Het tooneel

1238 0
01 september 1917
close

Waarom wilt u dit item rapporteren?

Opmerkingen

Verzenden
s.n. 1917, 01 September. Het tooneel. Geraadpleegd op 26 juni 2024, op https://nieuwsvandegrooteoorlog.hetarchief.be/nl/pid/2j6833nr7v/
Toon tekst

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software.

Het Tooneel 2e Jaargaag Nr 51 - 1 September 1917 i Beheer en Redactie : Kerkstraat, 13, Antwerpen 10 Gentiem Toontje Janssens De triest lichtgrijze lucht zweefde eentoonig boven de bedrijvige havenstad Antwerpen. Uren lang reeds vielen de zijden zachte, smetloos-blan-ke sneeuwvlokjes, geruischloos dwarrelend neer, en spreidden ten laatste, als witte donzige ta-pijten op de puntige daken der naast malkander gabouwde huizckens. Achter de kleine venster-ruitjes stond hier en daar eene vrouw, de oogen ten hemel gericht, volgend het grillig spel der sneeuv.'plnimpjes. Op de eerste verdieping van een schilderachtig huizeken - - eenvoudig maar zindelijk — tôt her-berg ingericht, en dragend de vermelding «Bij Prapak» — gelegen in de Vekestraat, juist voor-bij den grooten Kauwenberg, baarde op eenen kouden Februaridag eene brave volksvrouw eenen flinken ;:oon. Dienzelfden dag arbeidden metsers onverpoosd aan den gevel van bedoeld huis. Ze moesten wat dringende, geringe herstellingswerken uitvoeren en eenen arduinen steen wegnemen, die — had, rtien er eene melding ingebeiteld — de komende geslachten een heuglijk feit kon doen gedenken. Reeds een paar raalen was de steeds vroolijke waard in het midden der straat gaan staan, de handen diep in de broekzakken, het rond buikje vooruit, het hoofd achterover, om te zien of het werk vlug vorderde. Gelijk hij op kreeg, dat het werkvolk den blauwkleurigen steen begon uit te kappen,schoot hem plots het plan eener onschul-dige grap te binnen en hij riep tôt den metser: — Jef, wacht nog een oogenblikje, ik zal eerst eens gaan zien naar het pasgeboren wichtje... Wie weet, het wordt misschien een groot man, ■en dan kan de steen nog dienst doen . En hij beende de herberg binnen, stormde de trappen op en klopte aan de deur der slaapka-mer. Op het woordeken «Ja!» draaide hij de kruk om, trad behoedzaam naar het bed toe, en vroeg, met een schalks glimlachje, terwijl hij eventjes met de vingers zijn klak aanraakte : _ — Zeg, Trezeken, mag ik uw klein zoontje eens zien? — Wel dat spreekt, Jan, hier is het; en fier voegde zij er bij. — Nu, wat zegt ge zooal van dat ventje?... — He! He! het schijnt gezondheid te koop te hebben... En er lag iets guitigs in de oogen van den waard die dit verklaarde, terwijl hij maar toe de puntjes van zijn knevel tusschen duim en wijsvinger glad streek. — M'n beste ' gelukwenschen, Trezeken, voegde hij er bij en sloot de deur achter zich dicht. Dan haalde hij de schouders minachtend op, en pas was hij buiten of hij riep : — Jef, neem de arduinen plaat maar weg, indien de kleine het ooit tôt één meter zestig brengt, mag hij van geluk spreken! — Ge ziet het, schertste heer Janssens, die man had gelijk; Antoon kon ik niet worden, ik bleef Toontje!... * * * Op den hoek der Vekestraat en van den klei-nen Kauwenberg stond een jarenoud pompken. Het water, dat de vrouwkens uit de talrijke huizekens der buurt noodig hadden, hetzij om de kamerkens zuiver te schrobben, hetzij om de wasch te slaan, of nog — en daarvoor moesten ■zij meer over en weer loopen —- om het eten gereed te maken, of de borden en potten te rei-nigen, •— gingen zij daar putten. — Ook sak-kerden de mannen op die pomp, want daar rond hielden zij zich over het algemeen heel wat tijd op en — klappeiën ondereen — herhaalden zij tien, twintig malen, wat zij dachten over den nieuwen hoed van Marieken uit den groenten-winkel of over den versleten rok van Trien van den stoofsmid. Wat ze niet met zekerheid wisten raadden zij, en wanneer zij hunne veronderstel-ling een drietal keeren vooruitgezet hadden, ge-loofden zij zelven dat ze waarheid was. Ook aan het pompken moest moeder Janssens zich van water voorzien. Om er te geraken was zij genoodzaakt de straat over te gaan. Aanhou-dend, van af het krieken van den dag tôt laat in den avond,reden zwaarbeladene platte wagens langs de Vekestraat, zoodat dit water aanhalen steeds een weinig gevaar opleverde, en zekeren keer scheelde het weinig of zij verongelukte. — Gaat langs den anderen kant wonen waar de pomp staat, zei Toon, en 't zal niet meer ge-beuren!... En inderdaad, er kwam een huizeken leeg op den kleinen Kauwenberg, zijn ouders deden wat hij had aangeraden, en daar bracht hij de eerste periode zijner kinderjaren door, * * * Toontje was ternauwernood eene laars hoog---Z'n moeder gaf hem kleine klompen, mooie, ge-le, geverniste klompen. Heel den voormiddag viel een plassende, aan-houdende regen, maar zoo, dat de riolen, reeds half verstropt door papierkens en allerlei afval het snel afloopende water niet konden zwelgen, dat groote plassen vormde. In den nanoen piepte een guitig zonneken door de wolken, en tamelijk spoedig waren de gaan-paden droog. En Toontje trok de straat op, om er te spelen. Eene teleurstelling wachtte hem: hij zag geen een zijner gewone kameraadjes, ook om den b"-3 te verdrijven, zette hij zich neer op den bUu-wen boordsteen van het voetpad, zoo, dat hij met de mooie klompen in het water stond. Hij trappelde met de kleine voetjes, het water pletste en spatte weg alom, en de.guitige bengel lachte, lachte dat hij schokte. Daar kwam eene bakkerskar aangereden. Bijna op de hoogte van den snaak, moest de bakkers-gast plaats maken voor eenen natiewagen. Toontje echter wou niet opstaan en het wiel der bakkerskar raakte eventjes z'n klompen. Hij begon te huilen, maar te huilen, zoodat de vrouwkens uit de buurt buiten snelden. Ook moe-derken Janssens bevond zich onder hen. Bleek als een linnen van het danig schrikken, nam zij haar teerbemind kindje op en spoedde er zich ijlings mede naar binnen. Ondertusschen ging het er levendig toe. -— Toontje is overreden! — Wie? — Is het erg? — Kan die dommerik niet uit zijn oogen zien? Het duurde niet lang of het spelleken was aan den gang. Men vereweet den brooduitvoerder zijne onvoorzichtigheid... Hij had goed het ongeval uit te leggen ,niets hielp. Niemand had gezien... hoe het ongeluk was aangekomen. Allen echter wisten het omstandig uit te leggen, en degenen, die het laatst bijkwamen, beweerden zelfs, dat de bakkersgast «het arm schaap» opzettelijk over-reed. Daarbij, al spoedig waren de vrouwen ten einde hunner bewijsvoeringen, en met ailes wat hun onder de handen viel, sloegen zij, gewonnen verloren, op den jongen. En nog altijd huilde Toontje al maar voort; terwijl ze hem zachtkens liefkoosde, deed zijn moederken met bevende handen eerst de blokken, daarna de kousen uit, maar zag niet het minste letsel. Een tiental minuten nadien beende Toontje glimlachende, houdend de handjes achter den rug, net zooals bejaarde lieden het wel eens plegen te doen, en hoorde hij de menschen tôt malkander op medelijdenden toon zeggen, terwijl zij hem nawezen. — Daar is Toontje, die overreden werd. * * * Bij avondtijd schaarde het moegespeelde straat-volkje zich rond een paar meer bejaarde jongens, die al heel wat boeken gelezen hadden. Zij zaten dicht bijeen, en_ luisterden naar de meest geheimnisvolle sprookjes, verhalend al de trieste lotgevallen van brave kinderkens in de wonderwereld der goede feeën, zacht en beeld-schoon, of der boosaardige heksen, kwaadstich-tend en afzichtelijk leelijk. En de nieuwsgierige toehoorders luisterden naar de doening der dwergen, der spoken en der vervaarlijke wangedrochten, en dit met ver open-getrokken oogen,het hoofd een weinig achteruit-gebogen. Af en toe rilden zij door al hunne le-den, en het gebeurde meer dan eens, dat zij, onwillekeurig eventjes omkeken, om te zien of niet de eene of andere bovennatuurlijke verschij-ning uit het duisterend avondgrauw opdook. Dan klonk een stem, bevelend en luid : — Toontje, 't is tijd om naar bed te gaan! Hij dierf bijna niet opstaan... naar bed gaan... alleen-• omringd van de sombere duisternis-.. na al die heksensprookjes.-- Brr!... * * * Op den keldermond, naast het pompje, hoorde hij voor het eerst over eene vertooning spreken. Eenige liefhebbers van «poesjenellen» voorstel-lingen hadden het plan opgevat eens naar den Bloedberg te gaan, om er de heldendaden te be-wonderen van de wonderpoppen, die een bloedig drama zouden vertolken. Toontje mocht hen vergezellen indien hij vijf centjes gaf! 't Was hoogtij in het hartje van den jongen... En er werd nog enkel gesproken over de Slijk-ridders, den Neus, den Scheele en den Kop. Zij zouden de ongelukkige «prinsars» beschermen te-gen eenen sluwen «verrader». Eindelijk was de voorname dag aangebroken en Toontje mocht — het was eene groote gunst — op het eerste bankje zitten, omdat hij de kleinste uit den hoop was. Aan het begin van ' de Reepstraat stond een stootwagen, waarop in korven appelen, peren, harde eiëren en garnalen uitgestald lagen--- Al de «poesjebezoekers» staken hun zakken proppens vol. Tijdens de vertooning moest men toch wat zoetigheden te eten hebben. Wanneer de «verrader» z'n helsche plannen be-raamde, wierpen de verontwaardigde toeschou-svers allerlei voorwerpen naar het tooneel. Het teergevoelig publiek was al te zeer ver-ontwaardigd en hield er aan z'n gevoelens lucht te geven. Zooals het echter wel eens meer gebeurt moest een onschuldige het bezuren, en een paar rotte vruchten troffen den toekomstigen acteur. — Daar hield ik bitter weinig van, verklaarde Toontje, en nooit keerde ik naar den «poesje-nellenkelder» terug... Maar uit dit avontuurtje ;rok ik nut: wanneer ik later tooneelspeler werd Desloot ik geen «verraders» maar wel komieke rollen uit te beelden... Lachende menschen zijn Telukkig en steenigen niet--.» ; Wordt vervolgd.) JAN DE SCHUYTER. H l|l vervaagt Drasiuana beste koffie Vacantiekrabbels VOOR A. GOETHALS. A l'orient de Malines, la Campine an-versoise et le Hageland brabançon, les deux indigentes et nobles régions, se rejoignent, s'embrassent comme des amants fidèles et déshérités; et de leur conjonction naît un pays subversif, participant, en l'intensifiant encore, de leur affective. Hallucinante et capiteuse contrée! Entourée de pacages fertiles, elle fait l'effet d'un désert dans une oasis. Elle ne couvre pas une importante superficie, mais tel est son caractère abrupt qu'elle produit une impression grandiose et soufflette, par son attachante frustesse, la banale et grasse cocagne d'alentour. Rien ne m'est plus cher, dans son âere et rèche saveur, que cette étendue de ga-rigues mamelonnées ça et là de dunes sablonneuses, aux horizons drapés de sapinières dont le vert jaspé tranche sur le gris uniforme de la plaine. Des laies droites et kilométriques traversent ces futaies rigides, s'enfoncent à perte de vue et se coupent de lieue on lieue pour ménager d'imprévus et mystérieux carrefours, ou le poète errant est tenté de s'agenouiller comme le fidèle au centre de la croix formée par la nef et le transept des cathédrales.Ces landes d'une présence si mélancolique prédisposent à la rêverie,au recueillement, aux visions rétrospectives. Au milieu de cette nature inviolée, on évoque le passé, on s'assimile des fastes historiques.G. EEKHOUD. «L'autre Vue». DE GEURENDE BOOMEN. Zoohaast in de Lente de zon aan den hemel kwam en de groene pluisjes van de boomen sto-ven, wanneer de blanke perelaars achter in mijn tuintje bloeiden, is het verlangen in mij gewekt om in open lucht te ademen. De violenbedden in het hofken aan de Bank, het suizen der boomen in de Warande en in den tuin der Harmonie prikkelden telkens mijn zin-nen. De gestreepte irissen, de rozen, de reseda, de goudbloemen, de spaansche kers en de rieken-de erwten, de witte anjelieren, waren om beur-ten een herinnering aan buiten. Het bloeiend geuren van den accacia, de adem van de lindeboomen, wekten mijn heimwee om verloren te zitten, ver van huis, op het land. Gij zult dat land bezien met nieuwe oogen, voorspelde mij de schrijver van «Pallieter». Het toeval wees mij den weg naar deze eigen-aardige streek... In den trein zat een oude heer met een wrat op zijn neus, een dame, een leelijke dame die in een bijbeltje las, een heer met gepak en gazet-ten.Mijn vriend, terwijl de trein mij de verrassing te gemoet pufte, keek'ik maar... In 't open veld kwam een jongensgevoel van vrijheid, aile beslommeringen waren weg en werk en menschen bleven ver achterwege in de stad. AARSCHOT. — I. Er bloeien roode stokrozen en vurige katten-staarten in den tuin... De wind ruischt door de boomen en de hemel is eindelijk weer in blauwe klaarheid openge-barsten.Ik heb gedwaald door dennenbosch en veld, langs de weelderige akkers en over de stijgende glooiingen naar de toppen der heuvels. Golvend ligt er het land met torens en molens in neve-lige einders. En waar ik ging, telkens rees de grijze kerk-toren op, îioog boven het bruin, ijzersteenen kerk-schip.Die donkere kerk past zoo volkomen in de streek, bij de volkstypen en de geteisterde hui-zen. Onder den smokkelregen is de kerk en het vervallen overschot van het Begijnhof als do jammerende ziel van de stad. Van op den Roodhuisberg zag ik het volk het graan in schoven rechten met kalme, eendere be-wegingen. Het volk is wonderschoon van levens-moed, zij herbouwen hun haardsteden en bewer-ken de aarde. Later, tegen valavond, hoorde ik een jongen een lustig airken spelen op zijn mondharmonica. Hij kwam langs de baan, van den kant waar, bezijden in een beemd naast de spoorweg, een kruis geplant staat midden van rozenstruiken, tegenover het baanwachtershuisje waarvan al de muren geschramd zijn door geweerkogels. II. Op de grens van het Kempenland, niet ver van den Demer waarachter het "Hageland ligt, staat het huis, het gastvrije huis waaraan nog een paar ramen ontbreken. Het werd uitgebrand en de zijmuur vertoont nog de barst verwekt door een kanonbal. Daar wonen Peter en Peet,Fien en de kinderen, en heden kwam de jonge onderwijzer uit de nor-maalschool. Peter bekeek met eerbied het diplo-ma van zijn zoon... Geleerdheid is ailes, getuigde hij, maar dat verstaan de boerenmenschen zoo niet. 's Avonds zit de familie in de lage keuken en zingt. Alleen de boozen zingen niet, meent <•-: jonge leeraar. Feestelijk geurt de chocolade in de porceleinen kopjes... Ik peins aan de verregende wimpels en papieren festoenen die in de boomen hingen op den weg voor de doening van een gezin, waar man en vrouw hun gouden bruiloft vierden. De feestelingen zaten binnen, maar aan het poortje, onder het schelkleurig papieren versiersel. — stonden boerenkinderen in stille bewondering sa-mengedrumd.III. In «De Gracht» stijgen vreemde straatjes met witte en roode huisjes.Hier wonen donkere sche-renslijpers met hun kroost. Een morsige kinder-hoop speelt op de hobbelige keien. Boren op een klimmenden weg ait een scheren- slijper ijverig te werken. Het staal knarst op den molensteen. Beneden, tegen den muur, leunen twee kerels in bruin-fluweelen pakken. Zij loeren met donkere, flikkerende oogen in hun tanig, mager ge-zicht. De oudste draagt een zwarten baard. En ik groet de schuw-woeste kerels zooals ik hier al de menschen groet, maar zij schijnen mij niet te bemerken. IV. Een tweejarig, vlaskoppig boerenjongsken met blauw katoenen schortje, een burenkindje, kruipt op een hoop strooisel, dennennaalden en kant-gras, spuwt in zijn knuistjes, grabbelt naar de blazende poes en roept dat hij gaat springen, glijdt dan zachtjes naar beneden... Het is reeds zeer menschelijk... van durf. V. 't Is een overvloed in de natuur wanneer de mensch maar goed kan mesten, verklaart mij Peter op het achterhof voor de «bestekamer» zon-der deur. Een kalf beurelt in het stalleken en de geit blaat. 't Is veel beter buiten dan in de stad, besluit hij,zie de peren maar eens blozen in de boomen, en mijn tabaksplanten barsten van het sap. VI. De storm giert en het water stroelt buiten... Ik zit binnen en zie de twee tijgerkatjes dartel spelen, de moeder ingetogen, het jong doller. Het frazelend en nooit stilzittend Lewieke komt binnen, graait van plezier... Zijn blauwe oogjes, zijn rond snoetje en zijn open mondje lachen. Zijn wit «froufrouke» hangt over zijn voorhoofd, zijn schelmsche oogjes loeren naar de katten, zijn pollekens beven van ongeduld. Hij loopt op klompjes en draagt een wit-en-blauw geruit voorschootje. — Lewieke, poes!... Hij zoent het katje op den snuit, zeevert van leute en woelt in den tijgerpels met zenuwachti-ge vingeren. — Dag krabbekoker! —- Lewieke nie krabbenkoker nie... Heer! Het woord krabbenkoker grieft hem telkens. De kat vlucht ,Lewieke wordt door zijn moeder opgenomen, en ik, ik zie maar achter de be-dampte ruiten naar de woest - wiegelende krui-nen der boomen buiten. VII. Vrouwmenschen beteekenen toch zoo veel niet als manmenschen, het zijn maar «kwedders», — meent Peter, terwijl hij een rookwolk uitstoomt en eens voor de verandering spuwt. Ze hebben zoo van niks verstand... behalve hapert hij. — Behalve natuurlijk onze vrouwen, vul ik aan. — Zoo is 't, ja maar zoo is 't, bevestigt hij zijn moi-e'.ijk weifeler.de meening. VIII. Mijn vriend, mijn vriend, herinnert gij u nog den zoetaa. cgen smaak van peperkoek en den lekkeren walm van koekenbakken ? En een vla-de, een boerentaart... Het is geen verbeelding, taart, koekenbak en peperkoek bestaat werkelijk Het was gisteren dreinend regenweer, een na-drijven van het ronkend onweer van den vorigen dag. IX. Hier zingen de menschen in de huizen!... Fien leest «Het Licht dat verdween» van Kipling, maar in de stad is geen openbare boekerij. X. Zij is oud en rijk. Wat haar lief was en aan het leven deed hechten is omgekomen... In den winter hielp zij de armen en deelde steenkolen uit om de doode haarden te doen lichten. Men wees mij het zeventigjarig dametje in rouwkleeren. Ik kon haar gelaat dat naar de kerk gericht was niet zien. Voor haar had fortuin geen glans meer. Wel-ke poorten van een dieper levensinzicht waren haar geopend? Het samaritaansche dametje in 't zwart trok toen traagjes door de triestige straatjes. XI. Door de Metshovensche en Kloosterbosschen loopt een breede aardeweg, groen begroeid met kort gras en wilde klaver. Het is de oude Me-chelschebaan of de Cesarsweg... Over de ouda heirweg schokt somtijds nog een boerenkar... XII. De watermolen dateert van 1504. Het is een logge, vervallen en verweerde reus die met drie gewelven over de Demer staat geplant. De wa terval is wel twee meters... Het stuwend gewel S drijft een molenrad rond, de tandraderen klem-men en jagen het leven door den molen. Beneden over de middensluizen en schurend langs de wanden, ruischt en bruischt het schui-mende water, weggezogen naar beneden, opgc-jaagd in sneeuwig opspartelend fechuim dat met witte kammen voortspoelt. Wij blijven luisteren naar het zuigend en zin-gend geweld dat opspat en spettert onder ons. Uit de donkerte keeren wij op den maalzol-der waar de molenaar voor het open raam staat te gluren naar het water en de wereld. — Een filosoof van 't sashuis, meen ik. — Ja, zei de student, maar een molenaar di ; daarbij zijn humaniteiten deed... — 'k Heb er geen spijt over, zegt de Kempe-naar in zijn bestoven pak, maar wat is die filosoof van 't sashuis ? — Een boek van Sabbe... — Dat moet ik eens lezen, verklaart de filosoof van den molen... (Wordt vervolgd.) LODE BAEKELMANS. René Lonthie Carnolstraat, i li — Specialiteit van Kinderopnamen —

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software.

Er is geen OCR tekst voor deze krant.

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software.

Er is geen OCR tekst voor deze krant.

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software.

Er is geen OCR tekst voor deze krant.
Dit item is een uitgave in de reeks Het tooneel behorende tot de categorie Culturele bladen. Uitgegeven in Antwerpen van 1915 tot 1940.

Bekijk alle items in deze reeks >>

Toevoegen aan collectie

Locatie

Onderwerpen

Periodes