditmaal welt eene zalige ontroering mij naar de keel. Die beste kerels ! Ik ben hun een oogenblik van onvergetelijken trots en vreugde schuldig. Het leven is toch nog zoo kwaad niet. Mijne kraehten nemen nu weer spoedig toe. Een paar teugen van een harlversterkenden drank, uit de veldflesch van den dokter. herstel-len mij weer geheel en al. Bijna vol vreugde neem ik de noodige schikkingen voor de verde-diging die nu weldra zal noodig worden. Tôt nu toe hebben mijne mannen gelukkiglijk nog niet moeten ingrijpen ; onze koepels konden het werk wel alleen gedaan krijgen. Ik loop eens vlug over de wallen. Wat is er ailes het onderste boven geschoten. Zoo goed mogelijk plaats ik nochtans drie macliinegewe-ren. Het werd tijd. Inderdaad, rond 11 uur 's avonds gaat de tweede aanval op het fort en het intervalle Lier-Tallaert los. In den pikzwarten nacht is het een onbeschrij felijk geraas. Ailes wat maar dood kan braken, gaat langs beide zijden aan den gang. De koorts van den sti-ijd grijpt ons allen aan, Mijne fusiliers komen met het wapen in de vuist toegesneld en bezetten wat er, aan het hoofd-front, nog van de vuurlinie overblijft. Rondom ons fluiten de kogels, k'appen neer of ketsen terug. Het is alsof ik te midden van een woeden-den bijenzwerm sta. Vol woede vuren mijne mannen maar in het donker ; een echte razernij grijpt hen aan, eene onweerstaanbare wraak-lust. De vijandis dicht bij, want men hoort zijne kreten. Doch in de duisternis kan men er niets van onderscheiden, Ik doe een zoeklicht aansteken, in de hoop zoo den aanvaller te ontdekken. Maar tôt wat dient het ? De lichtende stralen teekenen slechts eene melkwitte streep op den groud en daur er onmiddellijk een regen kogels op het lichtneer-komt, doe ik het maar uitdooven. De fusiliers, die niets meer kan weerhouden,' vuren, vuren zouder ophouden ; de machine-geweren klapperen ; de kanonnen geven de voile laag ; de Moffen huilen, mijne mannen vloeken en schreeuwen dat men er het verstand bij ver-liezen zou. Dan plots, wordt ailes weer stil ; de overwon-nen vijand trekt nogmaals terug. Niet voo;' lan-gen tijd echter. Korten tijd later stort hij zich opnieuw, met nog meer geweld ten aanval. Ditmaal geraakt hij met zijn aanloop tôt aan den voet van het glacis. Men ziet allerlei schaduwen bewegen, zeker pioniers die eene bres in onze prikkeldraden willen maken. Het is verloren. mbeite. Geweren, machinegeweren en kanonnen, ailes braakt opnieuw vuur en dood. En de vijandelijke aanval loopt ten slotte weer te pletter en gaat uiteen. Roode vuurpijlen stijgen in den hemel. Het is het teeken van den aftocht. Wij hebben goed gewerkt ! 2.™. October. — Door hun bittere ervaring geleerd, hebben de Duitschers begrepen dat het fort nog niet voldoende vernield was. Nauwelijks breekt de dag aan of Tauben vlieg^n boven het fort en weldra herbegint het bombardement. Ditmaal is het wel het einde: De laatste gewel-ven storten neer, de laatste dekkingen vallen in ; de stof is voor goed overwonnen. Èvenveel vfcr-trouwen als wij gisteren uit onzen zegevierenden weerstand geput Ivadden, evenzeer maakt nu de ontmoediging zich van ons meester. Eene verschrikkelijke vermoeienis, zoowel in lichame-lijken als in zedelijken zin, drukt op al eze mannen die nu reeds sedert vier dagen geen mr rust meer genoten hebben. Door welk een wou-der hebben wij, zij die mij omringen en ikzelf, de caponnière van het hoofdfront kunnen verla-ten om ons naar de ingangposteerne te begcveo, waar een bevel ons gezegd heeft heen te gaan. Ik weet het niet. Maar er is niets meer te doen. Al de verdedi-gingsmiddelen van het fort zijn vernietigd : de ' gangen en posteernen zijn verstopt door vonne-looze blokken metselwerk ; in geen enkel hoekje is het nog houdbaar. Door in de puinen te bîij vn laten wij ons nutteloos vermoorden. Men lieeft besloten ze te verlaten. Het fort van Lier beslaat niet meer... a ^ Nog eene laatste herinnering ten slotte uit deze dagen, die als eene nachtmerrie waren waai van de verschrikking ons langen tijd bij zal biijven. Ik bevond mij met een groep manschappen in een nog origeschonden lokaal, toen piots net signaal van den telefoon belt. Daar wij op iat oogenblik reeds sedert geruimen tijd van ailes afgezonderd waren, daar er geen de minste ver-binding meer met de buitenAvereld bestond, waren wij ten hoogste verbaasd. Ik snel naar het toestel : — Allo ! ik luister ! — is het het fort van Lier ? — Ja! — Waar is het garnizoen ? •— Wat zegt ge ? — Op welke juiste plaats van het fort bevindf zich het garnizoen? ... Deze vraag komt mij zoo vreemd voor dat ik niet antwoord. De stem is mij geheel onbe-kend. De tongval is vreemd, hortend, schor en droog. Plots gaat er mij een vermoeden door den geest. Ik vraag ? — Wie is aan het toestel? Zijt gij het, kolonel? — Ja, ik moet onmiddellijk weten waar gij a juist bevindt ! ... Daar is geen twijfel mogelijk dit maal. De kolonel, die beter dan iemand weet waar wij zijn, zou nooit die vraag gesleld hebben. 1k wil weten : — Allo ! allo ! Niets, het toestel werkt niet meer. lie keer mij om. Ik zie de angstige blikken vaa mijne mannen op mij gevestigd. Met een gebaar stel ik ze gerust. Maar in mijn binnenste kan ik eene rilling niet bedwingen. Nog hoor ik de bevelende stem met den schorren klank ; ik heb begrepen dat de vijand op onze afgebroken tele-foonlinie eene aileiding heeft moeten aansluiten; en nu ben ik er zeker van : Het was een Duitscher die telefooneerde. Yoov eensluidend uittreksel : W. M.

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software

Er is geen OCR tekst voor deze krant.

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software

Er is geen OCR tekst voor deze krant.

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software

Er is geen OCR tekst voor deze krant.
Dieses Dokument ist eine Ausgabe mit dem Titel De legerbode gehört zu der Kategorie Oorlogspers, veröffentlicht in Antwerpen von 1914 bis 1940.

Bekijk alle items in deze reeks >>

Zufügen an Sammlung

Ort

Themen

Zeiträume