Het tooneel

1067 0
close

Waarom wilt u dit item rapporteren?

Opmerkingen

Verzenden
s.n. 1918, 02 Maart. Het tooneel. Geraadpleegd op 26 april 2024, op https://nieuwsvandegrooteoorlog.hetarchief.be/nl/pid/2f7jq0tm36/
Toon tekst

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software.

Het Tooneel 3e Jaargang Nr 25 — 2 Maart 1918 Beheer en Redactie : Kerkstraat, 13, Antwerpen 15 Gentiem IHliER BERNARD RUYSBROECK, die de roi van «Graaf Dorincourt» in «De Kleine Lord» onder zijn beste telt. Photo Rene Lonthie Kon. Ned. Schouwburg "Spoken „ " 't Kleintje „ Over «Spoken»,Ibsen's meest bekende en meest-besproken werk, is al zooyeel geschreven, dat, ailes bijeengebracht, «Spoken»-zelf er zou in ver-drinken; en die beroemdheid zal het wel minder aan zijn gehalte als kunstwerk danken, dan wel aan den tegenstand, diën het ontmoette bij de verschijning. 't Heeft moeten bonken en beuken tegen gesloten Ghetto - poorten van konvensie, schijn, leugen en bedrog, maar als die waren opengerameid en «Spoken» op triomftocht door de wereld toog, deed het de menschen ijzen, be-ven en knielen, — of huilen van woede. Nergens stuitte het op onverschilligheid. 't Was haat of liefde en dat is een groote roem. Maar de huilers moesten weldra zwijgen onder een wassend getij van bewondering,die den naam uitbazuinden van meesterwerk, dat eeuwig zou omstraald blijven met een aureool van glorie. Sindsdien zijn veel jaren verloopen en 't is ook meestal de tijd, die ailes terugbrengt tôt zijn werkelijke waarde. Ibsen heeft aanbidders gehad — heeft ze nog — die echter meer bogen voor den geweldigen durf en den moed van den dichter, denker en ziener, dan voor de schoonheid van het werk. Ibsen kan treffen, de menschelijke ziel tôt in 't diepste peilen met het vlijmend ontleedmes van den psycholoog, hij kan paf zetten, doen rillen en ijzen bij een blik in duizelingwekkende af-gronden, hij doet denken en dubben, — maar het gemoed blijft meestal koud, en ontroerende schoonheid geeft hij zelden,_ nooit fijne, spotten-de satire of priemende ironie, altijd somber, bit-tir sarcasme. Ge voelt den klauw op u drukken van een ge-nialen geest, altijd pessimist, die het leven zwart en donker afschildert, en nochtans weet, dat er zonnig geluk is, zonder het te kunnen vinden en naast de helsche afgronden bergen te doen ver-rijzen van hemelsche schoonheid. Dat is Ibsen's fout, zwak en eenzijdigheid. Het zwarte vervulde zoodanig zijn ziel, dat hij niet meer van het mooie kon genieten. En onder die somberheid lijden veel van zijn helden. Oswald hunkert naar zon, Nora naar be-vrijding en John G. Borkman roept maar aldoor op licht en zonneschijn. Na een trâgedie als «Spoken» gaat ge naar huis met gebogen hoofd: ge hebt iets vreeselijks gezien; ge zwijgt, ge denkt, ge dubt. Gevoeld hebt ge eigenlijk niet veel, want zelfs Mevr. Al-ving doet eerder denken dan voelen. Maar als ge zoo blijft denken over dat grijze, sombere leven, als ge verder en verder gaat. als ailes eindelijk ineensmelt tôt een wanhopigen duisteren chaos — maar uit die sombere grijsheid Ibsen's ijsberenkop opdoemt, met de wilde ha-ren, de diepe verwijtende oogen en den grimmi-gen mond, altijd vertrokke'n in die bijna smalen-de, sarcastische plooi, dan zegt ge toch ondanks al zijn overtuigingskracht : —Neen ! zoo is het Leven niet! Wel echt in zijn feiten, maar valsch in zijn belichting... Ibsen heeft het be-schouwd door glazen dikberookt van haat en ver-achting.Hij wist, voelde door intuïtie, dat er leugen en bedrog was en om dat sterker te sugge-reeren vaagde hij met een gebaar al het mooie weg. Een ras - gevoels - kunstenaar had dat kon-trast op prachtige wijze uitgebaat. Ibsen heeft onsterfelijk-prachtige figuren ge-schapen, voornamelijk vrouwenfiguren. — Voor-beelden hadden we reeds in «Nora» en in «J. B. Borkman» met Ella en Gunhild... Een sterker hebben we met Mevr. Alving. In de persoonlijk-heid van die vrouw lig-t inderdaad iets verheven-bovenmenschelijks.Haar huwelijksleven is een op-eenhooping van desillusies geweest. Toen ze als Nora het echtelijk dak verlaten wilde. en toe-vlucht zocht bij dominee Manders, dien ze vroe-ger had lief gehad,beriep deze zich op haar plicht-gevoel en zond ze terug onder het echtelijk dak, wat volgens hem de heerlijkste daad uit zijn leven was : een overwinning op zichzelf — volgens haar zijn grootste misdaad. — En inderdaad: te-ruggekeerd heeft ze de smartelijkste pijnen gele-. den, die een gehuwde vrouw lijden kan. Toen ze destijds Alving voor Manders verkoos (ook gedeeltelijk aangezet door haar familie) om-dat ze in hem meer levenslustigheid vond, be-droog ze zich: 't was wellustigheid. En als ze na een jaar huwelijksleven door den pastor op haar «plicht» werd gewezen, heeft ze dien «plicht» vervuld: Ze heeft de eer van den kamerheer ge-red en den goeden naam van het huis opgehou-den door hem te helpen en gezelschap te houden in zijn nachtelijke braspartijen. Ze moest zelfs toestaan, dat hij, en dat in haar eigen huis, be-trekkingen had met de meid, die gevolgen hadden, maar door een gelukkige omstandigheid en door een handige intrigue konden vermaskerd worden. En de kamerheer stierf, en zijn medeburgers beklaagden hem,want de man was geeërd in den lande... En jaren verliepen. Regine, de dochter van Alving is door Mevrouw in huis genomen, zonder iets van haar afkomst te weten. Oswald, Mevr. Alving's eigen zoon, dien ze altijd uit het huis had gehouden om den invloed van zijn vader te weren, komt uit Parijs, waar hij zijn schilderstudies voortzette, naar huis, om tegenwoordig te zijn bij de inwijding van het asyl, dat Mevr. Alving stichtte, ter eere van Alving's aandenken, en om aan den zoon een mooie herinnering aan den vader te schenken. Oswald mag niets weten van zijn vader, niets begrijpen van de eens geleden ellende. Zijn meening moet zuiver zijn als ^ o van do menschen. Want nu denkt de vrouw dat haar lijden uit is en dat ze in den zoon een belooning zal vinden Voor al de op-offeringen.Bittere ontgoocheling. De zoon is een schim van zijn vader. Als een spokige herhaling van het ver-leden hoort zij Oswald en Regine flirten en zou zij Regine, de halfzuster, als vrouw aan Oswald moeten beloven, nadat ze zoover gedreven werd, dat ze zichzelf ging beschuldigen van al den zonneschijn uit het leven van haar zoon ge-bannen te hebben en al haar hoop voelde ver-zwinden, als ze vernam, dat Oswald weet, dat hij boet voor de zonden van zijn vader, daaraan echter niet gelooven kan gezien de goede openbare meening — en dus de oorzaak aan zichzelf wijdt. Zoo moet ze dan nog hooren, dat hij zijn eigen leven vloekt en beloven het leven dat ze hem ge-schonken heeft, weer af te nemen. En die vrouw blijft mensch, wordt niet vernie-tigd,, blijft recht tôt het laatste en zal aan den eisch voldoen. Is er een wreeder levensweg denk-baar? In haar woont niet één ziel, maar ze in de synthese van honderden vrouwenzielen. In haar heeft Ibsen éen van zijn hoogtepunten bereikt... Ze is vrouw en mensch, niet door het totaal van haar daden. maar omdat ieder vrouw als echtge-noot of moeder, 't zij in haar hoop, 't zij in haar desillusie, veel meer met haar gemeens zal hebben.Op haar, en daardoor op heel het stuk, drukt het noodlot, het fatum van de oude Grieksche tra gédies, met al zijn sombere wreedheid. Ailes is, zooals het is — en zooals het heeft moeten zijn — en 't is in die berusting, dat Mevr. Alving on-getwijfeld de kracht vindt, om haar eigen kind le dooden. Ze ziet den samenhang van de omstan-standigheden, ze weet wat ze had moeten doen trots aile z.g. «plichtsgevoel» — maar thans is 't te laat — het noodlot is gevallen! In dat besef ligt Mevr. Alving's tragische grootheid. De Oswald- figuur is veel minder scherp getee-kend, niet zoo gelukkig uitgebeeld en lijdt onte-genzeggelijk onder de tendenz. We weten enkel met zekerheid, dat hij een wormstekig gestel heeft. We zien hem ten onder gaan. Maar hoe denkt hij? Hoe voelt hij? Waarom en hoe werd hij schilder ? En hoe is het mogelijk, dat een moeder, die zoo over haar kind bezorgd was, dat ze gaarne zijn bijzijn mistte om zijn ziel gaaf te houden van da besmetting van den vader, toeliet, dat hij naar Parijs ging, — waar, en dat moet een ontwikkelde vrouw als Mevr. Alving zeker weten — niet één kamerheer Alving leeft — maar honderden, uit aile landen toegestroomd — ook uit Noorwegen, zegt Oswald-zelf — waar niet een enkel individu, maar de massa rot is en het kwaad niet wordt ingeënt, maar heel Oswald's persoonlijkheid door de zonde opgeslorpt zou worden ? Maar... vaag dat weg en meteen is het Ibsen ook onmogelijk om de ontredderde Noorsche maatschappij eens een paar duchtige steken toe te dienen, wat heel gemakkelijk gaat, daar Ds Manders zoo vriendelijk is om de zwakke punten bloot te leggen. Veel van Ibsen's personen zijn meer ideeën-in-carnaties dan menschen van vleesch met gezonde hersenen en een flink-kloppend. hart. Zoo Manders en Engstrand. Beiden vertegenwoordigen een voornamen faktor in het ontbindingsproces van de maatschappij: de opgedreven vroomheid en de schijnheiligheid, die elkaar wederzijds gebruiken en ondersteunen tégen de bevrijdende waarheid. Manders is de openbare meening, de voor op-spraak terugdeinzende deftigheid met devies : «plicht» boven gevoel. Engstrand is de op geld azende sjacheraar, die in niets een gewetensbezwaar ziet, als het zakie maar geld opbrengt, gereed om zijn eer en die van anderente verkoopen en er kolossaal veel loi in heeft, als hij Manders, snullig als de massa, die deze vertegenwoordigt, wat heeft afgezet. — Hij is echter minder schim en meer mensch... Op een Engstrand zal Ibsen meermaals gebotst zijn. IV^anders is een synthese van vele Mandertjes, en — niet zoo gelukkig als de auteur in de synthese was met Mevr. Alving — is hier veel van het individuëele verloren gegaan ten koste van die veralgemeening, een middelmatig niveau, — v/aaronder de uitbeelding sterk lijdt. Regine is 't meest mensch, cynisch. egoïstisch en veeleischend. Zij is de toekomst, de redding waar 1108* °P gehoopt wordt, maar het blijkt ook weldra, dat ze ook ten gronde moet. Als Oswald iysisch ten onder gaat, zal zij moreel wegteeren, en daar zal gelegenheid genoeg toe zijn in de matrozenkroeg van haar vader. Met die vijf personen heeft Ibsen een concep-tie gegeven van een heele maatschappij. Het is geniaal werk maar de synthese moet gebeuren ten koste van de artistieke uitbeelding van de personnages. <Spoken» was, en is gebleven Ibsen's hoogte-punt. Met «Nora» gaf hij zijn sterkst gebouwd stuk. Met «Spoken» zijn diepste. Met die twee staat hij het hoogst als dramaturg en zij zullen het wel zijn, die zullen blijven leven. In de voor-gaande stukken ligt het leven er wat boven op. In de volgende worden de menschen meer en meer onreëel, om tôt slot dooden te worden die komen treuren over het vergane leven. Ibsen was ook knap als technicus. Het slot van I en van II zijn daarvan typische voorbeelden. In -Spoken» vat hij een groot tijdperk samen : een heel huwelijksleven. Op een paar uur worden jaren doorloopen, terwijl hij toch de drie klassieke eenheden eerbiedigt (tijd, plaats, han-deling). Maar een dergelijke stofsamenknelling heeft ook een sterke schaduwzijde. De personen vertellen en vertellen wat ze hebben doorleefd, zonder dat yv ze feitelijk weinig zien leven. En ZOu-i ®n^®vv'nden we, dat Ibsen eigenlijk geen schilder is. Nergens vinden we een staaltje van Noorsche huiselijkheid, en die is er nochtans zooals in aile Noorderlanden. Daar geven zijn lite-raire landgenooten schitterende bewijzen van. — Maar hij zag of voelde ze niet. En als er stem-ming is, is het altijd een angstige, die ook meer wordt verkregen door technische middeltjes, dan door het diep gevoel van de menschen. Ibsen is nooit levensvoeler, altijd levensbe-schouwer en 't is als dusdanig, dat hij altijd zal geëerd worden. * * * Een éenig- heerlijk samenspel in den juisten toon,in het juiste tempo.De bezetting was in han-den van de vijf eerste plansrollen, die in hun vast, stoer samenspel dikwijls de volmaaktheiù hebben bereikt. Mevr. Dilis was eenig als Mevr. Alving ; de ro is ook voor haar geknipt en in de vele teere scliakeenngen, die deze aanbiedt heeft ze op de prachtigste wiize bewezen over welk diepworte-lend talent ze Deschikt. Haar spel en dictie, deze op een paar uitzonderingen, waar, bij het vragen, altijd hetzelfde zangerig toontje te voorschijn komt waren eenvoudigweg puik! Ze gaf een diep tragisch beeld van de zich altijd beheer-schende vrouw, en was prachtig van mimiek bij Oswald's vertelling over Alving's pijp en onder de preeken van den dominee. Hier, en niet in on-bekende vrouwenrollen, is ze in de gelegenheid geweest om de voile maat van haar talent te geven, en ze heeft daardoor de zaal ook letterlijk in extaze gebracht. De hulde na II bij het aan-bieden van de bloemen, was meer dan verdiend. Heer Bertrijn heeft, ons inziens, in Oswald éen van zijn mooiste creaties. Echt was hij van typeering in I en II en in III verkreeg hij enkel daardoor reeds een overweldigenden indruk. Hij gaf een tragisch waar beeld van een wezen met gebroken ziel en zijn mooie dictie en zijn juiste intonatie droegen daar ailes toe bij. In de o. i. schoonste scène van het stwk, namelijk in II, als hij vertelt, wat de dokters zegden en zichzelf dan beschuldigt de oorzaak te zijn van de ramp, gaf hij met Mevr. Dilis een diepschokkende tragiek, die al de toeschouwers lang zullen geheugen. De slotindruk was overweldigend. Toen hij naar de zon vroeg en daarbij zoo'n pijnlijk beeld gaf van een menschelijke ruine, ging er een rilling door de zaal. Een acteur moet over een groot talent beschikken, om zich zoo in een roi in te werken en in te voelen, om hem op dergelijke wijze te kunnen meeleven. Welnu, heer Bertrijn gaf geen illusie, hij gaf leven. Heer Cauwenberg had de snullige kinderlijke dominee Manders uit te beelden, en heeft het heel goed gedaan, kon zelfs heel veel leven bla-zen in het zoo suffig, kleinzielig ideeën-wezentje. Hij gaf een echt plechtig, preekend dominee -toontje en had zijn roi voor I en II goed inge-studeerd. In III echter, en dat is zijn gewoonte niet, steunde hij wel wat zichtbaar veel op den souffleur. Heer Piet Janssens moeten we van harte geluk-wenschen. Ook hij viel ditmaal niet uit den toon, was sober en ingehouderi bij het in de luren leggen van den dominee, en zijn spel bleef heele-maal vrij van charge, iets wat verleden jaar niet kon gezegd worden. — Hij was een puike Engstrand.Mevr. Bertrijn gaf een goede, best begrepen Regine — de hoogmoedige, cynische meid, die ook wel veel gemeens heeft met haar pleegvader Engstrand. Vooral in III gaf zij echt gevoeld spel. Na een vertooning als deze kunnen we met ge-rust gemoed zeggen: we beschikken te Antwerpen over een prachtig gezelschap met eerste -rangs - ras - artiesten, dat met verzekering van welgelukken en van volledig succès zou kunnen presteeren wat het verkiest. Dat hebt ge nu vooral kunnen voelen als ge «Spoken» reeds meer hebt gezien en dus heelemaal lcunt opgaan in het spel van de artiesten. * * * De regie liet, voor een vorandering, weer eens veel te wenschen over. In I komt Manders binnen met een natten regenscherm en wordt er ge-kl aagd over den eeuwigen regen en in de veran-dah scheen een lustig zonnetje. — De stemming heeft daar fel onder geleden. Als de zon in III opkwam scheen ze wel een beetje te geel en had de projectie plaats van op veel te korten afstand. * * * Vooraf ging «'t Kleintje», een eenakt van M. Sabbe, naïefjes lief als aile stukjes van Sab-be, maar dat echter de pittigheid mist van : «Fanny's Sonnet» en de gemoedelijkheid van «Bietje». Mej. Bertrijn gaf een heel guitig bakvischje, kwasie cynisch en hardvochtig,maar dat toch niet in staat is om zijn traantjes te weerhcuden als iemand maar zijn hartje roeren kan. Met genoe-gen zien we steeds hoe Mej. Bertrijn vooruitgaat, en we zijn overtuigd, dat we in haar eens het evenbeeld van haar moeder zullen kunnen be-wonderen.Heer Piet Janssens was een heel gemoedelijke Nonkel en heel hartelijk bij Jenny's berisping. Hoe het mogelijk is dat zoo'n heusch gemoe-delijk man in het pedante kan vervallen, komt op rekening van den schrijver. Mej. Janssens gaf redelijk lief spel en heer Van de Putte voldeed goed, alhoewel hij als naar gewoonte wel wat stijfjes dead, zoowel in houding als in toon. Zijn dictie lijdt veel door gémis aan buigzaamheid in stem. Ailes wat hij te zeggen heeft doet hij op een notaris-toon. ^ ^ InenomdeSchouwburgen KON. NED. SCHOUWBURG. — Zaterdag 9, Zondag 10 (dag- en avondvertooning), Maandag 11 en Donderdag 14 Maart 1918, < De Antichrist», drama in vier bedrijven door Ernest W. Schmidt. Insceneering en regie van L. Krinkels. — Ver-deeling: Bart van Assel, dokwerker, heer L. Bertrijn. -- Marie, zijne vrouw, Mevr. Dilis. — Mit, hun dochter, Mevr. H. Bertrijn. — Schoor, dokwerker, heer P. Janssens. — Joke, zijn vrouw, Mevr. lluysbroeck. — Louitje, een kuiperszoon, heer G. Cauwenberg. — Stouwer Roerd, heer E. Gorlé. — De grootmoeder, Mevr. L. Hens. — Liza, eene buurvrouw, Mej. J. Janssens. — Een gasthuisnon, Mej. M. Bertrijn. — De zuster over-ste, Mevr. Noterman. — Een zieke, heer Angenot. — Buui*vrouwen, zieken, geneesheeren, gasthuis-knechten. — Eerste, tweede en vierde bedrijven, op onze dagen, ten huize van Van Assel. Derde bedrijf in een ziekenhuis. — Vooraf : «Ik trouw met mijn dochter», tooneelspel in een bedrijf,van A. J. Grosz von Trockau. — Verdeeling: Baronnes von Sassen, Mevi. Ruysbroeck. — Otto von Sassen, haar zoon, ritmeester, heer L. Bertrijn. — Alice von Sassen, Mej. M. Bertrijn. — Johan, oppasser van den baron, heer R. Angenot. — Een boodschapper, heer J. Robyns. VERWACHT. — De Dief», tooneelspel in 3 bedrijven van H. Bernstein. HEER JAN DILIS is gevaarlijk ziek. Wij wenschen den sympathieken acteur een spoedig her-stel.KUNSTVERTOONINGEN. — Drie vertoonin-gen van het Mimendrama in drie bedrijven : «Le Mort» ( De Doode) van Camille Lemonnier en F. Marinetti. muziek van Lçpn Dubois, bestuurder van het Koninklijk Conservatorium van Brussel, worden gegeven op Vrijdag 17, Zaterdag 18 en Zondag 19 Mei, in de groote zaal van het Kunst-verbond (Cercle Artistique), Arembergstraat, onder de muzikale leiding van heer ICarel Candael, kapelmeester bij den Nederlandschen schouwburg ten voordeete van het ondersteuningsfonds van den «Club Télégraphique». De twee hoofdrollen worden vervuld door de heeren Cauwenberg — Bast— en Bertrijn — Balt. Deze kunstgebeurte-nis wordt met zeer groote belangstelling te ge-moet gezien en zal voorzeker bijgewoond wrorden door al de kunstminnaars onzer stad. DE «NIEUWE OPERAVEREENIGING» ziet zich verplicht van af deze maand hare vertoonin-gen in Anvers-Palace Vrijdags te geven in plaats van Dinsdags. «MANON», het meesterwerk van Jules Masse-net, wordt op Vrijdag 8 Maart a.s. voor 't eerst door de «Nieuwe Operavereeniging» opgevoerd. Mej. Blanche Cuvelier zal de titelrol vervullen, heer Paul Scapus de roi van Ridder des Grieux, en heer Georges Vil lier die van Lescaut. MEJ. BLANCHE CUVELIER zal in de twee eerste vertooningen van «Manon» optreden ; bij de derde opvoering zal Mej. Helena Krinkels de heldin van den Abbé Prévost uitbeelden. «WERTHER» zal, op menigvuldige aanvragen, nog eenmaal worden vertoond, op Woensdag 27 Maart. Deze vertooning zal deze vervangen die op Vrijdag 29 dezer (Goeden Vrijdag) moest gegeven worden. ZOMERSEIZOEN «SCALA». — Zoo de gewo-ne directie van de Scala (Winterseizoen) dezen schouwburg tijdens het zomerseizoen z e 1 f niet uitbaat, zuîlen heeren Toontje Janssens en Edw. Gorlé het meest kans hebben de «Scala» in den zomer te exploiceeien. In (iit geval zouden er enkel parodies mogen opgevoerd worden. DE ONDERHANDELINGEN van heer Georges Villier met de eigenaars van het Théâtre des Variétés duren nog immer voort. Ernest W. Schmidt Ofschoon nog jong, is heer E. W. Schmidt op verre na geen beginneling meer. Op 14 Augustus 1886, te Antwerpen geboren, werd hij vroegtijdig handelsklerk. Thans is hij beambte bij het ste-delijk bestuur alhier. Heer Schmidt genoot enkel het lager onderwijs, en volgde slechts gedurende een jaar de cursussen gegeven in de school der Oudaenstraat. Nadien werkte hij zich door onver-poosde zelfstudie hooger op. Zoo wat op zeventienjarigen leeftijd schreef hij zijn eerste tooneelwerk : «Doolwegen» getiteld, waarin hij de gemoedstoestanden poogde te ont-leden, die een door en door katholieke vrouw door-Avorstelt in zekere omstandigheden. De vrouw is gehuwd met een artist. Met vaste hand borstelde de kunstenaar een doek, een naakt model voor-stellend. G^estdriftig gaat de schilder in 't voort-gebracht werk van schoonheid op, dat hem onge-twijfeld beroemd zal maken. Maar de schilderij heeft sterk de godsdienstige gevoelens van de vrouw gekwetst, en zij vernietigt het doek. Heer Schmidt onderwierp die eerste poging aan heer Nestor de Tière. Deze oordeelde, dat «Dool-wegen» niet van verdiensten ontbloot was, maar dat de auteur nog niet was opg'ewassen, om die romantische gegevens naar behooren, — scherp julst, — te omlijnen. Met dichter bij de werke-lijkheid te blijven zou heer Schmidt, stellig ge-lukken.«Een paar Menschen» vormt het eerste deel van een cyclus: «Kinderen» genaamd. In de drie éénalcters, (lie de reeks uitmaken, onderzoekt de schrijver op drie verschillende manieren een bijna eender geval. In «Een paar menschen» teekent heer Schmidt een moeder, die zich jaren lang, zoo goed als ver-loochende ter wille van haar kind. Eindelijk komt het moment waarop die opoffering haar te zwaar weegt, op dat oogenblik doet de schrijver het kind stei*ven, daar het de vrouw niet langer mag gelukkig maken. Met veel bij val werd dit stuk in 1909 in den Ivon. Ned. schouwburg te Antwerpen opgevoerd, terwijl het tweede spel van den cyclus te Gent en te Brussel, op het Vlaamsch theater voor het voetlicht kwam. In dit tweede deel: ',De doode man» geheeten, gaat een hysterieke jonge weduwe, zonder liefde, een tweede huwelijk aan, om de opvoeding van haar kind te verzekeren. Haar zonderlinge doe-ningen wekken bij den nieuwen echtgenoot arg-waan op. Eerst beeldt hij zich in dat zijn vrouw hem bedriegt, later ondervindt hij, dat zij in wer-kelijkheid voortdurend den vader van haar kind met haar tweeden man vergelijkt en dat die ver-gelijkingen steeds ten nadeele van den laatsten uitvallen, dien zij maar niet kan liefhebben. — Wanneer de vrouw zich weer wil vrijmaken, ver-zet de man zich tegen dit besluit. «De zielkundige ontleding van dit spel, verklaart heer Schmidt, is gedeeltelijk mislukt, althans, hetzelfde onderwérp zou ik nu heelemaal anders behandelen». Het derde werk : «Een Eiland» werd in den prijskamp door heer Gust Janssens uitgeschre-ven, bekroond. In «Een Eiland» krijgen Wij de tegenstelling van twee vrouwen. De eene wil het leven uit het leven, ten koste van wat ook, de andere is de vrouw - moeder. Andermaal is er een kind in het spel. Het dochtertje der eerste vrouw te huiskomend uit de kostschool voelt zich onwil-lekeurig sterker aangetrokken tôt de vreemde vrouw, dan tôt de eigene, maar plichten verzui-mende moeder. Verdfcr schreef heer Schmklt «Beroepsgeheim», een tendenzstuk in vier bedrijven. Een geneesheer verliefd op een jonge vrouw, wil een medemin-naar verwijderen. Met dit inzicht schendt hij het beroepsgeheim. Wanneer de aanstaande verneemt dat het meisje aan een ongeneesbare kwaal lijdt, breekt hij af. De verontwaardjgde jonge vrouw verbiedt den docter nog ooit bij haar aan huis te komen. Met «Anemone», treurspel in vijf bedrijven, poogde heer Schmidt de werkelijkheid met droomvisioenen dooreen te weVen, terwijl hij in «Markiezinnetje», een stuk in drie bedrijven, een vrouw trachtte te typeeren met een wuft karak-ter.Door «Familieven», iji vier bedrijven, gaat als een Voltairiaanschen grijnslach. — Een van de twee dochters uit een nederig huisgezin verblijft in een vreemde stad. Om aan de voortdurende verzoeken naar geld harer ouders te voldoen, neemt zij een voorstel aan van een man zonder moreel gevoel. Eerst later, bij haar thuiskomst, vernemen de ouders de voile waarheid. Het meisje moet harde waarheden aanhooren. De gevallen dochter gelukt erin haar ouders te bepraten ; mocht ook haar zuster doen als zij, dan zouden zij te samen kunnen leven, de oudjes zouden zor-gen noch kommer kennen, en allen zouden een gelukkig familieleven slijten. In den éénakter «De rabauw» maken wij kennis met een Antwerpenaar, rauw, maar goed van aard. Zonder zich wel rekenschap te geven van zijn doening, ging hij zekeren dag met een vrouw samenwonen. Zoohaast het meisje zich tehuis ge-voelt, begint zij ailes naar haar zin te regelen. Eerst lacht de man daarom, welhaast wordt hij die toegevendheid moede en hij zet de indringster buiten. — :Nogmaals ontsnapt», verklaart hij, tôt besluit en met welbehagen rekt hij zich uit. Een ander spel in één bedrijf is «De Eerste-ling». Een jong gehuwd man heeft ailes en nog wat gelezen over de verzorging van pasgeboren kinderen. Wanneer de eersteling komt geraakt hij om zijn bemoeizucht in botsing met de vroed-vrouw, iriet de baker en met zijn schoonmoeder. Eindelijk blijft hij met het wichtje alleen... Na zijn onbeholpenheid ingezien te hebben, roept hij dé hulp van schoor.mama in, die de wijsheid niet in boeken ging putten. Verder schreef heer Schmidt nog een stuk in drie bedrijven en een éénakter, (maar aangezien beide spelen irigédiëncl werden voor een prijskamp zijn wij ver plicht de titcls te verzwijgen) en «De Antichrist», het werk dat aanstaande week voor het eerst op den Kon. Ned. Schouwburg zal ver-tolkt worden. Tôt nog toe verschenen van heer Schmidt enkel • Een paar menschen» en «De doode Man» en verder godichten en korte schetsen in De Vlaamsche Gids», «De Zaaier» en «De Eglantier». Op onze vraag, weike vereîschten hij aan een degelijk tooneelwerk stelt, luidde zijn antwoord: —«Mijn opvatting van tooneel ? Ik verdiep me zoo min mogelijk in theorie: het wil me voorko-men dat er al veel te veel «over» is, en~te weinig «voor». Met. gazetartikels is_ de nationaliseering van ons tooneel al heel weinig gebaat. Toch kan ik u wel cenige woorden zeggen, fragmentarisch natuurlijk en onvc-lledig, hoe volgens mijn meening een goed tooneelstuk hoeft te zijn, en weike klippen dienen omgezeild... Eerst een citaat : Een apatisch tooneel is als een visch op het droo-ge; passie is hier het eerste vereiscbte, passie het tweede, passie het derde. •• Ik voeg^ daarbij : de lach kan soms de passie vervangen. Zie maar eens wat Molière daarmee bereikt!.•• Wat ik bij het schrijven van een stuk betracht is: klaarheid, en waarheid; concentratie, dus : uitsluitend dé hoogstnoodige woorden gebruiken, met vermij-ding van aile phrasen; kleurrig en klankrijk dia-loog, bewegingsexpressie, d. i. de weergave van het psycholoigsch mouvement; gaat soms gepaard met kiankexpressie, d. i. de weergave van het ui-terlijk geluid. Dan komt een kapitaal punt: de lijn... Volgens mij dient de groote lijn, waarlangs m en een dramatisch doel wil bereiken, streng ge-volgd, en weer ik dan ook onverbiddelijk ailes wat tôt de verbrokkeling zou kunnen leiden... Ik dien bij te voegen dat voor mij het zwaartepunt van een stuk niet in het midden mag liggen, dus geen lijn , doch wel een opwaartsche actie tôt aan het eindpunt. Om het sujekt bekom-mer ik me niet: ailes is sujekt; ik heb minstens een paar dozijn sc-hema's liggen als de tijd maar niet ontbrak! Waar het op aan komt is de ka-rakterteekening — en ontwikkeling — en in weike verhouding de personnages tôt elkander staan. Dat is het eigenlijke drama! De uiterlijke gebeur-tenissen, de schildering van het milieu, enz. zijn bijzaken... Over techniek kan ik nog zeggen dat zi.j niet, zooals vaak beweerd wordt, noodzakelijk een uiterlijk kunstje is. Ik beweer dat ze groeien moet uit het innerlijke wezen van het stuk, en dat elk gedramatiseerd menschencomplex zijn eigen techniek met zich brengt. Toch moet, mijn erachtens, ieder, die in ernst toon'eelstukken wil schrijven, de techniek bij de meesters bestudeerd hebben. Ik heb ze zelf vroeger gehaat — de techniek — verwaand gehaat... Ook moet men de pro-porties in acht nemen, waardoor het evenwicht verkregen wordt... Mirbeau is een typisch voor-beeld van een dramaturg die geen proporties kan houden...» z De kunst van heer Schmidt is nog in voile wor-dingesperiode. Wat hij tôt nog toe voortbracht is meer dan een belofte en vroeg of laat wordt hij wellicht onder de allereerste onzer tooneel-schri i vers gerangschikt. J. D. S. * * * «DE ANTICHRIST». Ziehier in enkele woorden den beknopten inhoud van het bekroonde werk: Op kamers van een huis in de havenbuurt, woont de dokwerker Bart van Assel met zijn gezin: vrouw, volwassen dochter en jonge zoon. De dochter, redelijk wel ontwik-keld, heeft, buiten weet van haar ouders, betrek-kingen aangeknoopt met een man — die boven op een zolderkamer woont, maar die men niet te zien krijgt in het stuk, en door de geburen ook maar zelden bespeurd wordt— die tôt de revolutionaire parti j behoort en daarom door de klappeien den antichrist wordt genoemd. De dochter is heelemaal opgegaan in de gedachten van haar geheim-zinnigen minnaar en is zelfs zoozeer door hem bekoord dat zij met haren verloofde, een onbenul-ligen jongen, afbreekt. Als de vader dat verneemt eischt hij uitleg van zijn dochter, die bij haar besluit blijft en het inzicht te kennen geeft haar ouders te verlaten in een redevoering over het elle ndig lot der arbeidersklas. Zij bekent daarbij dat zij den opstandeling van daarboven bemint. De vader wordt woedend, vlucht het huis uit om zich te bedrinken, wat hij vroeger nooit gedaa* heeft. Den volgenden dag verongelukt de vader bij het lossen van een schip. Hij is uitgegleden op een ijzige, glibberige loopplank, in 't ruim gevallen eii met gebroken schedel naar het gasthuis ge-voerd, waar hij korts nadien bezwijkt. In 't gasthuis komt zijn vrouw, maar vindt slechts het 1 i j le van haren man. De dochter komt berouwvol eeni-ge oogenblikken later, maar wordt vervloekt door haar moeder, die uitroept: Weg, moordeneerster, weg!... ' In het laatste bedrijf wil de stouwer de on-gelukkige weduwe met weinig geld paaien om haar een stuk te doen teekenen dat zij van aile vervolging afziet. Zij weigert echter. De dochter, erg overspannen, doet heel zonderling, evenals de moeder, die schijnt suf te worden, door de ramp die haar getroffen heeft. Plots komen de vrouwen samengetroond in en voor de kamer. Politieagen-ten, met revolvers gewapend, zijn naar boven ge-klommen om den oproerling aan te houden, ver-klikt door een gebuurvrouw. — De «antichrist» schiet zich echter door den kop, liever dan zich te laten aanhouden. De dochter wil de kamer ont-vlucnten, wordt echter door de moeder tegenge-houden, die haar vergiffenis schepkt, ze in haar armen neemt en troost en sust. Gust Janssens, uitgever, Kerkstraat, 13, Antwerpen. A ELKE WEEK verschijnt bij mij minstens één 1 vlaamsch boek. Zooeven kwam van de pers : STEKELBAGGETJES Schetsen uit het Oost-Vlaandersche buitenleven door Mozes Stekelbach - Tijdelijk : 15 centiem. - Uitgave "Onze Leestafel,,. Boek van Levensleer en Gezondheidsleer voor de La^ere School, door Ern. Van den Bosch. 180 figuren. Prijs: Fr. 1.50 (Gust Janssens' Uitgaven) De Idealisten DE INWIJDING. Si jeunesse savait, si vieillesse pouvait!... Het vijftigjarig ambtsjubileum van Mijnheer Deckers werd op een banket gevierd. Het feest liep ten einde. Het licht straalde nog, maar de kellnc-rs stonden reeds achteloos nabi.j de deur. De bleeke broeikastbloemen, witte se-ringen, teere rozen, vaalbespikkelde orchideeën verscholen in mosgroen en fijne vareVis, prijkten op de tafel midden van zilver en kristal. De kof-i'io en de likeuren werden opgediend zoohaast de beide chefs van de firma de zaal hadden verlaten. De toasten waren vervlogen en gezellige gi'oepjes zaten nu, bij middel van «triple sec» en «cognac», den feestroes te voltooien. De stem-men rumoerden en de rook kronkelde naar de zoldering- op. Een gast die voor zeer sober doorging, en rookte noch dronk, zat belangstellend te luiste-ren en pelde ondertùsschen onverpoosd appelsie-nen of schilde blozende appels. Een tweede had het op de druiven gemunt, een derde die een herinnering aan het festijn wou bewaren, voorzag-zich van sigaren en dessertkoekjes. De twee loop-jongens, die' zeer vroolijk waren, schonken de kletskens Champagne uit en kraakten amandels. De heeren hadden stralende oogen en roode ge-zichten. Zij droegen zwarte redingoten en hun gesteven overhemden zaten vol plooien en deu-ken.Een beetje gescheiden van het personeel zat de jubilaris met twee heeren rustig te kijken en te rooken. Mijnheer Deckers was een stevige, kortge-bouwde zeventiger, met witte snor en kortge-knipt. satersbaardje. Boven zijn voorhoofd stond een bosje haar geplant en rond zijn kale knikker liep een krans van grijze haren. Zijn oogen klaar-den goedig blauw onder zijn zware wenkbrauwen, zijn jukbeenen kleurden rozig, zijn neusvleugels sperden open. Hij was rustig en sober in bewe-ging. De oude procuratiehouder, die in zijn midden voor een soort wijsgeer doorging, zag het feest verschalen. De ijle tijd stond niet stil en dat wist de verstokte jonggezel maar al te wel. Heden had hij zich een terugblik mogen gunnen op zijn leven, hij had lofspraken aangehoord,her-inneringen waren opgedoken oude gebeurtenissen werden opgehaald, silhouetten opgeroepen van menschen die reeds lang onder het groene lâken lagen. Hoe broos, peinsde hij. Soms scheen het hem zelf een droom en daarom drong hij niet aan en liet de heeren feesten naar eigen zin. Naast hem zat een veertigjarige. Een gewikst man met energiek gezicht, scherpe neus en vin.-nige bruine oogen. Zijn blond haar vertoonde een grijzen glans, zijn snor was kortgeknipt. Mijnheer Valk was een onverdroten werker die zich door de chefs had weten te doen waardeeren in den loop van tien dienstjaren. Hij had een harde jeugcl doorleefd, was als bureeljongen begonnen en door zelfstudie en vlijt vooruitgekomen. — Vroeg getrouwd en in dé zorgen had hij rondge-zworven van kantoor naar kantoor.Overal leerde hij wat, overal zag hij schrander uit zijn oogen maar kreeg zeer laat de wind in zijn zeilen. Eindelijk bij zijn huidige patroons kwam hij in vei-lige haven. Hier kon hij zich doen gelden en on-langs werd ook hem de procuratie toevertrouwd. Met vrouw en kinderen naar buiten wandelen en in zijn vrije uren romans lezen, was zijn eenige uitspanning. Mijnheer Deckers ging dagelijks naar de her-berg. Mijnheer Valk kwam er nauwelijks na de beurstijd. De oude heer kon goed met zijn collega overweg.Valk luisterde of scheen gewillig te luis-teren naar zijn koffiehuisnieuwsjes maar sprak nooit over zijn eigen uitspanning. De derde was een neefje van een der chefs. De jongeling had het Handelsgesticht bezocht en na twee jaar in de zaak werkzaam te zijn geweest, was de student nog niet in hem ondergegaan... Zijn haren stonden in een blonden borstel opge-kamd en zijn zachtzinnige, blauwe oogen zaten glunder achter de glazen van een neusnijper. Zijn gekleede jas scheen eleganter van snede. — Hij rookte zijn eigen sigaretten die hij keer op keei-uit een zilveren koker nam. Loos glimlachend volgde hij de bewegingen van den facturist, die de sigaren en dessertkoekjes verzamelde en in s zijn binnenzak smokkelde. — Zoo is de schoone dag haast voorbij, zei de jongeheer Andersen. — Ja, overwoog Mijnheer Deckers, zoo gaat ailes voorbij en laat een droom als herinnering na... — Uw leven is toch benijdenswaardig geweest, gij hebt uw ideaal gehad... — Mijn ideaal ? — Hadt gij iets anders gedroomd, ondervroeg de Jongeling verwonderd. — Wat ik verlangd heb weet ik zelf niet, be-dacht de Jubilaris en staarde naar het geschil-derd plafond, een blauwe hemel waarin witte wolkjes dreven. — In uw werkkring hebt ge toch aile voldoe-ning gevonden... en van het leven hebt ge goed geprofiteerd. — Ja!... Ik ben een oud man met veel herinnering en ondervinding... 'k weet niet hoe ik 't zeggen moet en 'k heb vergeten wat ik vroeger ge-wenscht heb... ge leert aanvaarden wat het toeval brengt... — Ja, het leven, zei Mijnheer Valk, zag naar zijn gezellen maar sprak zich niet verder uit. — Ik heb kat noch kraai, meende de Jubilaris, ken geen zorgen en heb schoon geprofiteerd van ailes wat te genieten is... Maar ik geloof dat ik het me toch wel eens anders heb voorgesteld... lang geleden, toen ik jong was. Wat is uw ideaal Mijnheer Andersen. 4 — Wel, aarzelde de Jongeling, ik wil mijn weg maken in de zaak... — En dan?... Ik heb mijn weg gemaakt en nu is mijn leven voorbij!... — Gij weet niet wat het leven is, zei Mijnheer Valk eenigszins bitter tôt den Jongeling,gij hebt ailes geschoteld gekregen,mogen studeeren en dan uw plaats klaar gevonden... — Ik weet wel dat het u niet zoo gemakkelijk viel, gaf de Jongeling toe, maar u zijt ook een selfmade man en u is er toch ook gekomen... — Ja, bekende Mijnheer Valk met vreemden klank in de stem, maar ik moest werken om te eten... Met mij werd in de fivma een jongen met lang haar in dienst genomen... een dichter... Mijnheer Deckers zal het zich nog wel herinneren... Het was een verstandige jongen maar die heel andere bekommernissen had dan zijn kost te ver-dienen... Mijnheer Deckers heeft hem zekeren dag in zijn kantoor geroepen... Met uw droomen, jongen, zult gij hier nooit tôt iets deugen, heeft hij hem gézegd... — Ja, dat weet ik nog, bekende Mijnheer Deckers, 't was een aardige jongen... — Hij is later een uitstekend journalist ge-worden... Maar verzen heeft hij niet_ meer ge-schreven... Hij dient de politiek van zijn gazet... En ik zou haast denken dat wij allen een beetje dichter zijn, — lachte Mijnheer Valk schamper. — Goed dat zij ons op de Beurs niet hooren, vergoelijktè de Jubilaris. — Als wij nu eens naar de meiskens gingen, stelde de wispelturige Andersen voor. — 't Wordt tijd dat ik naar huis ga, meende Mijnheer Valk, die van geen buitensporigheden hield. — Mijnheer Valk vreest de verleiding, pinkte zijn oude Collega. — Neen, maar ik bezoek nooit nachtkroegen... — De heeren zijn jong, verontschukhgde Mijnheer Deckers, en mij herinnert het mijn jeugd... Adieu, schoone dagen! -. — De herinnering moet schoon zijn, polste Andersen.— De werkelijkheid was beter, mijn jonge vriend; er gaat niets boven tastbare werkelijkheid... In dien tijd zongen wij Béhmger... Gij kent ze niet meer die liedjes-.- Que dans l'or mangent les grands, Il ne faut à deux amants Qu'un seul verre, qu'une assiette. Tur lurette, Turlurette, Bon vin et fillette! zong de Jubilaris gedempt en met bevende stem. — De eerste liefde,misprees Mijnheer Valk,dat is ook zoo'n thema voor dichters... het eerste lief-je is iets in den aard eener eerste sigaar... men proeft en 't smaakt niet lekker... soms krijgt men er draaienissen van... Mijnheer Valk loog maar wat, want hij was zelf gelukkig met zijn kalverliefde verbonden--- — Geloof hem niet, Mijnheer Andersen, ijver-de de Jubilaris, ik, een oud vrijgezel, ik verzeker het u... Ho, de eerste liefde!... Als ik aan Fientje denk!-.. Zij had oogen .gelijk karbonkelsteener«, zwart haar en een boezem... Ik mag het nu ge-' rust verklappen... Wat heerlijke tijd... De jongeling knikte welgevallig en Mijnheer Valk tuurde naar de bleeke seringen en bekende, hij wist niet waarom: — Zij was de dochter vam een smid De keu-ken lag achter de smidse... Zij zat op niijn schoot en wij dachten maar aan de toekomst die zoo donker was... In de smederij stond haar vader aan het aanbeeld... de leerjongen trok de blaas-balg en het vuur gloeide... van het ijzer spron-gen de roode gensters... Het is wonderlijk hoe het vuur troosten kan... Wij spraken niet en wij droomden maar... Daar leerde ik begrijpen dat men onverpoosd werken moet... Wanneer ik nu nog voorbij een smidse kom, blijf ik onwillekeu-rig staan--. Mijnheer Valk zweeg, gehinderd door zijn be-kentenis, stak een versche sigaar op. — Fientje, zuchtte Mijnheer Deckers. — Was zij schoon? informeerde de Jongeling. — Schoon! .. Ach, ik weet het niet... het zal wel niet... zij was pront en stevig... Ik zal het nu maar openhartig- bekennen... Zij was twee-en-vijftig en ik amper zestien... — Maar, Mijnheer Deckers! — Ja, het was nu eenmaal zoo en niet anders... — Dan heeft zij u verleid? — Dat zal wel... Ik was een wees en woonde bij mijn. zuster... Fientje was de baker... Lach niet, Heeren... — En heeft het lang geduurd? — Enkele maanden, Mijnheer Andersen, tôt mijn schoonbroer er lucht van kreeg en dan was het gedaan... En toch getuig- ik nog dat het eerste lief je onvergetelijk is... In de jeugd is ailes 'Schoon... Kon ik maar... De Jongeling lachte gemaakt, Mijnheer Valk rookte en de Jubilaris peinsde aan de vervlog-en jeugd. De facturist kwam lien storen ; hij deed een omhaling voor de kellners, hield twee borden in een servet gewikkeld. Dan brak het gezelschap op. Terwijl Mijnheer Deckers zijn overjas aantrok zong hij opgewekt: Sur un trône est-on heureux ? On ne peut s'y placer deux; Mais vivent table et couchette! Turlurette, Turlurette, Bon vin et fillette! Het schemerde de heeren voor de oogen. Buiten, in de voorjaarslucht, lichtte de maan door den gesloten wolkenhemel. Mijnheer Valk sloop zonder afscheid weg... In de verte iioorde hij de vroolijke luidruchtigheid. Mijnheer Deckers stapte voort met de jeugd en wees hen den weg. Plots zongen zij in koor. Mijnheer Valk begreep niet hoe zij zoo zorgeloos-opgewekt konden zijn. 't Is de Champagne, oordeelde hij... In de lucht aarzelde de beiaard en liet zijn klanken drijven in den stillen avond. Het Groen-kerkhof lag verlaten. LODE BAEKELMANS.

Over deze tekst

Onderstaande tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition). Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dit komt mede doordat oude drukken moeilijker te lezen zijn met software dan moderne. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen. Er wordt gewerkt aan verbetering van de OCR software.

Er is geen OCR tekst voor deze krant.
Dit item is een uitgave in de reeks Het tooneel behorende tot de categorie Culturele bladen. Uitgegeven in Antwerpen van 1915 tot 1940.

Bekijk alle items in deze reeks >>

Toevoegen aan collectie

Locatie

Onderwerpen

Periodes