Het tooneel

1559 0
02 februari 1918
close

Waarom wilt u dit item rapporteren?

Opmerkingen

Verzenden
s.n. 1918, 02 Februari. Het tooneel. Geraadpleegd op 27 april 2024, op https://nieuwsvandegrooteoorlog.hetarchief.be/nl/pid/kd1qf8kh6d/
Toon tekst

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software.

Het Tooneel Jaargang Nr 21 — 2 Februari 1918 Beheer en Redactie : Kerkstraat, 13, Antwerpen 15 Centiem Hr PIET JANSSENS, als «KONING HAGEN». Foto René Lonthie. Carnotstraat, 113, Antwerpen. Kon. Ned. Schouwburg " Koning Hagen „ Verleclen jaar schreven we in onze beoordeeling over het werk van Hubert Melis: «Een der groo-te kwaliteiten van het treurspel van Hubert Melis is ontegenzeggelijk de logische vastheid waar-mede de karakters geteekend zijn : bij Koning Hagen de diepe, aanhoudende, rustelooze vertwij-feling en gewetenswroeging, de reine liefde en de edeïe aard van Sieglinde, de jaloerschheid, af-gunst, wrok en haat vail de hoogmoedige Brun-hilde en de groothartigheid van den held Hadu-land, tôt zelfs in den triomf tegenover zijn doods-vijand.«Sieglinde vooral is een schoon scheppings-beeld van den dichter: lief, aandoenlijk, schoon en blond als de lentezon, jeugdig en frisch als het eerste groen. «Hoe vroom aandoenlijk verbeidt zij den aan-biddelijken held: NU draagt gij in de plooien van u\v kleed, O zee, mijn zoete Inxjp en heel mijn leven. Nog zie 'k hem niet, maar 'k voelo, dat hij nadert. O, blondge oktc Freya, uit wier oogen l)e Kouden liefdetranon scbittrond vallon. Doe kiemen in zijn liart der liefde bloeme. Heel het werk is doortintelcl van lyrische ont-boezemingen meer clan van episch gebeuren. Hoor hoe Sieglinde van haar liefde voor Ha-duland aan haar zuster Brunhilde spreekt: Wèl ''alig moot het hceten to beminnen, Brunhilde, won 't gevoel wordt opgevangen In een gemoed, dat uwe liefde onthaalt, Zooals mon eenen angverwachten «ast llet welkom toewenscht en hem laaft.en spijst. Mijn liefde is echter als een arme zwerver, Pie haakt naar eene hartelijke toug, En in de verte een lichtsohijn glimuien ziet, F.n vol van angst zieh afvraagt, of hem daar Ken glimlaeh of de stugge koelheid wacht. Dat Sieglinde van een wondere schoonheid is. edel en goed, getuigt de oude koning: Gij. mijn teedro SiepHnde, Die al de teerheid uwer moeder erfdet, Ken t'erheid, spn-kend uit uw uogenbladw, 31 et uwe b onde lokken, troud als 't graan, Dat wiegewaagt in- 't veld, gij zult rnisschien L'eus mogon rusten in don arm van hem. Die als mijn bondgenoot hier henen stevent. Sieglinde wordt bemind door den held Haduland die aan Runolf haar schoonheid prijst: Als een zwaan, Zoo blank. zoo edel, schrijdt zij voort... Blijf stil, Jîlijf roerloos, Runolf. laat mij haar aauschoinven ; In "t dalend zonn licht tflansfc heure koon, Langs waar de goudon okken schittreiid dalen. En zacht zijn -heure blikken, of heure oogen, Twee peerlen waron uit een zeo van teerheid. Haduland bekent zijn liefde aan Sieglinde : Mol klopt mij 't hart om 't joelend krijusgorncht, Maar, eodle maagd, wanneer ik U aanschouw. Dan wijkt die drift, en schijnt de con te glanzen Met oneewone praoht; dan ruischen liederen Met nooit gehoo-de teerheid mij in do ooron; Dan komt er rozengeur mijn zin bedwelmon. En rijst voor mij een helle dageraad. Als waar 't. eeu bodo van een nieuw bestaan. Het karakter van dé ijverzuchtige Brunhilde wordt scherp belicht aan 't slot van het eerste bedrijf, waar de wraakgierige zuster uitroept, bij het zicht van Haduland en Sieglinde: () luoht kondt gii versteenen, en verp ettend lien vallen op 't hooM-, o Rirtig voebt Der wonderkriliden van het Iîeilig Woud, Walm op, en doe hen .stiUken op hun pad; Waakt op, gij «ifticro adders, rekt het lljf En zuigt heu uit de borst het valsche bloed!... Zoo «wezen zij gestraft, die inij ontrooven De droomen, die zoolang ik heb gekoesterd. De lyrische ontboezemingen in «Koning Hagen» getuigen van een zuiver - schoone dichtersnatuur van den schrijver, maar de episch - dramatische kracht onmisbaar in het treurspel, ontbreekt toch niet. liet zou ons te verre leiden moesten wij al de fijnheden van deze epische - dramatiek aanha-Jciij wij volstaan dus met te vermelden: het verhaal van Haduland aan Sieglinde yan het ge-heim van zijn geboorte en zijn eed bij het sterf-bed zijner aanbeden moeder: Maar eer voor ceuwig zij mij ging ontvallen, Uiep zij mij aan heur spond, en dàar verklaarde Zij mij 't geheim, maar hoe ik bad en smeekte, Mijn vaders naam kwam niet van heure lippen. Toen zwoer ik plechtig heur, dat ik den hoon Dion haar men eennîaal toebraeht. zoude wreken. 1k vrnepr, maar 't. was te vergeefs, aan al de grijsanrd? Don naam mijns vad ra; niemand, die hem kendo; Mon wisl alleen nog dat. uit Denemark, Mijn moeder naar hun kusten was gekomen. Het visioen van Koning Hagen van zijn ver-stooten vrouw en kind, bij 't einde van het 2e bedrijf is intens, roerend - dramatisch gevoeld en weergegeven. Ook het slot van het 3e bedrijf, met de voor-spelling van den druide Thormod en de onttroo-ning van den Koning door het verraad van Bald-wig en Brunhilde, zijn buitengewoon sceniek. In het vierde bedrijf is het lijden van den blinden koning hoogst aangrijpend en in V ein-delijk is de biecht van Hagen en de verzoening van den Koning met zijn zoon, een waardig slot van het spel, grootsch van opzet en uitwerking. De wijziging, waarvan we in een vorig nummer snraken, is aangebracht in het derde bedrijf : de Kheensche edeling Wildram doet zich bij den aanvang kennen, niet alleen als onversaagd krijgsman, maar tevens als dichter en bewonde-rend minnaar van Brunhilde Aan zijn vaderlands-liefde geeft hij uiting door een lyrische voor-dracht met begeleiding van cither, die diepen in-druk maakte en door het publiek toegejuicht werd. * * * De vertooning was goed, in sommige gedeelten uitstekend. Het zeer talrijk publiek heeft dan ook zijne toejuichingen niet gespaard aan de artisten, vooral niet aan Piet Janssens,die de hoofdrol op prach-tige wijze vertolkt heeft. Zijn uitbeelding even-als zijn typeering waren kapitaal. Hij kende zijn roi en dan, wij herhalen het nog eens, gaat de rest van zelf. Zijn mimiek geholpen door zijn ex-wessieve oogen was uitstekend. Zijn schoon en machtig orgaan is daarbij uiterst geschikt voor het opzeggen van verzen die klankrijk en goed ge-rythmeerd werden voorgedragen. Het slot van het 2e bedrijf, bij het visioen van vrouw en kind, en de vervloeking van de zon in het 3e bedrijf, waar hij zijn mannen de plichten der gastvrijheid in krachtige woorden toeroept en aan het slot bij zijn onttroOning, had hij ac-centen die waarachtig ingrepen. In het 4e bedrijf waar hij, door blindheid geslagen, zijn leed doet meevoelen, en bijzonderlijk in V, tijdens de biecht in het Heilig Woud, bereikte zijn verhaal een buitengewone, dramatische hoogte. De bloemen waarmede hij gehuldigd werd en de ovatie waarmee zij gepaard gingen, waren een rechtmatige hulde aan het schoon talent van den grooten artist. Van Mevr. Bertrijn kunnen wij precies het-zelfde zeggen als verleden jaar: «hoe lief en teer was zij in uiterliik en spel. Zij was de bekoor-lijkheid zelve in haar jeugdige verschijning. Zi.i gaf geheel en al de: illusie der jonge, beminnende maagd die al de rijke gaven van haar minnend hart naar voren bracht». Haar dictie was voortreffelijk en haar yoor-dracht bewees dat zij verzen kan opzeggen. Mevr. Dilis - Beersmans was als Brunhilde werkelijk imposant. Haar rijk orgaan vond in de welluidende verzen een eenige gelegenheid de schoone mezzotonen te doen uitkomen. In haar vervloeking van Sieglinde en Haduland ging do voordraciit gepaard met een zeer passende mimiek en het juiste gebaar. Heer Cauwenberg was een flinke, krachtvolle Haduland, vol zwierigheid en leven. De voor-dracht was uitstekend evenals het spel. Heer Bertrijn was een kranige Baldwig maar scheen minder op dreef, maar heer Gorié zooveel te meer. Hij gelukte er in, het bijgebrachte tooneel, in den aanvang van III, bij open doek luide te doen toejuichen, wat zoowel den artist als den schrijver gold. Heer Ruysbroeck was de druide Thormod. — Zijn zwaar orgaan leent zich heel goed tôt het voordragen van verzen, maar de «trac» die, zooals onze medewerker J. D. S. getuigt in zijn Interviews, bij elke première hem te pakken heert, was ditmaal wederom oorzaak dat alles_ nog met tôt zijn recht kwam en de welluidende alitereeren-de verzen wel eens minder schoon klonken. Daar-bij mag niet vergeten worden dat de oplating van de du if in het Heilig Woud door de regie onbe-grijpelijkerwijze op het laatste oogenblik weg-gelaten werd en dat heer Ruysbroeck, die onmid-delijk daarop moet invallen, eenigszins in den steek gelaten werd en dus met zijne repliek niet klaar was. De dames Noterman en Marg. Bertrijn, en de heeren Angenot, Van de Putte, Schmitz en Van Gool waren verdienstelijk. N. In en Om de Schouwburgen KON. NED. SCHOUWBURG. — Zaterdag 9, Zondag 10 (dag- en avondvertooning), Maandag 11 en Donderdag 14 Februari 1918, opvoering van «Sonna», indisch tooneelspel in drie bedrijven van J. Fabricius. — Insceneering en regie van Lod. Krinkels. — Rolverdeeling : Sonna, een Soeda-neesche vrouw, Mevr. H. .Bertrijn. — Bartholo-meus Velsen, kapitein der infanterie, heer G. Cauwenberg. — Julius Overdiep, zijn vi-iend, assistent - resident, heer L. Bertrijn. — Niti, Sonna's liifmeid, Mevr. Noterman. — Njo, zoontje van Velsen en Sonna, Mej. M. Bertrijn. — Ario Pra-wiro, een Soedaneesche klerk, heer P. Janssens. — Matuparisa, een Ambonees, heer Angenot. Vooraf : «Jufvrouw Dol», spel in een bedrijf, van Gustaaf De Lattin. — Rolverdeeling : Marie Dol, Mevr. Dilis. — Greta, hare nicht, Mej. J. Janssens. — Frans, heer Van de Putte. — Gust Wouters, heer E. Gorlé. — Een besteller, heer F. Van Gool. — Een bedelaar, heer J. Schmitz. — Een lijnvvaadkoopman, heer Jaaks. VERWACHT : «De Onbekende Vrouw», drama in 5 bedrijven van A. Bisson. HIPPODROOMPALEIS. — Na «Mamzel Ni-touche» wordt vertoond : «O, die huwelijksnacht» blijspel in vier bedrijven, door H. J. De Moor. Heeren Condès en Neutgens hebben het Hip-podroompaleis in huur genomen voor het komend zomerseizoen. «DE FAVORIETE» TE BRUSSEL. — Verleden Vrijdag werd in den Beursschouwburg van Brussel eene vertooning van «De Favoriete» ge-geven, door de leden der Nieuwe Operavereeni-ging van «Anvers Palace», uitgenomen heer G. Villier, die door heer Robert van Aert van den Palatinat - schouwburg werd vervangen, wat wij trouwens verleden week aankondigden. Over deze vertooning vinden wij volgend relaas in een Brus-sel sch blad : «Vrijdag avond heeft het Vlaamsch gezelschap van den Schouwburg der Anspachlaan voor de eerste maal in Brussel «De Favoriete» in de Vlaamsche taal vertolkt. Mevr. Nordiei% wel-ke men reeds op ditzelfde tooneel toegejuicht had en waarvan wij terecht de schitterende gaven als zangeres en als tooneelspeelster hebben geprezen, stond boven allen lof. Mej. Trouillard (Troyard) als Inès, een weinig belangi'ijke roi, trok zich eervol uit den slag; zij beschilct over eene schoone sopranostem en wij zouden haar in eene ernstigere partij willen zien. Heer Scapus, een jonge ténor met een buigzame stem, die hij met kunst weet te leiden, stond Mevr. Nordier I zeer goed ter zijde. Heer Van Aert (Alfonso XI) heeft een schoon barytongeluid, jammer dat hi.' niet meer spel bezit. Heer Morello (Balthasar) heeft zich goed van zijn roi gekweten De diepe tonen en het médium van de stem zijn uitmun-tend, het hooge register echter klink te veel door den neus». — Voegen wij er bij dat heer Van Aert de Vlaamsche tekst van «De Favoriete» in een viertal dagen had moeten aanleeren. Jan Musch Over dezen uitstekenden, zeer talentvollen Ne-derlandschen tooneelspeler heeft Brusse, den gekenden schrijver van «Boefje», — een zijner feuilletons «Onder de Menschen» gewijd Brusse heeft den grooten acteur yan jongsaf gekend en vertelt van hem op zeer eigenaardige, leuke marner.Wij zijn zoo vrij een gedeelte van het interview over te drukken: Hij was nu opgewekt aan 't redeneeren ; 't vlotte goed, en teïkens was er zoo'n beetje zelf-spot in zijn stem, vooral toen hij 't had over die lange eerste jaren. dat hij eigenlijk zoowat als duvelstoejager aan 't tooneel werd gebruikt. — Want van leeren, van menschen, die belang in je stelden was in dien tijd geen sprake. Er werd eenvoudig geen notitie genomen yan de jongelui. Wat eerste plan speelde, kende die van 't tweede plan niet. En omgang bestond er niet. — In dit opzicht zijn we wel veel vooruitgegaan. Die af-stand is niet meer; en de jongeren, waar wat in-zit, die wat intelligent zijn, worden nu vooi'tge-holpen, gaan mee met de ouderen op, verkeeren met hen... Maar toch, al kreeg hij bij Kreukniet en Pool-man in den «Salon des Variétés» dan ook vrij-wel niets te doen, of eigenlijk liever van ailes, behalve spel en — toch vond hij 't zoo heerlijk. als hij er maar bij mocht zijn: Ik zat altijd in 't gebouw en 't was er overal even fijn, of 'k nu onder de trappen zat of boven op de brug yan de changeertouwen. En toen daar eindelijk drie bil-jetten naast elkaar hingen met er onder op ge-drukt: «een koekbakkersjongen, de heer Musch», toen liep ik eerst van den eenen, daarna van den anderen kant uit de Amstelstraat heen, om dit telkens opnieuw te lezen. Maar m'n voornaam-ste werk was er inspeciënt, en dat is 't ergste baantje dat er bestaat. omdat je er alleen kans op standjes hebt, en nooit op 'n prijsje, als het goed gaat. Toen Poolman later met Joosten begon, wilde hij mij wel weer als inspeciënt hebben, maar ik had er geen zin meer in. En sedert ben ik tijden aaneen zwervend gebleven met verschillende der trekkende gezelschappen, wat eigenlijk allemaal misère is. Ik kreeg er op z'n hoogst zoo eens tien woorden te zeggen in 'n rolletje, waar niemand happig op was, omdat ze me zoo goed voor aller-lei andere baantjes konden gebruiken, want overal had ik ambitie voor. Ik souffleerde en insp^-cieerde, was 't orkest in de entre-actes aan de piano, zorgde voor de bagage, schreef de rollen uit om 'n paar centen te verdienen.nam dan weer eens 'n roi over voor 'n acteur, die uitviel. Nog eens voor 'n ouden komiek, die al op 'n stokje geleund door 't leven liep, — en dat deed ik dus allicht beter, had een succesje, 'n open doekje... Vanzelf vroeg ik om nu dan ook 'n nieuwe roi, — eeen sprake van, toch moest ik weer in 't hok. En zoodoende leer je nu wel het vak, maar zoo'n tijd van ellende wordt je toch maar bespaard,ais je op een goede tooneelschool komt, waar de kin-deren 3 jaar lang dag aan dag onder behoorlij-ke leiding staan. Want de praktijk zonder meer, laat een jongmensch veel te veel over aan het toeval, aan het geluk, dat hij eens opvalt in een roi. — En 't is heusch niet zoo prettig, wanneer je onder 't souffieeren door telkens denkt : dat ken ik beter, maar ik heb geen kans — En jaren lang heb ik zoo gezworven, en meestal armoe ge-leden.Zoo herinner ik me nog, dat ik in Amsterdam een telegram kreeg om in Leeuwarden een week te komen spelen. «Breng Zondagsch pak mee, — want je bent baron... stond er bij. Dit was over-bodig, want ik had er maar een, en dat was na-tuurlijk me Zondagsche. Maar bij de aankomst vond ik geen directeur — hij was door zijn kapitaal heen — en geen gezelschap, enkel 'n paar huilende actrices en een mopperende acteur... die er hun duiten bij waren ingeschoten. Leefde je weer van de hand op den tand, moest je pof-fen. Toen werden we opgeroepen naar Sneek, en weer 'n heele week niets, want de oude Eduard Bamberg,die er gastrol zou wezen,had afgeseind. Ik kreeg nog 'n deel van me geld; de stumperds, die en partage speelden, zoo'n 30, 35 cent ieder. En ik had net genoeg om met de boot terug te gaan naar Amsterdam waar ik Zondags souffleerde in Constantia op de Rozengracht. Daar stond zoo maar in de zaal voor 't tooneel 'il soort schildwachthuis. En ze speelden «De twee Weezen». Ik zit in dat hok hun woord voor woord in te blazen — krijg ik pardoes 'n klap op me wang. Oogenblik later een klete aan den anderen kant-.. Natuurlijk bracht me dat er even uit : «Souffleer nou, vooruit nou!» snauwen ze me toe van 't tooneel. Tôt me daar een natte tabakspruim mik uit de zaal op me neus belandt... Ik er uit: «G. v. d., smeripp kerel — schreeuw ik 't publiek in — je kan op je smoel krijge!» — Toen staat er zoo'n man van 'n jaar of vijftig op en die trekt me partij: «Die jongen het groot gelijk; 't benne lafbekke, die dat doen: En die jonge is net zoo goed 'n arebeier aa wij... Ik zal voor je wake... Ga je gang, kameraad!» — Ik schuif dat hok weer in; «De twee Weezen» hadden zoo lang stil gestaan, en vlotten toen weer verder. Enfin, 'k was toen twintig, een-en-twintig jaar en 'k had niets te verliezen. Zoo was ik weer eens in Sneek, op de kermis... gezelschap opeens met stille trom vertrokken. 'k Had me kamer voor 't laatst betaald, en daar zat ik. In zoo'n kroegje kom ik te praten met den knecht van een dieren-temmer, die daar stond met 'n Duitsche menage-rie. En ik vertel zoo dat ik geschoren zat en geen geld had om naar Amsterdam terug te gaan — Kom dan maar slapen bij ons, in de tent — zegt die man. Daar stond zoo'n groote wagen met wilde beesten erin, Klik, doet-ie, dat tusschen-schot open en laat den leeuw bij de leeuwin. Dan maken we met harken en emmers water het leeu-w enhok schoon en kruipen er samen in. — Maar zoo'n brullend echtpaar zijn rare buurlui achter 'n schotje, als je daar niet aan gewend bent, en 'k heb weinig geslapen; te minder omdat de re-gen voortdurend binnenlekte door 't zeiltje. — Maar den volgenden morgen, zei de directeur: je kan nog wel 'n paar dagen blijven, loop maar wat voor de beesten heen en weer. Ik moest mee op parade staan voor' de tent, vlak naast de doch-ter, die een groote slang om haar hais had, — en dat dier stak telkens zijn kop naar me uit... Ook moest ik buiten vleesch hakken voor 't wilde gedierte, dat wil zeggen, figuratief: telkens dezelfde lappen weer in twee hakken. Maar die temmer was 'n aardige kerel. Hij dronk geweldig. Zoodra er twintig boeren in de tent waren moest ie uit het kroegje gehaald worden. Dan kreeg hij eerst weer van z'n vrouw 'n paar draaien om z'n kop, en vervolgens ging hij zelf bij den leeuw met z'n zweep... Maar na 'n dag of zes had ik er mijn reisgeld naar huis verdiend. Dat ambulante leven, meest en partage, wat in dien tijd gewoonlijk niets - ontvangen beduidde, heeft Musch nog langen tijd voortgezet. Er van : leven bestond niet; je liep aan de lijn. Toch speelde hij in zijn verbeelding ailes mee, keek maar af, dacht: hier zou ik dit of dat doen,com-bineerde, en omdat hij zoo van zijn 18e tôt zijn 29e jaar veel oude figuren moest spelen, en naar-mate hij ouder werd juist meer jongere lui, — moest hij zich vooral toeleggen op grimeeren... «Maar al was 't leven ook nog zoo armzalig — toch behield ik mijn zelfvertrouwen. En meestal, als ik de menschen zag spelen, dacht ik: dat ken ik beter-.. Want in 't begin verbeeld je je, dat je ailes kunt. En hoe meer je later gaat ziften, des te angstvalliger wordt je». Toen heeft hij ook nog 'n tijd in den Haag deel uitgemaakt van een gezelschap, in 't toen-malige Casino, wat een allermalste boel was. — Maar kostelijk is, zooals Musch zich - zelf ty-peerde in deze omstandigheden. Hij speelde mee in allerlei draken, — en vooral als komiek,waarmee hij nogal succès had: Ik droeg toen een En-gelsch kostuum, bij 'n uitdrager gekocht, met 'n touwkleurige pantalon van twee pop, die ik zelf toch zoo beeldig vond, — alleen bleek hij, toen 'k 'm aantrok, bestemd geweest te zijn voor een reus. Ik moest 'm dus met 'n riem om mijn mid-del nlooien, maar intusschen trapte ik met mijn scheefgeloopen hakken aldoor op de pijpen. Die rafels aan den achterkant knipte ik dagelijks af, tôt er weldra een poort ontstond, m'n eerepoort-broek. M'n schoenen tornden daarbij telkens los op de naden, zoedat ik het stiksel geregeld bij elkaar moest halen. Ik woonde in bij een hoeden-maker. Die had me op de pof 'n hoogen zijde ge-leverd. En bij dit ailes had ik dan 'n heel kort jasje aan uit de roi van Barend in «Janus Tulp». Maar op 'n sneeuwdag had ik, zoo uitgedost,mijn eerste succès van populariteit. Een troep jongens vloog natuurlijk op me aan om die kacnelpijp te bombardeeren-• • toen er een hen terughield : — niet doen, da's de komiek, daar lachen we altijd zoo om... Maar eindelijk kwam dan toch de tijd, dat hij opgemerkt zou worden. 't Was bij het gezelschap van Barendse, een volkstooneel, maar met goede krachten, zooals de heer en Mevr. Schwab, Mev. Saalborn, Meyer van Beers — en daar ging een stuk van Sprinkhuyzen Sr. : «De Marteïaar van 't Duivelseiland», dat sensatie maakte in de he-vige spanning van de Dreyfus - zaak. Musch speelde daarin een knecht van de Duitsche ambassade: het type van een verzopen vent, — en, vanwege de actualiteit kwam de critiek van de groote pers, kwamen allerlei bekende acteurs naar de vertooning zien. Zijn creatie viel op,' werd geprezen— en dit was aanleiding dat hij, door be-middeling van Van Kuyck, die hem ook al in de Variété meegemaakt had, werd geëngegeerd bij de Tooneelvereeniging onder Van der Horst en Ternooy-Apel. Hier moest hij ook weer heel klein beginnen, kreeg hij langzamerhand vooral sterk getypeerde rollen, en hoe Musch in dit sympa-thieke ensemble gedurende de tien jaar dat hij er deel van uitmaakte, gestadig; meer op den voorgrond is gekomen, ligt nog in ieders geheu-gen.Zijn Indische tournée behoort niet tôt zijn aan-genaamste herinneringen. — Maar daarna kwam zijn grootste ontplooiing, bij het gezelschap van Royaards, van wien hij gretig de breedheid er-kent waarmee hij hem aile gelegenheid heeft ge-geven om groote rollen te spelen, — en te vol-doen aan zijn hoogste liefde: het zeggen van verzen. Door een toeval, door ziekte van een ander, gaf Royaards hem den Uriël: «je leert nog al vlug». — Na een paar dagen vroeg hij : «Hoe is 't er mee?» — Zeg 'm maar even dat ik zie dat je 'm kent». — Ik zei de verzen en hij was tevreden. «Dat gaat goed». Toen ik daar stond, riep hij anderen er bij: «Luister eens, luister nu eens!» — Later heeft hij me soms gui zijn eigen rollen over gelaten. En nu eindelijk had ik dus de kans voor breeder werk, de breede allure, de zwierigheid. Ik voel sterk voor romantiek, voor kostuumstukken, met de weelde van plastiek. gebaar en mooie standen. Al verlokt me, heelemaa! los hiervan, ook de boert van oud - Hollandsche werken, met de souplesse, en de mooie lijn. — Dictie en plastiek, dat is tooneelspel. En 't verzen zeggen voel ik als de vermomde werkelijk-heid, maar altijd met als ondergrond de natuur. Dit houd ik mijn leerlingen van 't Conservatoire dan ook altijd voor: laat de realiteit niet in de voordracht onder gaan... René Lonthie Carnotstraat, 113 — Specialiteit van Kinderopnamen — " Tamar „ Bijbelsch verhaal in verzen door René de Clercq. René de Clercq verraadt in 't verhalen en schil-deren een meesterschap. In ^Tamar» toont hij dat weer en des te beter daar hij de Bijbelsche schoonheid heeft behouden, verfijnd weergegeven door een echt kunstenaarstemperament. Uw ziel is in dit huis hot donker der olijvon. Uw hand is om mijn hoofd als om een doode bloem. Gij zijt een engel, wiens naam bij God zal blijven en dien ik, armgotaa de, Tamar nooin. Juda is gehuwd met Sjua en had van haar drie zonen. Aan Tamar, dochter van Nahor, en wedu-we van Juda's eerste twee zonen, wordt Sjela, de derde beloofd, als hij oud genoeg zal zijn. Als Tamar echter ziet, dat die belofte niet wordt nagekomen, — en Sjela een andere vrouw, Zulpa, nam. geeft ze zich, gesluierd, aan Juda, die haar vond aan den weg. Als deze later hoort, dat Tamar zwanger is, veroordeelt hij haar tôt den brandstapel, maar als zij hem de panden toont, die hij haar gaf tôt zij haar loon zou hebben ontvangen — maar waarop ze niet wachtte, — bekent hij zijn schuld. Hij trouwt haar en tôt zijn overgroot geluk schenkt zij hem een tweeling — een zegen van God — de twee zonen die hij eens door haar verloor. (Genesis 38 : 1-30.) Als samenstelling stoer gebouwd, een verhaal met schaarsche gelijken, in vrije verzen, die 't meest spreken als ge ze hoort, vol mooie taal-muziek en heerlijke kadens. Een reeks van kranig geschilderde tafereelen, breed opgezet, met helle, felle kleuren. Een greep uit den Bijbel, in Bijbel-taal uitgewerkt, doordrongen van zijn atmosfeer en van zijn geest, tôt zelfs soms — maar uitzon-derlijk — in zijn gemoraliseer. De dichter is een meester in de rithmiek. Van die vereischte heeft hij een middel gemaakt. Hij gebruikt om te schilderen, om te boetseeren. Hoor eens wat een stemming hij dadelijk ver-krijgt : Drie zonen had ik tôt mijn vrengd gekrcgen. Twee gaven, bij hun leven. bij hun dood verdriet Do Heer is over onze wegen, wij morren niet. Uit die rustige maat spreekt zoo duidelijk de eeuwige gelatenheid voor Godswil en de laatste twee verzen vallen op het hart als lood. En hoor nu daar tegen den aanvang van II, Zilpa. Sjala's minnares, de dartele, bruine. Dadelijk voelt ge licht en warmte, er zal, er moet iets vroolijks volgen: Zonnebalken hingen vol warme kleur on geiir langs de behanfrselen van getweerndrn Cysans, in de open fentedeur. Hoort ge daarin niet den lustigen, lichten tred van Zilpa, die zoo dadelijk verschijnen gaat? Verder voelt ge goed den tragen, zwaren stap van de menigte in Sjua's rouwstoet: Ze schred"n de prrijze tente bniten de hoojçten langs, 't witgroene trenrwoud binnen. Wlt gromden de trommen, kond stlorven do flnlten Nahor's trotsch, wraakzuchtig, hortend karakter:Mijn doehter is hun dochter wuard. Liever het land in brand dan schàndvuur in mijn luiard. Tien maal meer voorbeelden zouden kunnen aangehaald worden, waarin de dichter in enkele verzen, met een treffende kadens en een paar juiste klanken een karakter teekent of een toe-stand schildert. Er zijn bladzijden van intense schoonheid. Zoo het gebed van Tamar voor ze besluit om zich aan Juda te geven, daarin een middel ziet, om beide stammen voldoening te schenken en aldus een oorlog te vermijden — is vol tragische lyriek en diep gevoel. Haar droom van den rozelaar met de drie rozen is een para-bel van heerlijke vinding en uitwerking. Tamar ni. plukt de eerste rozen (Juda's oudste zonen). Ze verwelken en ontbladeren in haar hand. De derde lost niet van dèn struik en als ze toch ruk-ken blijft, trekt ze heel den plant uit den grond. 't Is een doorgedreven allegorie van een éénige schoonheid. Het «Wijnfeest», een tafereel, ge-maald met een ovenveldiging van rijke en sappi-ge tonen, doet in zijn bronzen pracht aan oude meesters denken. Daarin is gezwierd met breeçlen kwast, kleuren spatterend links en rechts, bijna, maar dan een gelouterde, Grieksche bacchanaal, met minne- en drinkliederen vol tintelende jolig-heid.Wat zal ik mijn liefslo ■brongon' Drie rozen en oon kus. Do dag wil niet gehengen dat ik ha 1' zijn vlammen blusch En zoo danst en zoo joedelt het voort, zinde-rend van fijne Oostersche zinnelijkheid. Maar het prachtigstç tafereel voor wat schilde- j ring betreft, en dat blijft hoofdzaak in «Tamar», zal wel de «Brandstapel» zijn, het schuifelen van de massa, gierend en bloedlustig, naar de plaats , van gerechtigheid; de aankomst van Nahor's krij_ gers, hun gehuil on. Tamar en dan de verzoening. 't Is een prachtig tafereel vol heroïsche groot-heid, geweldig van lijn en beweging. Kernachtig geteekend, — schoon van verheven plastiek, geeft de Clercq heerlijke beelden als : Spon Tamar a"! den dag Spon mee de garons van haar stil vertrouwen. Of met een enkel woord een psychologischen toestand: Dat zijn ziele bond in koinmer, Dan weer heerlijk als beweging: ... Knieën bogen, handen zonken a s twijgon clie vcrslensen, Soms scherp als een ets: Juda eette soms een woesten boog over zijn verstoorend oog en Wijl nog haar oogen duister brandden barstten de tranen de hoeken uit. Als Juda zijn fout bekent aan de menschen, — die Tamar bedreigen: Rillend woken zij golijk de zoo bij eb terngwijkt, van hun haat on kwaad. -Dat is de stoere, barde* pittige, schilderachtige taal van de Clercq. Nergens vindt ge opgedreven, gezochte literaire mooidoenerij. Hij verhaalt en zingt soms ook wel in een eenvoudige heerlijke dichtertaal, schoon door haar eenvoud. Juist, tref-fond en vooral plastisch zijn meestal de beelden, rijk van toon frisch door hun afwisseling en tee-kenend door hun kadens zijn de verzen — en als er dan van tijd tôt tijd een minder gelukkige tusschensluipt, of soms een hinkend vers of een storend rijm, dan zijn dat maar heel enkele blee-ke sproetjes op een overweldigend mooi gelaat. De dichter neeft van Tamar een prachtig fi-guur gemaakt, trouw, geduldig wachtend, — grootscli van karakter,niet wanhopig bij de des-illusie. steeds optredend met kalme waardigheid, en zien opofferend ter wil le van de verzoening. Ook Juda en Nahor, de twee vaders, zijn met kunstenaarstemperament gevoeld en uitgebeeld En wie rnisschien wel 't meest in relief staan 7'' — eenerzijds — de gebochelde Bethuël, een glui-perige slang, anderzijds Zilpa, Sjua's vrouw, de lichtzinnige, die zegt, onder den indruk van Ta-mar's schoonheid — bij den brandstapel: 't Is zondo van haar ringon.-Zoude van haar handen In waarheid, huar haudeu had :o mooi. * ♦ ♦ De dichter heeft de bijbelatmosfeer kunnen behouden, verfijnd en uitgediept, en dat is eer-groote verdienste.De mystieke tint die erover ligt is teer gevoeld en juist weergegeven en dat geeft bij het lezen een heerlijk genot. In rustige stilte, alleen met uw ziel, moet ge die verzen tôt u la-ten klinken en dan wekken ze beelden in bonté kleuren en tintelend licht. * * * «Tamar» is pedrukt op de persen van de druk-kerij «Mercurius», keurig uitgegeven wat for-maat, letter en schikking betreft, maar met een boel zinstorende zetfouten in den tekst. 't Boek is versierd met vier teekenkigen door Fritz van den Berghe, waarvan er amper één gelukt mag heeten, ni. «Juda». «De Appel» en <Sjela» zijn karrikaturen en ik hoop niet dat de teekenaar in «Tamar» het karakter van Tamar heeft willen leggen, dit voor zijn gezond oordeel en zijn kunstsmaak. 't Is ailes behalve een vrou-wenfiguur en daarbij onsmakelijk. WILLY. Inkoop 4>< < iSIK J1WEELE.\ Verkoop F. YAN KERCKHOVEN l, Anneeisenstnat, 1 Qoudsmid Horlogiemaker Dlamantzetter Domien Sleeckx Antwerpen 2 Pebr. 1818 — Luik 13 Oct. 1901. Sleeckx heeft zich steeds tôt het tooneel aan-getrokken gevoeld (1). Niet lang nadat hij zich, op aanraden van Fr. Van Kerckhoven, op de beoefening der letterkun-de had toegelegd, nog in 1839, schreef hij voor het tooneel. Ik schreef dien tijd geen verzen meer, — ver-trouwt Sleeckx in zijn «Indrukken en Ervarin-£~en» (2), dan voor de blîjspelen met zang, welke ik nu en dan, ter verpoozing van ernstigen let-terarbeid, vervaardigde. Het eerste stukje van dien aard, waaraan ik mij bezondigde, was «Kar-lina, of het Weesmeisje», een bedrijf, in 1839 door «Liefde en Eendracht» in het «Groot Wafelhuis» opgevoerd. Kort daarna kwamen «Meester Spi-nael», door «Jong en Leerzuchtig» op de «Variétés» gespeeld en waarin Lambert De Kroon de hoofdrol vervulde, en «Van Dyck te Saventhem», voor zooveel ik weet, nooit in het Vlaamsch vertoond (3). In «Hoon en Wraak», twee dramatische tafereelen, weer door «Liefde en Eendracht» opgevoerd, ditmaal op de «Variétés», was het Jan Van Ryssel, die zich volstrekt met de roi van «Jan Zonderland» had willen belasten. Onder het pseudoniem Albrecht van Bossche werden die vier stukjes met den titel «Dramata» veree-nigd, in 1841 te Antwerpen, bij de gebroeders De-wever, in een boekdeeltje uitgegeven. Sleeckx liet zijn eerste proeven nooit herdruk-ken.Over het tooneel in die dagen kan men zijn aardige herinneringen, onder hoofdstuk VTI aan «Het Vlaamsch Tooneel te Antwerpen» (4) gewijd, herlezen. Naast de «Gedenkbladen van W. Rog-ghé», de «Antwerpsche Tooneelmaatschappijen» van «J. Staes», «Mijn Gedenkboek» van «Edm. Lauwers» zijn de «Indrukken» van Sleeckx uit-muntende bouwstoffen voor de geschiedenis van ons tooneel na 1830, geschiedenis die nog te schrijven is. Wel heeft Dr J. Persijn een paar flink gedocumenteerde opstellen geschreven in «Dietsche Warande en Belfort» (5) over «Ons Tooneel te Antwerpen» van 1830 tôt 1840 en van 1840 tôt 1853, bladzijden getrokken uit een werk dat hij als proefschrift aanbood voor zijn docto-raat in de Germaansche philologie (1902) en hield hij een lezing in de Kon. Vlaamsche Academie over «De Stichting van ons Nationaal Tooneel te Antwerpen in 1853» (1914), maar een volledig overzicht bestaat niet. Nadat D. Sleeckx als tooneelschrijver gedebu-teerd had (6), zou hij jaren lang geen tooneel-werk meer leveren. In 1848 verscheen zijn blijspel «De Keizer en de Schoenlappers» dat Persijn «een bevallig spel» noemt, m 1851 gevolgd door «Smeke Smee», duivelarij in drie bedrijven in den geest der oude «duvelryen». Wat Sleeckx over het tooneel dacht vinden wij in zijn redevoering uitgesproken op het derde Ne-derlandsch Congres te Brussel in 1851 (7). Gij allen weet, zei hij, beter rnisschien dan ik, welk krachtig middel ter verede'ling, ter verlich-ting, ter beschaving het tooneel kan wezen; gij kent, beter dan ik, de gelukkige uitwerkselen, welke dit schoone kunstvak kan opleveren, hoe het meer dan elk ander op de gemoederen werkt, om de liefde voor het goede en schoone in de harten te doen ontvlammen, en den afkeer, den. haat tegen al wat laag, onedel en slecht is, te verlevendigen; om de vaak miskende deugd het loon te schenken dat haer toekomt, in welken vernederenden toestand zij zich ook bevinde, en de ondeugd naer verdienste te brandmerken, te straffen zelfs dan, wanneer zij, door de schikking die haer omgeeft, al het hatelijke van haer karakter schijnt te hebben verloren... «Wanneer wij den blik laten weiden over de landen die ons omringen, dan zien wij, dat juist DOMIEN SLEECKX. Bereidwillig afgtstaan door don «Nedorlandsohen Bookhandol" die natiën, welke eene nationale tooneelliteratuur bezitten, diegenen zijn, wier nationaal gevoel het levendigst blijft. Indien het fransche volk zulke verhevene gedachte heeft van zijne eigenwaar-de, en zich veel, te veel rnisschien laat voorstaen op het verstandig overwigt zijns landaerds, dan heeft het zulks meer aan zijne tooneelschrijvers dan aen aile andere oorzaken te danken. Wat doet den Brit zoo fier wezen op zijn verleden, op zijne geschiedenis en den voornamen stand, welken zijne natie inneemt, zoo niet de spelen van dat verbazend genie, dat den naem draegt van Shakespeare ? Wie deed in Duitschland het schoone denkbeeld ontstaen van eene groote nationale eenheid, die al de zonen zoude omvatten van Herman, den Romeinen - bestrijder? Wie anders dan Goethe en Schiller? En wat zoude er van de nationaliteit van Spanje geworden zijn, nadat zoovele schokken en omwentelingen ze teisterden, had die nationaliteit haren hechtsten steun niet gevonden in Lopez de Vega en Calderon de la Barca ? «Aen het tooneel alleen, zegt Schiller, is het mogelijk een volk eenstemmig te doen denken, dat is nationael te maken». En moet ons zulks verwonderen ? Wijl andere litterarische vakken enkel met doode letter en koud verhael zoeken te treffen, werkt het tooneel door handelingen en bezigt het oneindig magtigere werktuig der zigt-bare daerstelling... Het tooneel moet een gewichtige, een groot-sche zending toevertrouwd worden en moet zijn echt Nederlandsch, niet nationaal in schijn! Hoe zulks mogelijk is? gaat hij voort: «Door het te willen; door op te houden ons onver-schillig te toonen omtrent eenen tak van littera-tuer die de gewigtigste van allen is, en die, ik weet niet door welke onvergeeflijke dwaling, — deerlijk wordt verwaerloosd en veelal aan handen overgelaten, onbekwaem om hem die rigting te geven, welke hij in het belang der kunst en der nationaliteit hebben moet. Van de Nederlandsche letterkundigen zal het afhangenl Wij hoeven slechts eenstemmig te willen, ver-klaart Sleeckx als besluit, eendragtig te werken, om eerlang een Nederlandsch, een vaderlandsch tooneel onze pogingen ter ontfransching van on-zen landaerd krachtig te zien ondersteunen. De bouwstof is in ovorvloed voorhanden... De talrij-ko tooneelbeoefenaren behoeven maer eene rigting om eene onoverkomelijke legerschare te worden...«De Keizer en de Schoenlapper» (getrokken uit «Meester Spinael») werd door «De 'Wijngaerd» te Brussel opgevoerd, en in Fransche vertaling van L. Schoonen herhaalde malen vertoond. — «Smeke Smee» was voor «De Morgenstar» geschreven (8). In 1852 gaf hij aan dezelfde maatschappij een blijspel in twee bedrijven «Jan Steen uit Vrijen» en «De Kraankinders», drama in drie bedrijven, dat in een prijskamp te 's Gravenhage bekroond werd. «De Kraankinders» werden in «De Tijdspie-gel» gedrukt en door Ida von Diiringsfeld in 't Duitsch vertaald. Op 23 Maart 1860 werd het stuk te Praag opgevoerd. Het drama «De Kraankinders» speelt aan de Antwerpsche haven in de 16e eeuw. Wat zijn vertaalster een zeer goed drama noemt, acht Persijn niet geslaagd. De karakters zijn psychologisch niet diep. Hij betreuri dat de verstandelijke realist enkel weer kan geven wat hij hoort en ziet, maar nooit veel verder kan dan waar zijn zintuigen hem dienèn. «Jan Steen uit Vrijen» vindt meer genade in de oogen van Persyn. Rosseels, merkt hij op, die 't in letterkundig opzicht bij Sleeckx niet halen kon, heeft onbetwistbaar beter de kneep weg' van den dialoog. <:Neel de Loods», tooneelspel in een bedrijf (zie «In 't Schipperskwartier» XXV) en «Berthildns, drama in drie bedrijven, versehenen in 1854, en 1858 aanzag- Sleeckx de melancholische Bel-th.llda* als zijn beste werk (9). In 1S57 schreef hij onder het pseudoniem Van den Bogaert een niet herdrukt stukje iDe klee-ren van mijn Vromy». Hiermee had Sleeckx wil-ler bewijzen dat hij ook aan den smaak van het publiek kon voldoen en «doen lachen;. (10). (Slot volgt.) LODE BAEKELMANS. O) Zie ook mijn opstel in «Vlaam.soh Leven». (2) "indrukken en Krvaringcn», 1903. b z. 146. (3) In het Fransch vertaald en to Brussol gespeeld <4; <'Indrukken on Ervaringenu, blz. 104 — 127. (5) Jaargang 1913. le deel blz. 543 — 558: 2c deol b)/ r.H) _ 268, 312 — 334 en 413 — 433. (6) Ook de eerste tooneiMwerkon van II. van Poene, K\ '(nderoet.. 1\ van D'n.vso,--versehenen rond dien tijd. (7) Hando ingen, l85o. blz. 216 en vlg. (8) Uijzonderheden uit het Levensboriclit door F. Van \ oordefrhcm. Leiden, 1902. (9) Ida von DurinsrsfeltT. Pas «eistige Leben der Via mingen^ 1861, dl. II blz. 216. (10) Zie Van VoerdeKhem, bl. 26. Bij plaatsgebrek wordt de novelle van Lode Baekelmans: «De Idealisten». «Het Huis der Haren Mutsen», tôt het volgend nummer verdaagd, Met het maken en verand ren van aile klee. dingen hoeden voor damen en klnderen gelast zich het huis P. Van de Velde-Huy »ens 8, St-Jacobsmarkt, 8, Antwerpen Neemt ook stoffen en benoodigheden der kalanten aan Kon. Ned. Schouwburg Zaterdag 2, Zondag 3 (dag- en avondvertoo-ning), Maandag 4 en Donderdag 7 Februari 1918, opvoering van : «GHETTO», burgerlijk treurspel in drie bedrijven door H. Heijermans Jr. Rolverdeeling : Sachel Hr P. Janssens Rafaël, zijn zoon ... Hr L. Bertrijn Esther, zijn zuster ... Mevr. Ruysbroeck Aaron Hr B. Ruysbroeck Rebecca Mej. Janssens Rebbe Haëzer Hr E. Gorlé Rose Mevr. Noterman Een Jood Hr De Wachter Een bewoner der Jodenwijk Hr R. Angenot Een grijsaard Hr Van de Putte Korte inhoud : Rafaël, de zoon van den ouden blinden Sachel, dweept met de moderne vrije ge-dachten, die hem vrijmaken, hem losrukken uit het Ghetto van eenige geloofs- en kastenbegrip-pen. waarin zijn vader en zijne geloofsgenooten het willen weerhouden. Hij is verliefd op Rose, de christen dienstmeid van zijn vader en wil met haar een ander leven beginnen. Dit verwekt ontsteltenis bij Sachel en bij Rebbe Haëzer, die pogen hem tôt andere ge-dachten te brengen. Rafaël laat zich niet bewe-gen: wat hij zag in zijne omgeving, de handel-wijze van zijn vader zelf, ailes drijft er hem toe, om het geestelijk Ghetto waarin hij leeft, te ont-vluchten. Dan keeren zijn huis- en geloofsgenooten zich naar Rose, beliegen en belasteren hem bij haar, schimpen en dreigen en drijven het arme meisje in den dood. Rafaël ontvlucht zijne familie, om in eene andere, vrijere, ruimere atmosfeer te gaan leven. ♦ * + ^ Het orkest, onder de leiding van toondichter Karel Candael, zal uitvoeren : Voor het eerste bedrijf : Optocht naar Synode, Saint Saëns. — Voor het tweede bedrijf : Kol Ni-drei, cello-solo, heer Everaerts, Max Bruch. — Voor het derde bedrijf : Pan en de Vogeltjes, Houquet. — Tweede deel uit «La Flûte de Pan», fluit - solo: heer F. Valck - Deiterer.

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software.

Er is geen OCR tekst voor deze krant.
Dit item is een uitgave in de reeks Het tooneel behorende tot de categorie Culturele bladen. Uitgegeven in Antwerpen van 1915 tot 1940.

Bekijk alle items in deze reeks >>

Toevoegen aan collectie

Locatie

Onderwerpen

Periodes