Zondagsblad: letterkundig bijblad van Vooruit

610 0
28 oktober 1917
close

Waarom wilt u dit item rapporteren?

Opmerkingen

Verzenden
s.n. 1917, 28 Oktober. Zondagsblad: letterkundig bijblad van Vooruit. Geraadpleegd op 26 april 2024, op https://nieuwsvandegrooteoorlog.hetarchief.be/nl/pid/fb4wh2fx7w/
Toon tekst

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software.

ZONDAGSBLAD Biiblad van - VOORUIT „ TAMn*r OO A^TADCD 4 Ail Derde Jaargang — N' 27 Prijs : 5 centiemen Jonge Harten De jonge leeraar vond, dat het waarachtig onmogelijk was, op de wereld een fataler nest te vinden, dan het Kempisch achterdorp waarin hij verzeild was. Rechtuit gesproken ! men had hem al te stiefmoederlijk behandeld. Na vier jaar studie, — hij was toch als de tweede uit de normaalschool gegaan — mocht hij op méér aanspraak maken. Ergens ia een groote stad, Antwerpen bijvoorbeeld, waar hij thuis was en de kameraden, of, in Brussel. Maar hier ! Het was te dom ! Terwijl hij aan het openstaande venster van zijn boven-kamer leunde, en zijn ontevreden blik over het remge-vaagde dorp liet vallen, teemden, slakke-traag, zware tonen in den voorhof. « Die arme vrouw! — zij hebben haar gedood... « Die aarr-me vrr-ouw ! — zij hebben haarr gedood... « Die aarrr-me vrrr-ouw! - zij hebben haarrr gedood... Forschig rekte zich het droefstemmend motief, maar langzaam, steeds hooger, als geregen, parel na parel, aan een lang, lang touw. Anton Dankel, de meuwaangekomene, gluurde door het gevelvenster naar beneden : het was Fee Hoover, de gewezen onderwijzer, die uitgestrekt op een groene zit-bank, blauw-zilvrig van lossen pijprook, zelfbehagelijk zong en zijn avond-poosje rustte bij de scheiîier-donkere haag die school en huis omringde. Weer viel Anton in gedachten. Nooit had hij den horizon zijner toekomst troostloozei ingezien dan nu, in dat verlaten dorp. Een lage kamer, een te wijd boersch bed in één hoek, een kerselaren lijn-waadkast in den andere, een ronde tafel in het inidden, voôr het venster een paar ouderwetsche stoelen. Wat 'n prozaïsch midden. Buiten mistte de avond geluidloos neer. De kerktoren, in rooden baksteen, fezelde lijzig zijn gebedeken over de bruine zigzaglijn van daken die de dorpstraat vormen. Gansch de deinende àard-donkere wijdte van velden, met opschietenid loof, en de schetterend groene lappen weide met elzen kanten doorkruist, waren van weekheid over-glaasd ; in de verte, achter een dennenbosch, pijlden de torentjes van het grafelijk kaste&l, met ster\ende tril-vlekken van zonne-purper. 'n Loomheid luwde overal. Maar Anton zag niets. Als door een beduimeld, be-doomd venster, keken zijn verveelde oogen op den buiten : den versleten toren, — de dorpspomp waarrond wat dreumessen en bengels taffelden, — de hooge zwijgende school, — het eentonig land, — en 'n bruisen van opstand doortrilde hem. « Die ar-me vrouw! —- zij hebben haar gedood... » .Temerig rokken de tonen, in de avondlucht, en kwa-men aanzoemen tegen het venster. Anton beefde. En die grootsche liefde dan, zijn liefde die laaide in hem, waarmee hij heel de wijde wereld om-snoerde, in zijn dankbare armen sloot, — die nevelige liefde voor ailes wat om hem leeft en lacht en jyeent, •— moest die verstikken in den onvruchtbaren slenter, dien hij nu te volgen had? Moest dat klotsend leven, dat jeug-dig zijn bloed rennen deed, kwijnen in verspilling? Met een -srtok wrong Anton zich recht. Wat 'n ondra-gelijk motief d'aarbuiten... juist alsof een looden schuld op uw schouders woog... Antons bhk viel in den spiegel voôr hem. Dat hij 'n mooie jongen was, merkte hij zèlf wel. . sympatisch-zwarte haarvlokken, glanzend breed voor-hoofd ; — verstandige oogen ; — een even trillende fijne neus,... verlokkelijke mondhoeken waaromheen een don-kere snorbaard viel in weeke lijnen. Verduld ! En dat hij hier zijn leven lang moest uitdro-gen, in dat gloeiend boerendorp, waar geen ziel hem kende, en waar ailes zoo laag, zoo ver, zoo echt benèden hem lag... niets op gelijke hoogte met hem... dat was ellendig. Nooit zou hij het over zich krijgen met die menschen te spreken en te leven als met die der groote stad, waaruit hij gegroeid was. « F.n de meisjes zijn hier goed om te maaien en te hooien » meende Anton « liever nooit trou-wen, dan met een boerin ! Draai ze twintig maal om, en g' hebt nog een boerin. » Vergeefs zochten zijn oogen, zochten... verwachtirigs-vol, glanzend... Hier één, twee jaar, misschien langer te m'oeten door-brengen!!... Een doodsangst greep hem \ast. Indien hij cens werd als die boeren, zonder behoeften, zonder ver-fijnde ontwikkeling, zonder wenschen of streven... half dier, half mensch — wat een verloren tijd in zijn leven, nu hij de gansche wereld voôr zich had. #' Want weg waren de jaren van het normaalschoolleven, weg het règlement, het werk, de verplichtingen die op zijn jeugd hadden gedrukt : hij was eenentwintig jaar en zou het heelal bezitten. Hier?... niets. Een dorst naar leven, leven woelde in hem. Hij beet op zijn lippen, want drift lilde in zijn verhitten kop, maar zijn lippen waren droog. Beneden hoorde Anton Dankel stemmen gonzen. Fee was Jimnenc-eslefferd — zijn oogen werden hein steken -- hij koutte hard, schoolmeesterachtig met de anderen. Anton kende nog niemand van hen, tenzij Fee zelf, die hem met dorpschen eenvoud verwelkomd had. Nog even gonsde 't refrein. «Die ar-me vrouw!... zij hebben haar gedood... » Anton kletste het venster dicht met brusken armsnok, en wierp zich op het bed. Drukkend zwoelde warmte om zijn hoofd. « Ik verstik hier!» pitste hij tusschen zijn tanden weg, en woelde met den zwaren haarbos « En dàt is het leven, het leven? » Fee Hoover klom langzaam den zwaar eiken trap op, en ook de anderen vlijden zich ter ruste geluidloos neer. Dan gloeide Antons oog naar buiten... eenige daken links en rechts... blauw land in de verte, waarop de nacht grijsde... heel ver... vier torentjes... blinkende driehoek-jes van schaliën met maanlicht overgoten, opkegelend uit de welyende zwartheid van het sombere bosch. Dat was ten minste iets moois : een kasteel... dat zou hij dikwijls bezoeken...

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software.

Er is geen OCR tekst voor deze krant.

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software.

Er is geen OCR tekst voor deze krant.

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software.

Er is geen OCR tekst voor deze krant.
Dit item is een uitgave in de reeks Zondagsblad: letterkundig bijblad van Vooruit behorende tot de categorie Culturele bladen. Uitgegeven in Gent van 1915 tot 1928.

Bekijk alle items in deze reeks >>

Toevoegen aan collectie

Locatie

Periodes