Carolus: het weekblad van de Vlamingen

1256 0
06 augustus 1914
close

Waarom wilt u dit item rapporteren?

Opmerkingen

Verzenden
s.n. 1914, 06 Augustus. Carolus: het weekblad van de Vlamingen. Geraadpleegd op 02 mei 2024, op https://nieuwsvandegrooteoorlog.hetarchief.be/nl/pid/cn6xw49h0n/
Toon tekst

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software.

CAROLUS HET WEEKBLAD VAN DE VLAMINGEN PRIJS PER JAAR : voor België fr. 2.50 voor Nederland . . . . f 2.— voor andere landen . . . fr. 5.— 4e Jaargang, Nr 32 — Donderdag 6 Oogst 1914 Bureelen van het Beheer : — Bureelen van den Opstelraad : S OFFF.RANDF.STRAAT. 8 — ANTWERPEN — TELEFOON 217* PRIJS PER NUMMER : 5 Centiemen Aile brieven en mededeelingen dienen ten laatste Dinsdagavond ingezonden. Oorlog Laat donderen 't kanon, oorloogt om staatsrnans-kuren ; maakt weeûwen, weezen, hulploos, zonder brood noc/i woon ; vermoordt, verwoest, onteert ! Ver van de oorlogsvuren, vùôr 't open vuur zijns haards, uw Vorst speelt met zijn kroon. Wat is 't, voor 't volk, wat oorlogsrampen te verduren ? — 't Moet Caïn, of 7 moet Abel zijn — o wereldhoon ! Intusschen, in uw land, is men 't paleis aan 't schuren, en voor het zegefeest versiert men 's Konings troon. Door meerdre macht van legers, schepen en kanonnen, wordt 't kleiner volk laf door het grooter overwonnen. Milioenen menschen, die elkander niets misdeden, bedrijven nu opeens de grootste gruwlijkheden. Te schoon is 't ideaal : heel 't menschdom in een Eden, omgloord van 't zonnig heil — Welstand, Vrijheid en Vrede. Het Vrede-Congres 't Almachtig Vreê-congres zou wonderen verrichten / Die hoofden altegaâr, vervuld met 't eêl gedacht, zouden den vrede alom op 't rijk der volkren stichten, daar aile menschen broeders zijn uit één geslacht. Men zou elkanders kroon en ieders landaard zwichten, geen bloed-vergieten meer, geen rechten meer verkracht ! Liefde zou heel het aardrijk als een zon verlichten : het was de Wet van God, van God kwam aile macht ! Maar, bittre spotternij, nooit werd er meer gemoord, en ieder zwijgt — doch loert — in onderling akkoord. Men wapent zich alom, van hoofde tôt de voeten, en ieder volk moet er met zweet en bloed om boeten. Van Hoogerhand komt niets, of 't volk moet 't haar ontwringen. O Volkren, smeedt uw wil, en gij zult zege-zingen l Fataliteit Fataliteit drukt zwaar, gelijk de dood op 't leven, als niet één star u glimpt, in hopeloozen nacht • als uit uw droorn oniwaakt, de illusies zijn verdreven, wijl u de werklijkheid voor d'afgrond heeft gebracht. Doch hij, die weet staalkoppig naar zijn doel te streven, vernielt fataliteit door eigen zielekracht : al dreigt hem ook de dood, hij zal niet ondergeven, eer hij tôt zegepraal zijn durven heeft volbracht. Fataliteit / rukt zich der volkren wil niet vrij, en laat hij op de wereld moordkanonnen loeien I De macht van 't volk alleen verbrijzelt dwinglandij, en redt door samenwerk het menschdom uit de boeien. Door broederliefde zij fataliteit verplet, en Wereldvrede heerscht als hoogste menschenwet. Ferdinand Rodenbach. De Oorlog is een b onnoodig kwaad v — e De oorlog is een kwaad, een volstrekt on- h noodig kwaad. — Niets wezenlijk goeds kan g er door den oorlog tôt stand komen, 't geen ii niet langs den rein menschelijken weg zou zijn d te verwerven geweest. u Was het dan in Europa tôt heden eene ver- n borgenheid dat degelijk onderwijs een volk ten zegen is. Moesten duizenden moorddadige boni- li men en kogels verkondigen 't geen éen enkel ti helder hoofd, éen enkel waarachtig vaderlands- s lievend hart ten goede had kunnen bewerken ? li Zijn dan de oorlogen nu nog noodzakelijk ter j\ verbroedering van de volken — indien ze het n al vroeger moeten geweest zijn — nu, terwijl bergen noch zeeën de naties meer scheiden ? é Zijn er geene andere middelen inderdaad om de v volken wakker te doen blijven, en hunne kracht c te bewaren of meer te ontwikkelen ! v Een gruwel is de oorlog. Een toegeven op reusachtige schaal aan wraak en haat en ver- c overingszucht, onder de mom van vaderlands \ liefde. e Waarachtige vaderlandsliefde is : Het wer- ken met aile krachten aan de beschaving en ont- 2 wikkeling van zijn volk, maar ook : Het werken c zelfs in den kleinsten kring met lust en noeste j vlijt. Vaderlandsliefde is een ijverig voorwaarts \ streven door gepaste middelen, zonder dwaze verheffing boven zijnen stand ; een bevorderen \ en schragen van het te dikwijls verbroken maat- 2 schappelijk evenwicht. Vaderlandsliefde is het \ kweeken van een reinen onziekelijken Gods- c dienstzin van humaniteit, waaruit de waarach- j tige vrijheid wordt geboren, waardoor in 't | einde de vrede moet komen op de aarde. Vaderlandsliefde ! j Maar als een wreede roover het dierbaar erf edreigt, wanneer het ruw geweld met ijzeren uist op deuren en vensters beukt ? Hoe zal men den woestaard dan met een rnstig vermaan tôt rede kunnen brengen ; zal ij het oor leenen aan die woorden van den rooten Jezus van Golgotha : Steekt het zwaard i de scheede. Hebt elkander lief. Bidt voor egenen die u haten ! — en nog zoovele andere itingen der reinste humaniteit, der warmste îenschenliefde. Helaas ! indien het ruw geweld u tôt hande-;n dwingt, zoekt het met krachtige hand te be-;ugelen, en — wordt gij gedwongen zij ne hel-che wapens te kiezen... God wil dat ge uw îven en dat uwer dierbaren zult beschermen, Aaar wee, wee den mensch door wien de erger-issen in de wereld komen. Één enkel boosaardig hart behoeft slechts éne enkele vuurvonk om eene gansche stad te erwoesten. Doch wee, wee dat hart, na zijn ntwaken uit den helschen roes bij 't aanschou-/en van het jammer door hem aangericht. Vaderlandsliefde ! — Preekt het van de daken !at het geen waarborg is voor 't geluk van een olk, wanneer zijn land al grooter en grooter, 1 machtiger en machtiger wordt. Preekt het van de daken dat de kleine naties oowel recht hebben van bestaan als de groote ; lat zij veelal gelukkiger zijn, huiselijker van .ard, en meer geadeld door den waren vrij leidszin. Groote.n klein, 't zijn twee machtige factorer 'an het scheppingsplan. Ziet de onmetelijkf ;onnen en de kleinste planeten ; de hemel îooge bergen en de liefelijke heuvels ; zie le cederen van den Libanon, en het fijngetaktc jlantje der hei, den olifant en het microsco )isch insect. Vaderlandsliefde ! — Verkondig het alomme » ij kleine natie, dierbaar land ! dat gi recht hebt van bestaan, gij bovenal ! — Laat 1 uwe stem klinken, met verstandigen ernst, wijd en zijd, dat gij uw huis zult bewaken, en zonder inwendig krakeel, uw huis aan zee, wel wat vochtig, maar toch zoo goed ! Verkondig het, dat ge de bondgenoot wilt zijn voor aile werken des vredes, maar ook dat ge bij overheersching de taak zoudt vervullen van het folterend geweten, telkens in opstand, en triomfeerend in 't eind ! Zal het de stem wezen van een roepende in de woestijn, klein land, indien gij 't luide verkondigt : De vorsten moeten de eerste Staatsburgers zijn ! De gewapende vrede is de eeuwigdurende oorlog. Algemeene ontwapening, dat is de waarborg des vredes. J. J. Cremer. Vcrslappcnd N ationaliteitsgevoel Men schrijft ons uit Holland : ( ) Zou onze Residentie geen blijspel-dichter of revueschrijver rijk zijn ? Die.vraag heb ik mij-zelven meermalen en zeer ernstig gesteld, bij het lezen van den maandenlangen — rnisschien zelfs wel jarenlangen — Haagschen-Schouw-burg-strijd. Dat peuterig gehaspel, die lachwek-kende verwikkelingen, dat wikken en wegen — en toch niet besluiten, waren het geen kostelijke gegevens, voor een blijspel vol van onbeholpen-klein-burgerlijke, maar zuiver Hollandsche toe-standtn ? Tôt dusverre was de zaak treurig-grappig of grappig-treurig zoo ge wilt, thans is ; ze andere phasen ingetreden. (*) Nota van den schrijver : Bijgaand artikel had ik in portefeuille, toen ik verleden week een zeer waardeerend, en voor mij zeer sympathiek stuk van Dr. H. C. Muller uit Utrecht las. 1k meende nu niet meer te moeten wach-i ten en zwijgen. Mengelwerk van "Carqlus" 't Dwcrgjc door Lode Monteyne Bekroond in den Letterkundigen Prijskamp van "Carolus" 't Straatje lag vereenzaamd, aan 't uiteinde der stad nabij de immer groene wallen, waar-nevens sliep in ongestoorde rustigheid sn peise-lijken vrede, het kalme water der stille vesting-grachten, waarop dreef, hier en daar, de fijn-tintige groenigheid van weeldrig tierende wa-terplantjes...In een diepte hurkten de bouwvallige huizen met vuil-grauwe gevels, waarvan de stage zomerbrand de verf tôt groote blazen trok, die in kleine schilfertjes afblotten, iederen dag grooter makend de smerige bruine vlekken... Tusschen de vooruitstekende brokkelende kroonlijsten stond de diepe luchtals een smalle strook gespannen doek, blauw of grijsgrauw bewolkt... Aan elken gevel hingen duiventillen, schel-groen of rood met witte steenvoegjes beschilderd, en op de pannen, naast ieder dak-venster stak een kijker vooruit, waarop rond-trippelden roekoerende en kirrende duiven. Opzwingend met kort-klaar vleugelgeklepper, dreven ze bij poozen, de wieken gestrekt, in schoone wijde kringen boven de armzalige krotten. Rondom plompten de houtstapels op, in lange rijen geplaatst. Tusschen de massale planken-hoopen liepen smalle wegeltjes, die de percee-len scheidden... Midden-door, stijgend met trage helling van uit de diepte, waarin 't straatje lag, leidde de breede kasseide naar de dokken. Indevertestaken de wit-verwige masten met de gele, grijze of zwarte scheepsschouwen ertus-schen, boven de driehoekende karteling der loodsen uit. 's Avonds, wanneer 't werk aan de haven stil viel, 't hotsebotsen der bollende wagens verklonk, 't kletteren van ijzeren staven neer-denderend in gapende ruimen afnam en weldra verstomde, wijl de moe-gedraaide kraanarmen één voor éen stijf-onbeweeglijk stonden, werd het druk op den steenweg tusschen de weerszij opreuzende houtstapels... Met gebogen ruggen en knikkende knieën, moe-gezwoegd, schreden de venten huiswaarts. Onder de scheefgetrokken pet stonden norsch hun bezweete wezens, ongeschoren en vuil. Tusschenin trappelden met korte stapjes de meisjes, met hooge zorgvuldig gekrulde kapsels en kleurige jakjes : hun stemmen klaterden boven 't heesche geluid der mannen. De vrou-wen stapten gezapiger, kwamen al breiend achterna. Kinders liepen op hun moeders toe, klampten zich vast aan de tippen van hare boezelaars. Het stille buurtje vloeide vol luide rumoe-righeid. Op de hoeken, waar de kroegen vele droog-kelige mannen hadden binnengelokt, klonk orgelmuziek... Zacht zeeg de zoele zomeravond over de stad. De duisternis vulde de gangen midden de vager-lijnende houtstapels, waartusschen afge-dwaalde verliefden elkanders monden zochten. Eén voor éen flapten de enkele lantaarnpitten op, wijl in de gevels 't licht blekte der talrijke vensters, geopend op den koelen avondwind, die van over de vestingen aanlabberde. Op straat lawaaiden de kinderen. Jongens zaten te kaarten op de stoepen en vôor éen der herbergen, waaruit een zeurig walsdeuntje op-klonk, dansten kleine meisjes met hoogopzwie-rende rokjes en losslierend haar... Heel alleen, veel later, langs den verlaten steenweg, kwam Marie aanstrompelen... Heur plat borstig lijfje was bochelig-ineengedrongen boven de korte beentjes, waar de lange rokken om flodderden... Potsig-groot stond de ronde stroohoed met den vuur-rooden papaver, boven het platte gezicht met de wijd-opengetrokken oogen bezijden den breeden neus. Toen ze het straatje indraaide, liep ze wat sneller om niet te hooren hoe kinderen heur nariepen : "Knoop in den buik ! Knoop in den buik !" Ze stootte de deur open, ging 't muffe huis-gangsken binnen. Daar kwam Treezeken, 't jongste zusterken, dat bijna tôt aan Marie's oksels reikte, heur luid-roepend bij de hand vatten. Samen pikkelden ze 't smalle krakerige trapken op, scheef hangend langs den besmeur- den muur, gingen langs openstaande deuren, waaruit het kissen van bakkenden haring en 't karig dreunen van woorden uit hongerig-kau-wende monden hen tegenklonk. Tôt ze bereik-ten het enge portaaltje der tweede verdieping, waar de heele familie huisde. Ze hoorden het teemend stemmeken van Charelken fleemen om een boterham, en de grove jeneverstem van vader norsche bedreigingen uitbulken tegen hun Roos... Tusschen-in verluiden bevend de kleine prevel-woordjes van oude Grootmoe en snerpte Moeders lamijnende neusstem, klagend over heur wulpsch-doende dochter. Marie begreep seffens waarover ze 't weer hadden : 't was het altijd weerkeerende zeuren van Moeder, die opgemerkt had, hoe Roos bij 't naaien der zakken aan de kaai, gekheid gemaakthad met voorbijdrentelende buildragers of geluisterd naar den schunnigen praat van jolige sjouwers... "Ze zal eerst kontent zijn als ze met 'nen kleine op den nek zal zitten", hitste Moeder heur man op... Maar 't meisje spotte luide, gier-lachte uitdagend, knipoogde naar Marie, die metTrezeken was binnengetreden. —- "Zie maar dat ons Mie geen beestigheden doet" grapte Roos. Moeder, plat-borstige vrouw van in de veer-tig met wonderlijk mager, breed-neuzig gelaat onder de grijzig-bestoven haarblessen, waarin nog stak een elsvormige zakkennaald, ijverde druk tusschen 't smokende petroleumtoestel en de gore tafel. Grootmoe stopte met trage hand-beweging gapende gaten in rossige sokken. Toen Marie binnen was, viel 't gesprek, ging over in een slepend tateren over de gebeurte-nissen van den dag. Van uit de straat steeg op het joelen der wild-stoeiende kinderen. Stil aten ze met gretig lippengesmak, slob-berden waterkoffie, verduwden groote brood-hompen met dunne laag margarine bestreken... Tôt ineens Marie, met schril-hoog stemmeken, aan 't babbelen ging, kleine gebaren makend met heur korte armen, scheef vertrekkend den dun-gelipten mond... "Madame" van heuren naaiwinkel had het dezen morgen zelf verteld : "t Is toch wel, hé?" Ze trachtte ailes na te zeggen, juist gelijk ze 't gehoord had, met dezelfde tragisch-doende stembuigingen harer meesteres : "Ge weet, hé... juffra Aline... d'eerste werkster, hé... die was in positie van den zoon uit een groot café aan de statie... Ons Madam' heeft zijn naam genoemd... en hij had beloofd heur te trouwen... Maar nu leest ze in de gazet, dat hij met een ander trouwen gaat... En wat doet ze... Twee keeren schrijft ze hem 'nen brief om een samenkomst... maar hij ziet niet om... Dan is ze gisteren avond naar zijn huis gegaan en in voile café heeft ze hem een kommeken vitriool in 't gezicht gesmeten. Hij ligt in 't gasthuis en zij is ook erg verbrand aan heur handen..." Roos moest er om gibberen, wijl Grootmoe heur wit gemutst hoofd schudde en moeder verwonderd keek, daar 't Dwergje zoo natuur-lijk gesproken had over verleiden en zwanger zijn, of ze al jaren wist, wat die woorden be-duiden. Want in heur oogen was Marie steeds gebleven een klein meisje zonder ondervinding, voor wie 't leven wezen zou een raadsel, onop-losbaar, een kind met schuchter-smetloos ziel-ken onder 't wit- en blauwe kleed, dat ze droeg, opdat Ons Lievevrouw genadig bewaren zou 't mismaakte lichaam. Moeder peinsde erover nà, niet begrijpend, innerlijk van stille smart doorknaagd, nu ze wel gelooven moest het niet meer schuldeloos zijn harer dochter. Mieken was toch bijna éen jaar ouder dan Roos, en die was meer dan rijp voor haar zestien jaar. Troostend kwam in haar de hoop, dat het bocheltje enkel had nagebazeld, zonder te doorgronden de gezegden harer Madame. Terwijl Roos in 't geniept naar beneden sloop, de straat op, en Moeder Treezeken en Chareltje naar bed deed, zat Marie heel stil aan tafel, in den zachten gloor, die van onder de gerebt wit-porseleinen kap uitkegelde, de gazet te lezen. Iederen avond genoot ze de schoon-heid van den nooit eindigenden roman. Ze proefde en herproefde de woorden ; heur hart klopperde soms heftig, wanneer de held van 't verhaal zijn liefde uitte. Voor haar oogen ging dan open een wereld van groot geluk, daar in haar binnenste ontwaakte een vagelijk heil-verlangen...Wanneer ze te bed lag, — neven haar ging gezond-zwaar op-en-neer de inollig-ronde boe-zem van frissche Roos, en door de enge, doffe

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software.

Er is geen OCR tekst voor deze krant.

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software.

Er is geen OCR tekst voor deze krant.

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software.

Er is geen OCR tekst voor deze krant.
Dit item is een uitgave in de reeks Carolus: het weekblad van de Vlamingen behorende tot de categorie Vlaamsgezinde pers. Uitgegeven in Antwerpen van 1911 tot 1914.

Bekijk alle items in deze reeks >>

Toevoegen aan collectie

Locatie

Onderwerpen

Periodes